| |
| |
| |
Willy Spillebeen / Kamiel
En in die tijd kwam Kamiel op de hoeve. Hij was er ineens. Een ouwejonkman of daaromtrent. Zoon van een verre buur van voorbij het kastanjebos. Komt in volle oogsttijd zijn diensten aanbieden. Ik kan met de paarden omgaan en heb handen aan mijn lijf, boer. Tot vader. Er was op dat moment volk te weinig. De jonge kerels waren opgeëist, enkele waren voortvluchtig, de meesten zaten in Duitsland. Vader zei dat Kamiel direct op de wagen mocht. Ray en ik zaten daarboven - Ray werkte tijdens de vakanties altijd op de hoeve - maar ik kon dat werk nog niet zo best aan, ik liet me meteen naar beneden glijden tussen de stoppels. Ray schoof op naar de ene kant van de wagen en gooide vandaar de schoven naar Kamiel toe. Zo was die Kamiel er en hij bleef. Hij had zo'n echt kogelrond boerenmombakkes, zoals je dat toen op de kermis zag; daar gooiden de jonge kerels voddenballen tegen aan. Werken kon hij als geen, een beul voor zichzelf maar rustig met de paarden, al zei vader dat hij niet echt van ze hield. Niet als Julien, zei vader, dat heb ik nog van niemand gezien. Tenzij van Maurice, ja, die weet óók wat paarden zijn. Waarop vader zich voor zo'n uitspraak baseerde is me altijd een raadsel gebleven. Hij zàg het, zei hij, hij kon daar geen woorden aan vuilmaken. In vaders ogen was iemand die van paarden hield meteen ook een geschikte kerel. Kamiel kwam van zo'n koeplekje middenin een populierenbos. Zijn vader had inderdaad drie rijen populieren rond de gebouwen geplant en na twintig jaar waren dat reusachtige bomen geworden, ze werden gerooid toen die bredere steenweg er kwam, voor de opvattingen van toen een enorme weg en zo nutteloos als wat: boerenkarren en oogstwagens hoefden toch niet op de beton te dokkeren en ander verkeer was daar nauwelijks. Over Alouis, Kamiels vader, een erg dikke vent met een walrussnor waarvan hij beide uiteinden in zijn mond zoog en daar dan op kauwde als op een tabakspruim, wat ons jongetjes de stuipen deed krijgen
van het lachen, zei Achiel eens: die Alouis heeft in zijn jeugd zijn bloedeigen vader van de kar gestampt, om hem dood te krijgen. Achiel zei het erg hatelijk, toen zat Kamiel ook nogal achter Achiels Erna aan; die kreeg hij natuurlijk niet, ze noemde hem ‘peetje’ waar iedereen bij was. Jaja, zei Achiel, Alouis liet zijn paard te vierklauwens
| |
| |
draven, want de ouwe Sus had gezworen dat Alouis niets zou krijgen als hij zijn hoofd neerlegde. Waarom, dat weet ik niet. Ik heb het niet zien gebeuren, ik was toen nog maar een jongen. Jaja, waar is de tijd. Maar het gebeurde daar, in die dreef naar het sparrenbos toe, waar nu het kastanjebos ligt, jaja, dat was lang voor de oorlog. Wat Alouis daar met die kar kwam doen, dat was een raadsel. Hij had er géén zaken. Zijn vader lag te zieltogen met een groot gat in zijn kop, hij was zogezegd op een steen gevallen en in die hele dreef lag er enkel dat éne groot stuk steen. Alouis had het daar gelegd, jaja, dat zei men, misschien heeft hij het wel op zijn vader zijn kop geslagen. Maar er is nooit iets van bewezen. Jaja, dat gebeurde hier toen allemaal, zei Achiel en hij strekte zijn rug en keek voor zich uit naar de glooiing van de heuvel. Die zag hij allicht weer vol sparrenbossen staan en hij wees met gestrekte arm. Ginder, onder die beukendreef gebeurde het, zei hij. Natuurlijk zagen wij de beuken niet, de heuvel was aan die kant zo kaal als een knikker, er was daar enkel dat dierenhok dat vroeger een krottig boerderijtje was geweest. De pachter ervan was nipt voor de oorlog naar Canada vertrokken, ik had hem nooit gekend. Maar tien tegen één dat Achiel toen naar zijn eigen huisje uitkeek. Om te zien of de schoorsteen soms niet rookte. Daar werd hij dan altijd razend om, greep zijn klompen in de handen en rende als een briesende leeuw naar die godgeklaagde dochter van hem, die verdomme met zo'n weer de kachel had aangemaakt. Kamiels jongere broer was getrouwd en hij had ook nog een zus, maar die zat in een krankzinnigengesticht. Ze liep 's nachts poedelnaakt te gillen rondom de hoeve. Zolang ze binnen de populieren bleef had niemand het gemerkt, maar op de duur kwam ze op de weg en toen had de pastoor ingegrepen. Boerenzoons maakten zich daar soms nog vrolijk over, maar ze zwegen als wij jongetjes in de buurt waren.
