| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Appel
1ste jrg., nr. 4
Een Hannelore-nummer. Jan van den Weghe schrijft ‘Iets over de poëzie van Robin Hannelore’. Hij situeert hem als Vlaming en Kempenaar, in de Vlaamse poëzietraditie, en beschrijft ten slotte de poëzie inhoudelijk en formeel. Roger Vanbrabant overloopt het prozawerk in chronologische orde. Verder een goed gedicht van Hannelore, en een ‘nog niet gepubliceerd verhaal’, ‘De slaapkuur’, dat ook in het jongste nummer van Nieuwe Stemmen te lezen is. In ‘Hoe een lege bladzijde volschrijven?’ geeft G. Wulms enkele gedachten over schrijven en uitgeven. Verder heel wat verhalen en prozateksten die beter zijn dan wat men gemiddeld in onze tijdschriften leest. Vooral ‘September’, van Karin Kesteloodt en ‘De verzoening’, van Miam, zijn goed.
| |
Boulevard
5de jrg., nr. 3, jan.-febr-maart 1976 (?)
Hoofdredacteur Thierry Deleu zet in een ‘Late verantwoording’ uiteen dat Boulevard de kunstbeoefening en het cultuurleven wil benaderen vanuit een humanistische geest. Die humanistische gedachte komt heel uitdrukkelijk naar voren in enkele levensbeschouwelijke bijdragen. Walter Verraes reageert tegen enkele uitspraken van Pater Schillebeeckx in de serie ‘Ten huize van’, en Jan Vanspauwen rekent in ‘Het Testament van Ardzjoena’ af met de levensfilosofie van de Bhagavadgita. Maar ook in de meer literairhistorische opstellen en zelfs in sommige creatieve bijdragen is het humanistische accent te herkennen. Zo in een essay van Jan Vanspauwen over Heinrich Heine in zijn tijd, en in een verhaal van O. Megankh, ‘Confrontatie’. E. van Eeckhoven stelt vanuit dezelfde geest de hyperrealistische werken van de schilder Marcel Coolsaet voor. Fl. van Steenkiste wijdt beschouwingen aan de mytische dimensie van ‘Sneeuwwitje’. Verder nog enkele boekrecensies.
| |
De Klopgeest
11de jrg., nr. 22, dec. 1976
Eindelijk nog eens een nummer van dit ‘Onregelmatig verschijnend literair tijdschrift’. De redactie kondigt, aan de hand van een bericht in het dagblad Trouw (8-12-76), het overlijden aan van Willem Frederik Hermans: een prettige mystificatie, die aanleiding geeft tot een mengeling van hulde, ironie, roddel en informatie over W.F. Hermans en o.a. G.A. van Oorschot. Twee min of meer geestige stukjes over Sint-Niklaas zijn ondertekend door Oom Wim en Simon van het Reve. Drie gedichten. Dat van Theodor Holman is goed.
| |
| |
| |
De Tafelronde
21ste jrg., nr. 1-2, nov. 1976
Erik Slagter beschrijft de evolutie van concrete naar ‘visieve’ poëzie in Nederland. Hij noemt het ‘een literatuur van de daad’. Paul de Vree is erg opgetogen over de jongste dichtbundel van Lucienne Stassaert, ‘Elixir d'Anvers’. Verder brengt hij in tekst en beeld verslag uit van een groepswerk van schilders in het ‘Internationaal studiecentrum voor constructieve kunst’ te Antwerpen in augustus 1976. Weer veel visuele poëzie, van een internationaal gezelschap van auteurs. Een uitgebreide rubriek ‘Neonlicht’, barstensvol informatie over visuele poëzie, publikaties en tijdschriften.
| |
De Vlaamse Gids
60ste jrg., nr. 6, nov.-dec. 1976
De ‘Dagen van de Vlaamse Gids’ behandelden als thema: ‘Waar is de avantgarde nu?’. De inleidende teksten van de sprekers worden hier opgenomen. Karel Geirlandt geeft een overzicht van de nationale en internationale avantgarde in de plastische kunsten. Lucien Goethals schetst de situatie in de muziekwereld. Hij besluit: ‘Alles moet nog gebeuren’. Paul Snoek ironiseert enkele extreme uitingen van de beeldende kunst. Hij pleit voor kunst die ‘we mooi en goed vinden’. Ivo Michiels geeft een persoonlijke kijk op de literaire avantgarde en Paul de Vree schetst de situatie in toneel en film. Een relativerende kijk op het belang van avantgardisme komt van Jo Verbrugghen: ‘Avant-garde en zo, of een begrip tussen relativiteit en verwarring’.
