stem. ‘Ik heb hem afgemaakt en zijn bloed gedronken.’
Hij troonde mij het huis binnen. In de woonkamer bood hij me melk en dadels aan. En terwijl ik traag dronk en van de vruchten proefde, zag ik hoe hij vluchtig de aangrenzende vertrekken monsterde en dan voorzichtig de deuren sloot.
‘Jou kan ik het nu wel zeggen’, begon hij bijna fluisterend en hij liet mij voelen aan zijn kleren. ‘Het komt van de oostenwind, die is erin gevaren. Ik heb het met andere geprobeerd, maar 't is vergeefs. Je hebt het kunnen horen.’
Koortsachtig ontdeed hij zich van z'n jas, knoopte ook z'n vest los, scheurde bijna z'n hemd.
‘Luister!’ beval hij. En omdat ik aarzelde, duwde hij z'n benige borst tegen m'n oor. Ik hoorde het onrustig kloppen van z'n hart en het schuren van de adem diep in hem vanbinnen. ‘Al zo ver zit het.’ Hij had de snuit van een rat die in de hoek is gedreven en zich klaarmaakt voor de sprong.
‘Waaraan heb ik het verdiend?’ De nadruk waarmee hij me die vraag stelde en de gespannen verwachting waarin hij op mijn antwoord wachtte, maakten mij bang. Vertederd en murw van deernis wendde ik mij om en streek over z'n doffe, grijze haar, met het begin van een glimlach om m'n mond.
‘Het neemt wel niet zo'n vaart’, wou ik zeggen, maar nog vóór ik de zin kon voltooien, had hij de onmacht gelezen die koortsig brandde in mijn ogen en spuwde me krachtig in het gezicht.
Ze hebben hem opgesloten. Zo noemt men dat niet meer, maar zo zal hij dat wel vinden. ‘In de Zoete Nood Gods’, ik weet niet of hij het heeft kunnen lezen boven de poort. Het viel mij als zwaluwdrek in de ogen toen ik het tehuis betrad.
's Morgens was ik al vroeg wakker van een slaande pijn in m'n hoofd en buiten kon ik het horen, het grote waaien vanuit het oosten, het naderende gedruis. En het licht dat opstijgt vanachter de horizont, één groot kijken. En enkele ogenblikken later, ikzelf meegevoerd tussen de treinen, als wrakhout aan de vloedlijn.
Ik had anemonen gehaald. Hij zat in een afzonderingscel, met dat glazen vierkant in de deur dat weerstand biedt aan het ongeduldig getimmer van handen.
Het duurde een poos vóór ik z'n aandacht trok. Hij had zich geheel ontkleed en alles in een hoekje neergelegd. Toen hij zich omwendde, zag ik talrijke bloedsporen tussen de plukken haar op zijn borst, alsof hij die had willen openrijten met zijn nagels. Boven zijn linkeroog tekende zich een