Dat was pas gebeurd toen Kamiel op de hoeve kwam.
Die Kamiel sliep nu daarboven bij de paarden, in hetzelfde kamertje en op dezelfde kafzak waar Julien had geslapen. Hij hakkelde een beetje en de grote mensen schaterden het in het begin uit over zijn dwaze praat en zijn haperende verhalen vol go-go-godvers, waarin hij zelf altijd dé belangrijkste vent was. Al zijn vrijages liepen faliekant af, hij maakte het altijd zelf uit, zei hij, wijven deugen niet, is 't nie-niet waar, Achiel, god-ve-ve-verdomme? Natuurlijk wist hij van toeten noch blazen over Achiels verhouding met zijn vrouw en Achiel maakte hem niet neuswijs. Na iedere schietoefening hoste hij met ons mee om kardoezen te rapen en dan liep hij alsmaar op te scheppen over zijn lieven, allemaal rijke boeredochters, maar ze hadden om de haverklap een andere voornaam. In het najaar mochten we een keer met hem mee naar het grote kastanjebos verderop. No-nogal wat a-anders
| |
| |
dan die ka-kastanjes g-ginder, zei hij, g-ginder zijn dat bomen, de ka-kastanjestammen hier in het bosje worden te v-vaak gekapt. Hij kende goed de jachtwachter en zijn zoon, zei hij. Terwijl we druk aan het rapen zijn, verschijnt die vent ineens met zijn hond en Kamiel neemt meteen de benen. Ma-maak dat je wegkomt, brult hij tegen ons. Toen zei Kamiel dat de jachtwachter zijn zoon boos op hem was. Waarom Kamiel? Om een wijf, godverdomme. Hij kneep zijn ogen samen en stamelde zelfs niet. Van de spanning zeker. Hij loog dat hij zwart zag, maar wij geloofden hem, ik tenminste, want Ray had hem al van de eerste keer door.
Kamiel werd beste maatjes met Achiel, vanaf het moment dat hij er de brui aan gaf om Achiels dochter achterna te zitten. Hij ging zich zelfs voor de hanegevechten interesseren. Hij fokte de hanen thuis en een seizoen lang trokken ze samen op. Daarvoor spande Kamiel de sjees van zijn ouwe in. Alouis vond het goed, maar het was erg tegen de gevel van Slietje, Kamiels moeder, een smerig, gebocheld stokoud krikkeljoen. Volgens vader leek ze op een van onze koeien en sprompt doopte hij de koe: Slietje. Kamiel had het niet door. Hij schreeuwde net als de anderen vanonder die omgedraaide, glimmende pet van hem: Godverse Sliete, lelijke teef! als de koe hem tijdens het melken de strontstaart in het gezicht aaide.