Roland Jooris ontving de prijs van De Vlaamse Gids. Er staan enkele goede gedichten van hem in en een uitvoerig gesprek met W.M. Roggeman. Johan Ballegeer maakt een status quaestionis op van het Vlaamse jeugdboek. Hij schrijft enkele behartenswaardige dingen. In ‘Berichten uit het Noorderland’ publiceert Wim Hazeu aantekeningen over Nederlandse auteurs en hun werk.
| |
Diepdruk
1ste jrg., nr. 2, okt. 1976
Een heel gevarieerde inhoud, met bijdragen over zowat alle gebieden van kunst en cultuur. Er wordt geschreven over Mallemunt en over films, over Mgr. Lefebvre en over 's Lands Feest, over Paul Joostens en over het faillissement van De Standaard. Vlot, afwisselend, satirisch, soms wat te nonchalant, en meestal droevig qua presentatie en typografie. Gedichten zijn er van L.M. van den Brande en Mark Vandenberghe. ‘Shampoo’ is een goed verhaal van Joan de Castro. Ook het verhaal ‘Eterna dança’ van Guido Buys, is niet kwaad.
| |
Dimensie
1ste jrg., nr. 2, jan. 1977
De redactie maakt zo'n beetje een inventaris op van enkele reacties op het eerste nummer. Voorts begint men te proberen de nieuwe romantiek te definiëren, te omcirkelen. Willem Persoon, Werner Pauwels en Wieny Curvers mompelen daarover iets. Er worden enkele nieuwe Dimensie-bundels voorgesteld. Karel Hellemans levert een informatieve bijdrage over de Japanse haikoepoëzie. Gust Wittebols schrijft twee bladzijden over de poëzie van Bert
| |
| |
Peleman. Heel wat gedichten en enkele verhaaltjes. Ik signaleer als namen L.M. van den Brande (de alomtegenwoordige), I. Veys, W. Kotte en J. T'Hooft.
| |
Drempel
1ste jrg., nr. 2-3, nov. 1976
P. van Achteren schrijft enkele satirische gedichten. Verder poëzie van M.-J. Geerts, M. van der Hallen, S. Casteleyn en vooral L.M. van den Brande. Frank J. Peeters vervolgt een essay over de verhaalwereld van Gogol: hij analyseert het beroemde verhaal ‘De neus’. ‘Vijgen na vijftig’ is een satirisch cursiefje van G. Wildemeersch. E. de Bruyn schetst de krachtlijnen van de verhalen van Remco Campert. Frank van der Auwera schrijft enige regels en noemt zichzelf in een erg flauwe begeleidende tekst ‘De koning-Dichter / Le Roi-Lyrique’, en Joe Oostvogels schrijft iets over heersende kritische normen en misverstanden maar wat hij eigenlijk bedoelt, is niet al te duidelijk. ‘Met een buik vol jammer’ is een verhaaltje van P. van Achteren. Ten slotte laat Frank Reybrouck niet veel heel van het nogal omstreden boek ‘Erwin, 5 october 1972’, van Joyce & Co.
| |
Impuls
7de jrg., nr. 1
De redactie kondigt het voornemen aan om in deze jaargang ‘een aantal auteurs te belichten van wie het werk doorgaans als bijzonder interessant bestempeld wordt, maar waarover de kritiek - wellicht afgeschrikt door de moeilijkheidsgraad - helaas met maar heel weinig woorden rept.’ Maar zij laten zich niet afschrikken! Voor hen is het allemaal wel klaar! De hoge moeilijkheidsgraad van het werk van Piet Vandeloo, Martien de Jong en Jan G. Elburg ligt overigens niet zo erg voor de hand. Een soortgelijke mystificatie pleegt Peter Bormans, die in dit nummer een studie begint over ‘De evolutie van de sociale gedachte in de romans van Louis-Paul Boon’. Hij weidt eerst twee bladzijden lang uit over miskenning en gebrek aan studie van het werk van Boon. Dat is toch niet waar? Of toch niet verschillend van de meeste andere belangrijke Vlaamse en Nederlandse auteurs. Verder in dit nummer gedichten, van meestal heel behoorlijk niveau. Ik waardeer vooral W. Kotte, T. Brouwers en L. Andries.
