trigerende, openbloeiende, wijde en vreemde wereld rondom haar).
Ik moest een verward relaas aanhoren. De sleutelwoorden explodeerden in haar mond alsof ze krantekoppen citeerde: FINANCIËLE MOEILIJKHEDEN (een zoon die als gokker bij de paardewedrennen veel geld verspeelde weet-je-wel). Een zware HYPOTHEEK op het huis. Een week observatie in een VERPLEEGINSTELLING VOOR ZENUWZIEKEN. Een hoogoplopende TWIST MET ZIJN ECHTGENOTE gisteravond.
‘ZELFMOORD’, besloot het meisje, en ze plenste energiek een nieuwe gulp water tegen de ruit.
‘Een zachtaardig man met een goede reputatie’, vulde mijn vrouw die avond aan. Ze had het nieuwtje mee van kantoor. ‘Hij was actief lid van een ornitologische vereniging en organiseerde geregeld wandeltochten en exploraties hier in de streek. Ik heb verscheidene vurige pleidooien van hem voor het milieubehoud gelezen in een tijdschrift. Maar de laatste tijd verloor hij heel wat van zijn cliënteel. Hij deed vaak erg vreemd, liep soms dagenlang als een slaapwandelaar in zichzelf te suffen, sprak geen woord meer tot de klanten, ja, ik geloof dat hij in de grond erg mensenschuw was. Zo iemand kan de moeilijkheden van dit leven natuurlijk niet aan. Ik heb van Griet gehoord dat de brandweer vandaag gedregd heeft in de vijvers.’
Even is de wind geluwd, de vijver ligt spiegelglad nu. Mijn stem is de plons van een steen in een rimpelloze poel. Deinende gezichten rondom mij, blikken waarin verwachting doorschemert, zekerheid, weten. Handelingen en gebaren met reeds dat terugdeinzen erin voor wat straks komen moet, onafwendbaar. ‘Ik ben zijn buurman’, zegt de aangesprokene. ‘Het was een beste kerel die niemand een strobreed in de weg zou hebben gelegd, alhoewel hij met zijn buren weinig contact zocht. Het liefst klungelde hij zomaar wat rond in zijn tuin; een visvijver aanleggen, een duiventil of een hoenderhok ineentimmeren, ja, een knutselaar was ie wel, en een natuurvriend; als iets hem dwars zat, als er strubbelingen waren in zijn gezin bijvoorbeeld, dan reed hij vaak vóór dag en dauw honderd kilometer ver, naar de bossen van het heuvelland, om de mist en de opkomende zon te zien en om de vogels te horen. Dat kalmeerde zijn opgeschroefde zenuwen. De mensen vinden zoiets abnormaal. Zij praten en zoeken verbanden: financiële problemen, die eigenaardige gewoonte om 's morgens op een onmogelijk uur met stille trom het dorp uit te rijden, dat krankzinnigengesticht en nu die verdwijning, maar verdomme, ik vind... ziet u... iemand die in de natuur zijn evenwicht en levenslust terugvindt, die springt toch niet zomaar het water in, mijnheer, ik kan niet geloven...’
‘Vergeet dat maar’, valt een ander hem in de rede. ‘Hij was de rotzooi in