Dat jaar was Winterhulp in actie gekomen. Om de maand kregen we een reep chocolade en iedere dag om tien uur een kom dikke, walgelijke erwtensoep. Ik althans vond de soep walgelijk, maar ik was ook een bevoorrechte, de hele oorlog door zou ik geen honger lijden, er was genoeg brood en vlees, om de haverklap een sluikslachting van een varken achter de houtmijt in de boomgaard, waar dat varken trouwens ook werd gefokt. Dan moest ik op de uitkijk staan tegen mogelijke indringers. Door de tussenkomst van Winterhulp kwam er ook een mager, ziekelijk meisje uit de kuststreek bij ons op de hoeve aan. Liesje was dertien maar ondanks haar magerte al flink gevormd: ze had al beginnende borstjes en gezwollen tepeltjes en zwart sprietelig haar tussen haar benen en vooral op het laatste was ze erg trots. Naderhand moest ze het 's avonds in bed herhaaldelijk tonen, we sliepen toen op dezelfde kamer. Het aanvankelijk onhebbelijk schuw en agressief kind knapte zienderogen op, vooral nadat moeder haar van een lintworm had afgeholpen. Liesje op de kamerpot, de spichtige benen eventjes open zodat het zwarte driehoekje te zien was. Moeder ernaast op- noch omkijkend want geconcentreerd bezig met het kreunende meisje. Weer je, Liesje, courage kind, hij komt, hij komt. Moeder jubelde op een onnatuurlijke manier, onderzocht de inhoud van de pot en spreidde daarna de glasachtige slierten op het voetpad voor het huis. Ze hoopte aldoor dat ze de kop meehad en weken later lukte dat ook. De lintworm- | |
| |
verhalen uit de tijd, van Achiel, maar vooral van Kamiel: meiden die en die, g-gadver je-je weet wel wie ik wil zeggen, boer, in slaap gevallen t-t-tijdens het melken en de lintworm aangetrokken door de melk. Niet te geloven. Liesje werd levenslustiger en blozend, maar ze bleef agressief, treiterend, vooral tegen Kamiel. De sul liep haar na als een hondje, altijd weer had hij iets voor haar mee. Kersen die hij 's zondags ging kopen naar de stad of aardbeien lang voor ze in de streek
werden gegeten. Zijn lief had een serre, zei hij tegen ons. En vader, die het hoorde van Liesje, zei: jaja, maar hij heeft geen lief. Kamiel gaf ze 's morgens van zodra hij Liesje te zien kreeg. Hé, Lieske, - altijd zei hij Lieske - ik heb wat voor jou! Liesje nam alles zwijgend aan, zei boe noch ba en liep ermee naar moeder. Liesje minachtte hem en liet nooit na het te tonen. Wat moet die vent van me? zei ze soms. Ik zei dan: je moet vriendelijk zijn tegen hem, Lies. Maar ze lachte me uit. Zoals ze ook hém uitlachte met die schelle, wat gemene lach van haar, schetterend als een ekster. Die zotte Ka...Ka...Kamiel, zei ze en ze gebruikte te pas en te onpas zijn dwaze uitspraken. Geef me eens een stuk of één boterham, zei ze. Kamiel keek haar argeloos aan. Heb je nu al die stuk of één duif gepakt die gisteren op het dak zat, Ka-Ka-miel? vroeg ze en Kamiel zat te wringen op zijn stoel. Hij kon nooit antwoorden als hij gepest werd. Maar hoe meer ze hem pestte, hoe meer hij rond haar draaide. Soms greep hij haar plots om het middel en dan schreeuwde ze en sloeg in zijn boerenmombakkes en dan huilde hij. En wij jongens zagen hem huilen en lachten. Voor straf krijgt Lieske geen aardbeien, zei Kamiel en hij haalde een zakje aardbeien uit zijn ransel en deelde die aan ons uit. Maar Liesje zei: pfft Ka-Ka-Kamiel, wat kan me dat verdommen! en ze ging hooghartig weg. Dan sprong Kamiel op uit het hooi van de paardestal, waar hij zijn middagtukje deed en holde haar achterna. Hij greep uit zijn ransel een tweede pakje, helemaal voor haar alleen, grotere aardbeien dan de onze. Liesje nam ze aan zonder bedankje en droeg ze naar moeder. 's Avonds aten we dan Kamiels aardbeien op en vader schudde het hoofd: daarvoor moet je bijna veertig jaar zijn, zei vader.