| |
Kreatief
10de jrg., nr. 4, nov. 1976
‘Brecht, naar de letter’ is de titel van deze volumineuze, heel verzorgde aflevering (160 blz.). Ze wordt ingeleid door S. van den Bremt. De bedoeling is in studies en vooral in teksten een beeld te geven van de literaire Brecht, die inderdaad heel wat minder bekend is dan die van het theater. Leo Geerts schrijft over de persoon Brecht en zijn nogal opportunistisch gedrag: ‘Brecht, de slechte, de asociale’. S. van den Bremt confronteert enkele van zijn poëzievertalingen met die van Gabriel Smit en in een ander opstel commentarieert hij de prachtige gedichtencyclus ‘Aus einem Lesebuch für Städtebewohner’. Daniël Robberechts zoekt in de opvattingen van Brecht een uitweg uit zijn gevoel van onvrede met de kunst als maatschappelijk verschijnsel. Heel degelijk en bijzonder goed gedocumenteerd is de stu- | |
| |
die van Louis Dieltjens over ‘Brecht en het realisme’. Ten slotte een ‘Bibliografie van Bertolt Brecht in Nederlandse vertaling’.
| |
Mandragora
4de jrg., nr. 2-3, sept. 1976
‘De kinderen van Allah’ is het verslag van een rondreis door Marokko van Car Flanders. Nieuwe gedichten van Pol le Roy, een hele serie heel gevoelvolle verzen van Johanna Kruit, enkele sterke gedichten van Miel Vanstreels, en werk van Frans Bijlsma, Bert Bevers en Herwig Waterschoot. L. Roelandt vertelt weer anekdoten over mensen die hij gekend heeft. Deze keer over de Parijse kunsthandelaar Ladislas Toth. Myriam de Koker stelt het werk van de Amerikaanse romancier Kurt Vonnegut jr. voor. Ten slotte is er een reeks poëzierecensies, over het werk van Ignaas Veys, Johanna Kruit, Daniel Billiet en Jan Biezen.
| |
NVT
29ste jrg., nr. 9, nov. 1976
‘Eiland’ is een proza van Juditch Mok, waarin zij gestalte geeft aan de innerlijke ontreddering van een eenzaam man. Er zijn heel goede gedichten van Miel Vanstreels en goede van Wilfried van Craen. In ‘Bij het sluiten van een intiem dossier’ zet Ger. Schmook alle historische gegevens over de nakomelingschap van Peter Benoit op een rijtje. Martien de Jong vervolgt zijn ‘Kritische Warande der critici’ met karakteristieken van B. Kemp, H. Bousset, P. Calis, P. Berger en Ad den Besten, en Herman Sabbe schrijft het derde deel van zijn nogal gesofistikeerde studie over ‘Literatuur en muziek verenigd in theorie en praktijk’. In ‘Reflex’ schrijft G. Adé ‘bitsige commentaar’ bij enkele boeken over cultuur en socialisme. H.F. Jespers bespreekt nieuwe poëzie.
| |
Nieuwe Stemmen
33ste jrg., nr. 1, okt.-nov. 1976
Een serie goede gedichten van Peter Aerts. Het verhaal ‘De slaapkuur’, van Hannelore, is ook terug te vinden in Appel. Het gaat over de ineenstorting van een mens die weigert zich aan te passen aan een verloederde wereld. N.a.v. de poëzie van Gerrit Kouwenaar schrijft W. Kusters een opstel over ‘Hermetische poëzie’. Hij gaat daarbij in op de cultuurhistorische oorsprong van het begrip hermetisme. Paul Vanderschaeghe vervolgt zijn lang, beeldrijk gedicht: ‘In het huis van louter zijde, Enkidu achterna’.