Toen Liesjes ouders op bezoek kwamen, liet Kamiel zeggen dat ze ook maar eens tot bij hem moesten gaan. Hij gaf ze tabak mee en boter en tarwemeel en hij wilde er zelfs geen geld voor. Alleen mochten ze niets tegen zijn vader en moeder zeggen. Hij had het speciaal voor hen weggehouden. Omdat ze Liesjes ouders waren, zei hij met zijn blo lachend mombakkes. Maar Liesje moest maar wat vriendelijker tegen hem doen. Liesje deed niet vriendelijker, integendeel. Tegen mij zei ze dat ze Kamiel walgelijk vond. Het is klotige kruiperigheid, zei ze wereldwijs. En dat voor een vent van veertig jaar. En bij het minste woord van mij gaat hij aan het blèren. Heb
| |
| |
je van je leven! Vader zei tegen haar dat het uit moest zijn, altijd met dat gezeur. En Liesje zei dat ze hem niets deed. Ze had hem nooit iets gevraagd, hij was het die aldoor achter haar aanliep. Die zotte Kamiel kan ik niet uitstaan, schreeuwde ze en ze stampte op de grond en schreide. Tegen mij zei ze dat Kamiel zich beklaagd had bij haar moeder, het was niet meer de eerste keer. En die zanikte er ook al over. Kamiel had gezegd dat hij niets meer zou meegeven als Liesje niet vriendelijker was. En Liesje had gezegd dat hij dan maar zijn vuiligheid aan zijn gat moest hangen. En toen had ze van haar moeder een klap om de oren gekregen, zoiets was vroeger nog nooit gebeurd. Ik kan er niets aan doen, zei ze tegen vader, ik kan die vent niet uitstaan. En 's avonds in bed zei Liesje tegen mij dat ze het hier beu was en naar huis wilde. Wat kon ik daar op antwoorden? Eigenlijk kon het me niet zoveel schelen dat Liesje er niet meer zou zijn, ik had weinig met haar op, ik zei alleen dat ik niet begreep waarom ze Kamiel zo pestte en ze zei dat ik dat natuurlijk nog niet begreep. Daar was ik nog veel te klein voor. En natuurlijk was ik toen op slag razend op haar. Vader praatte 's anderendaags van man tot man tegen Kamiel, we konden niet verstaan wat die twee tegen elkaar zeiden, maar we hoorden ze vloeken tegen elkaar op en ineens schreeuwde Kamiel, met overslaande stem: ik ga hier weg, go-go-godverdomme, ze-ze moet het maar weten! En vader schreeuwde nog luider: Ga dan godverdomme weg, onnozel kind! Kamiel kwam de woonkamer binnen, de tranen liepen over zijn gezicht en hij veegde ze niet eens weg. Hij zei boe-boerin, tegen moeder, ik kom niet meer tenzij die daar, en hij wees naar Lies je, vr-vr-vriendelijker tegen me is! En hij snikte luid en Liesje keek hem vernietigend aan, als een kat die een muis bekijkt. En opeens, bliksemsnel, schoot haar tong uit haar mond. Kamiel snikte het uit. Ik was heel erg geschokt en vond het maar best dat Liesje nu meteen van
moeder in de hoek op haar knieën moest, met haar knieën in haar klompen. Zijn me dat nu voor manieren! zei moeder en ze was ook kwaad. Kamiel ging weg. Vader kwam vloekend binnen en zei luid, zodat iedereen, ook Kamiel die pas buiten was, het hoorde: Maar godverdomme, die vent is zot! Ze is nog een kind! Toen zag hij Liesje in de hoek zitten en vloog uit tegen moeder. Kom daar onmiddellijk uit die hoek, zei hij tegen Liesje. Ben jij ook al zot geworden? Tegen moeder. Die wou zeggen waarom Liesje daar zat, maar ze kreeg er zelfs de kans niet toe.
Drie dagen later was Kamiel er terug. Met hangende pootjes kwam hij vragen of hij weer op de hoeve mocht werken. Vader was blij maar toonde het niet. Zo zei hij het toch tegen moeder, 's avonds. Hij aanvaardde dat Kamiel weerkeerde, op voorwaarde dat die zever nu voorgoed voorbij was. Sedert die dag ontweken Kamiel en Liesje elkaar.
| |
| |
Kamiel bracht toen plots nieuws mee over de oorlog in Rusland en elders. Bij hem thuis hadden ze een radio op de voutekamer, zei hij. Daar deed hij heel geheimzinnig over. We hebben ook nog wat anders, zei hij, maar daar mag ik tegen niemand wat over zeggen. Maar op een keer flapte hij het er toch uit, terwijl we allen voor de dampende kom aardappelen zaten. Dat hij bij het verzet was en dat er bij hem thuis een ‘uitspreker’ stood. Kamiel bedoelde een uitzendpost en ontvangpost, zoiets als ik uit die rupswagen heb gesleuteld, zei vader 's avonds. Daarmee sein ik berichten over naar Engeland en ik neem ook berichten op en die zijn dan voor mijn groep bestemd, zei Kamiel. Hij vertrok geregeld naar het grote sparrenbos verderop, voorbij het kasteel, altijd op zaterdagnacht. Daar waren geheime samenkomsten en het gebeurde ook wel dat ze dringende opdrachten kregen. Die werden uit vliegtuigen gedropt met van die heel kleine parachutes. Eens had hij er inderdaad een heleboel mee, zuivere zijde. Liesje maakte er een bloesje van. Als hij 's morgens moe was, betekende dit dat ze 's nachts wat hadden versierd, zei hij. De hele tijd dat Kamiel vertelde, bijna zonder te hakkelen, keek hij in Liesjes richting maar die luisterde ongeïnteresseerd mee. De grote mensen echter zaten doodstil en keken elkaar angstig aan. Vader was de eerste die iets zei. Tegen Kamiel dat hij zijn wafel moest houden. En tegen ons kinderen dat we konden zorgen dat hier niets van uitlekte. Anders zouden ze met zijn allen in de bak terechtkomen. En dan weer tegen Kamiel, dat hij godverdomme een stommeling was om dat allemaal zo maar te vertellen. Of wist hij soms niet wat er op het spel stond? Kamiel grinnikte en keek naar Liesje die niet verpinkte. Ik word beschermd van hogerhand, zei hij, van de oppersten, uit Londen. Hij glunderde. Ik keek vol ontzag naar Kamiels boerenmombakkes waar de zelfgenoegzaamheid van afdroop en stelde me een heleboel voor: gevaarlijke opdrachten,
overvallen op Duitsers, op munitiedepots, plotselinge explosies waarbij de lichamen zo de lucht invlogen, als lappepoppen. Toen drie dorpen verder in het gemeentehuis was binnengebroken en de opgeslagen proviand van de Duitse strijdkrachten was geroofd, zei Kamiel 's middags dat zijn groep dat geflikt had. Hij zag er die dag ook bijzonder vermoeid uit. Soms, terwijl we patroonhulzen aan het zoeken waren, zei hij dat hij als opdracht had het allemaal door te seinen, alle troepenbewegingen en manoeuvers hier ter plaatse. Hoe moet je dat dan doen, Kamiel? vroeg ik. Hij mocht dat niet vertellen, zei hij, het was allemaal geheim.
Blijkbaar had hij toch niet kunnen zwijgen. In een café, waar er nog zo'n tien man zaten, kort voor het sluitingsuur, schepte hij op over die ultra-geheime opdrachten van hem. De zoon van de kleermaker, stationsbediende in de stad, zei dat hij moest zwijgen, de muren hadden oren. Kamiel zou
| |
| |
vertellen wat hij wilde, zei hij, bazin geef hem daar nog een pint. Ze stonden tegenover elkaar, pint of geen pint, de stationsbediende wilde Kamiels pint niet. Kamiel had tegen het openstaande deurtje van het toiletkastje gelopen, zei hij 's anderendaags 's morgens tegen vader. Daardoor was zijn oog zo blauw. Samen met Achiel gingen ze bieten zetten. Ze waren geen uur vertrokken toen een Duitse geblindeerde wagen op de hofplek stopte. Een officier en vijf tot de tanden gewapende mannen sprongen er uit. Vader keek over de halve staldeur en kwam ze toen tegemoet. Zonder argwaan. Het wemelde hier toen van de Duitsers. Ze vroegen of Kamiel Vantomme hier werkte. Vader zei: Ja, op het bietenveld. Mitkommen, zeiden de Duitsers. Kamiel zag ze komen, zei vader. Hij wilde nog weglopen maar viel pardoes over zijn eigen klompen. De vijf soldaten grepen hem meteen vast. Ook Achiel en vader moesten mee. En zelfs oom Maurice, die net met het opgetuigde paard naar buiten kwam en even stilhield om dat gedoe van de Duitsers daar op de heuvel aan te kijken, werd aangemaand zijn paard weer te stallen en mitzukommen. Maurice gaat doodgemoedereerd de stal weer binnen, vertelde tante cafébazin even later, en dat is blijkbaar niet naar de zin van die kerels. Ik had het wel verwacht dat ze woest zouden worden. Een van hen geeft me daar Maurice een stamp dat hij tegen de grond gaat. En Maurice blijft liggen en vraagt, naïef als hij is en de goedheid zelf, waarom ze dat doen. Ze moeten gedacht hebben dat hij hen voor de gek hield. Natuurlijk schopten ze hem meteen recht. Hij mankte toen hij tussen hen in meeging naar de blindé verderop.