| |
Schuim
3de jrg., nr. 4, okt. 1976
N.a.v. bijdragen van Mya Maas en Lambert Swerts in nr. 3, reageren L. Bastiaens en M. Trippas met bijdragen over wat poëzie nu eigenlijk is. Daarmee is de zaak dan opgelost. L. Swerts stelt het werk van de Franse romancier Gilbert Cesbron voor. Het interessantste in dit nummer is een bijdrage over de haikoe en aanverwante Japanse dichtvormen. Hij gaat uit van een werkgroep (met o.m. Bart Mesotten, Karel Hellemans, B. Willems, H. Verleyen, J. Biezen), die zich bezighoudt met de studie van de haikoe en de transplantatie ervan naar de Nederlandse poëzie. Boeiende informatie en goede verzen. Verder heel wat poëzie in dit nummer, een
| |
| |
hele serie over en weer vertaalde gedichten van en naar het Duits en het Frans, boekbesprekingen en heel wat literaire en artistieke informatie.
| |
'T kofschip
4de jrg., nr. 4
Dit nummer opent met een hele reeks gedichten. Ik noem de beste: verzen van Hedwig Verlinde en Gie Luyten. ‘Afscheid van gisteren’ is een verhaalfragment van Les S Cornwell. Geert Grub schrijft een moraliserend, fabelachtig verhaal: ‘De vrijplaats’. Eddy A. Ots stelt de kunstschilderes Monique de Ceulaer voor, en de beeldhouwer Robert Cochez. Les S Cornwell bespreekt enkele recente dichtbundels en G. Achterland verzorgt een tijdschriftenrubriek.
| |
Kruispunt-sumier
nr. 60, dec. 1976
Ton van Reen schrijft twee verhaaltjes: korte, satirisch-weemoedige schetsen. ‘Aan mijn meester André Breton’ staat boven een verhaal over vervreemding en paniek, van Erik Pattyn. Een ander prozaschetsje is van Ton Veugen. Verder heel wat gedichten van heel veel onbekende en wat meer bekende dichters, heel ongelijk van waarde. Poëzierecensies en een tijdschriftenrubriek.
| |
Poëziekrant
0de jrg., nr. 0, nov.-dec. 1976
Daarmee zit de voorbereidende jaargang erop. Ze doen voort. De redactie wordt verruimd met Antoon van Laere en Armand van Assche. Dit nummer heeft als blikvanger een interview met Habakuk II de Balker, die voor de gelegenheid (en de publiciteit) dan toch het verlossende woord wil richten tot rechts en achterlijk Vlaanderen. Een gesprek vol algemeenheden. Albert de Longie bespreekt acht nieuwe Colibrant-bundels en D. Billiet bespreekt nog enkele jongerenbundels. ‘Opleiding tot zin voor poëzie’, zet Antoon van Laere boven een stukje met meningen over tips voor literatuuronderwijs. Bij de ‘Ingezonden gedichten’ valt het werk op van D. Billiet, R. Devriendt, H. Verlinde, F. Deschoemaeker en W. Adams. W. Tibergien huldigt Georges van Acker, nu Kruispunt-Sumier 15 jaar bestaat.
| |
Varia
- In de reeks VWS-Cahiers verschenen twee nieuwe deeltjes. Herwig Verleyen stelt Julius Callewaert (11de jrg., nr. 63) voor, onder de trefwoorden ‘Vlaamsheid en welsprekendheid’. Johan Hendrik van Dale, de man van de ‘dikke Van Dale’ wordt ingeleid door R. Willemyns.
- Kultuurleven (43ste jrg., nr. 10, dec. 1976) stelt in zijn dossier de vraag: ‘Hoe katholiek is een katholieke universiteit?’. E. van Itterbeek zoekt een weg in de relatie tussen ‘Letteren, onderwijs en samenleving’, en L. Lamberechts publiceert een overzicht van de hedendaagse Duitstalige roman.
- R. Bouckaert-Ghesquiere publiceert in Spiegel der Letteren (18de jrg., nr. 2, 1976) een bibliografische kroniek over ‘Fenomenologie en literatuurstudie’.
- In Sirkulaire (7de jrg., nr. 40, dec. 1976) schrijft Luc Pay een heel sympathiserende, toch wel verhelderende karakteristiek van het pink-poet-verschijnsel. Als voorbeeld bespreekt hij ‘Continental Hotel’ van Patrick Conrad.
Hugo Brems
|
|