Die morgen werd ik gewekt door een aanslaande motor op de hofplek. Ik zag nog net hoe eerst Kamiel en vervolgens Achiel, vader en oom Maurice tussen de soldaten werden gestouwd. De blindé reed weg en even later kwam er een tweede voorbij en nog even later een derde. De plek waar Kamiel werkte was omsingeld geweest. Wij jongetjes realiseerden ons natuurlijk nog niet wat dit allemaal betekende, onze moeders trouwens evenmin: ze waren alleen maar vaag ongerust. 's Avonds laat kwamen de mannen thuis. Kamiel was niet bij hen. Die stommekloot van een Kamiel toch, zei vader verwezen, ze hebben hem de tanden uit de mond gemept en hij alsmaar janken dat hij nergens van af wist, dat het allemaal leugens waren. Het was een heel verhoor geweest, alle vier afzonderlijk en met kerels die alsmaar met zo'n rijzweep voor hun gezicht stonden te draaien en ineens, mep en mep, die zweep in hun gezicht striemden. Het was trouwens goed genoeg te zien aan hun gezichten, de striemen liepen eroverheen en vader had een wonde die nog steeds bloedde, boven het linker oog. Ze hadden aan alle drie, eerst vriendelijk, daarna dreigend, ten slotte met de zweep of de blote vuist onthullingen willen afdwingen over Kamiel die
| |
| |
geheime opdrachten kreeg uit Londen. Gelukkig, maar de ondervragers dachten dat het afgesproken spel was, hadden ze gezegd dat Kamiel niet goed wijs was. Ze kwamen eigenlijk geen stap vooruit. Kamiel jankte maar en kermde en jammerde aldoor hetzelfde, dat het allemaal leugens waren en de drie anderen zeiden dat hij niet goed snik was. Klappen, zweepslagen, stompen, niets hielp. Toen had oom Maurice gevraagd of hij de ondervragers even alleen kon spreken. Ik ben nog nooit zo verbluft geweest, zei vader, wat voor speciaals kon Maurice wel te bespreken hebben. Ze hadden vanuit het kamertje, dat in normale omstandigheden het bureautje van de burgerlijke dienst was, een eentonig gesprek vernomen en even nadien een telefoongesprek in het Duits. Toen ineens vloog de deur open, ze moesten alle vier weer de blindé binnen. Vader vroeg nog waar ze naartoe gingen, maar kreeg een mep van de soldaat naast hem. Maul halten, zei die. Ze kwamen terecht in de Ortskommandantur in de stad en moesten daar andermaal wachten. Wonderlijk genoeg was het nu oom Maurice die het eerst binnen mocht. Hij bleef lange tijd weg en toen verscheen er een onbekende Duitser in de deuropening en die zei dat ze konden gaan. Oom Maurice zei dat er niets aan te doen was geweest: Kamiel zou gedeporteerd worden. Obersturmbannführer Kurt Heinrich kon het niet meer beletten. Er bestond trouwens al een heel dossier over hem. Ze weten alles, zei oom Maurice, al zijn dwaze verhalen over ‘uitzenders’ en de rest, het is onbegrijpelijk. Toen het naderhand bekend werd dat Kamiel gedeporteerd was, bleek het trouwens dat het halve dorp ervan afwist, van Kamiels opschepperige verhalen. De echte dwaas was eigenlijk die stationsbediende geweest die Kamiel had doen zwijgen. Maar hoe kom jij toch bij die Obersturmbannführer terecht? had vader meteen al aan oom Maurice gevraagd. Maurice had geglimlacht, een beetje mysterieus. Een dwaas toeval, eigenlijk, zei hij toen. Die vent
zat in het café waar ik 's middags vaak eet en mijn paard laat voederen. Hij was in burger. Ik had meteen wel door dat hij een Duitser moest zijn, al sprak hij behoorlijk onze taal. We hebben daar samen een hele poos zitten praten en toen, ineens, heeft hij me verteld hoe diep hij in de put zat: zijn hele gezin, vrouw en vier kinderen door Amerikaanse bommenwerpers gedood. Het was allemaal nog heel vers. Ik heb hem daar uren lang gezelschap gehouden. Hij zei dat ik toch ook moest werken en ik zei ja, maar een mens heeft soms een ander mens nodig. Toen zei hij me dat hij Obersturmbannführer Kurt Heinrich heette en dat hij hoopte me ooit weer te zien. En daar op het gemeentehuis, toen ik goed en wel besefte in wat voor nare papieren we allen zaten, schoot me dat opeens te binnen. Ik heb toen gezegd dat ik alles wenste uit te leggen aan Obersturmbannführer Kurt Heinrich en de ondervragers zetten zulke ogen
| |
| |
op. Het bleek de hoogste officier van de hele streek te zijn. En hij geloofde me, die officier, ja, hij zei dat hij vertrouwen had in me, maar voor Kamiel vreesde hij niets meer te kunnen doen.
Vader is die emoties vrij spoedig te boven gekomen. Wel is er een litteken gebleven, als een bliksempje, nipt over zijn linker oog. Als hij zich voor iets opwond, werd het vuurrood. Oom Maurice zei niets meer en niets minder dan vroeger. Wel deed hij soms wat vreemd, zei tante cafébazin. Hij stond 's nachts op en ging wat road het huis wandelen. Dat was begonnen toen hij met zekerheid wist dat Kamiel gedeporteerd was, hij had van 's anderendaags al de Duitse officier opgezocht. De enige die echt onder de indruk bleef van alles was Achiel. Misschien had het hem al te zeer aan de andere oorlog herinnerd. Van die tijd af deed hij nog enkel zijn mond open om te eten of om zijn dochters uit te vloeken. Voor de Duitsers was het anders wel een flinke vangst geweest. De Duitse Feldgendarmerie had die nacht een heel stel witte-brigademensen opgerold. Bij de stationsbediende was er meteen al huiszoeking geweest. Ze hadden er revolvers gevonden en een tiental adressen en die hadden ze systematisch afgewerkt. De hoeve van Kamiel was de hele nacht zwaar bewaakt geweest. Pas in de vroege ochtend waren ze er binnen gevallen, toen Kamiel uit zijn huis vertrokken was om te komen werken. Ze moeten vermoed hebben dat hij 's morgens eerst ergens anders naartoe trok. Bij ons hebben ze niets gevonden, zei Alouis, later, alleen het vet varken en een paar zakken tarwe op zolder, maar dat kon hen maar weinig schelen, ze zochten iets anders. Hij kon maar niet begrijpen waarom Kamiel was aangehouden. Die leugenaar, zei hij! Kamiels naam had zelfs niet op het lijstje van de stationsbediende gestaan, maar dat was voor hen geen beletsel om hem vast te houden. Na de oorlog is er één overlevende van die groep teruggekeerd. Hij kwam uit Dachau. Kamiel had bij hem gezeten en was kort na de deportatie gestorven. Ze hadden hem onderweg al halfdood gemaakt toen bleek dat ze niets uit hem los kregen. Ze dachten dat ze met een belangrijk verbindingsagent te maken hadden. Zijn
domme uitzicht en onsamenhangend gepraat was allemaal schijn, dachten ze. En het krankzinnige van het hele geval, zei de man, een vinnige veertiger die enkele jaren later toevallig op de hoeve kwam - hij was chauffeur en kwam de droge erwten ophalen en wist dat Kamiel hier een tijdlang gewerkt had - het krankzinnige van het hele geval is dat die Kamiel niets, maar niets met onze zaak te maken had. Die vent was gewoon zot. Een opschepper, godverdomme! En daarvoor hebben negen mensen met hun leven betaald en wie weet hoeveel meer nog: de Duitsers hebben zo domweg inlichtingen verkregen over de weerstandsnetten van de hele provincie. Was Kamiel uit het kamp teruggekeerd, ze hadden hem
| |
| |
tegen de muur gezet als een collaborateur! Versta jij daar iets van, boer, een vent die zich op die manier interessant wil maken? Vader zei niets. Over Kamiel werd er trouwens al niet meer gesproken. Wel was het hele geval nog eens opgerakeld geworden, kort na de bevrijding, toen de herbergier uit ‘De Smisse’ werd aangehouden. Het bleek dat die de hele oorlog door inlichtingsagent van de Duitsers was geweest.
Liesje was toen al lang terug bij haar ouders, ze heeft net als iedereen pas na de oorlog vernomen dat Kamiel dood was. Allicht heeft vader nooit enig verband gelegd tussen Kamiel en haar, hij heeft het toch nooit gezegd. En toen ik er, jaren later, eens over begon, zei hij: Ja, Kamiel, het was niet zo best in die bovenkamer van hem. Hij was een dwaas, eigenlijk een groot kind.
|
|