| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
De Gids
139ste jrg., nr. 4, 1976
Nogal weinig literatuur in dit nummer. Toch twee opvallende reeksen poëzie. Gerrit Kouwenaar publiceert ‘Drie heldenzangen’, begeleidende teksten bij de zeefdrukken van Jan Cox over de Ilias van Homerus: parafrase, pastiche, parodie. Harry Mulisch schreef een cyclus ‘Kind en kraai’ volgens zijn nu al beproefde retorische techniek van herhaling, variatie, omkering, ineenschuiving: toch wel fascinerend. Martien J.G. de Jong schrijft over het autobiografische boek van de onlangs overleden R. Blijstra: ‘Mijn tijd is beperkt’. Ten slotte valt een essay te vermelden van Siep Stuurman over ‘De crisis van de neopositivistische wetenschapstheorie’, n.a.v. de discussie Popper-Kuhn.
| |
De Tafelronde
20ste jrg., nr. 3-4, febr. 1976
Paul de Vree schrijft over de ‘dichter Marcel van Maele op het plastische kunstpad’. Het is een toespraak bij de Van Maele-tentoonstelling te Antwerpen, begin 1975. Herman Sabbe heeft het over ‘muzikale gelijkenissen van een poëtische techniek’ in de poëzie van Jan van der Hoeven. Hij slooft zich nogal uit om enige welbekende retorische figuren als het ware opnieuw uit te vinden, wat ze dan ook heel wat interessanter doet lijken. Overigens is zijn opstel wel interessant. Bart Kahane publiceert een fragment uit een boek over Baudelaire: ‘Charles Baudelaire en Jeanine Duval’. De gebruikelijke visuele en concrete werken en daarbij aansluitend een essay van Paul de Vree over de maniëristische achtergrond van dat soort poëzie: ‘Visueel en sonoor labyrinth’. Ten slotte nog gedichten van Michel Bartosik, W. Adams, Marleen De Cree-Roex en L.M. van den Brande.
| |
Groot Vizier
3de jrg., nr. 2, juni 1976
Ook zo'n blaadje dat best gemist kan worden. Eerst de samenvatting van een lezing door Prof. Strelka over ‘Linguïstiek en sociologie in de huidige literatuurwetenschap’. Dan wat onbeduidende versjes, een soort visueel-poëtische poespas van Etienne Haenen, iets proza-achtigs van ene Dan Biddeloo, die ook ettelijke tekeningetjes maakte. En niet te vergeten ‘De tocht naar cloaca’, niet minder dan ‘participerende poëzie’, ook genoemd ‘anderhalfloops-gedichten’, of nog, in alle ernst ‘een poging om het gedicht als macrotagneem (sic) uit te breiden met microtagnemen (sic) om het gewicht van het monologisch karakter van de poëzie (...) enigszins te verkleinen.’ Tot zover Phil Cailliau, vanuit de binnenzak van Hedwig Speliers. Nu gij weer!
| |
| |
| |
De Vlaamse Gids
60ste jrg., nr. 3, mei-juni 1976
Hedwig Speliers publiceert een essay over ‘Het metaforische denken’. Enkele goede gedachten tussen heel veel opendeur-intrappen en dat alles onder een nogal irriterende laag pedanterie. Er zijn twee waarlijk heel goede gedichten van L.M. van den Brande en minder geslaagd werk van Ignaas Veys. F. Papon huldigt Willem Pelemans, promotor van de Vlaamse muziek, n.a.v. diens 75ste verjaardag. Nobelprijswinnaar Eugenio Montale wordt voorgesteld dor Monique Jacqmain. ‘Een mannetje voor de eeuwigheid’ is een erg zwak satirisch verhaaltje over een opgeblazen schooldirecteur, door Hector-Jan Loreis.
| |
Hollands Maandblad
17de jrg., nr. 342, mei 1976
Drie verhalen in dit nummer. Anne Marie Baart schrijft ‘Een glazen vis voor Marokko’, het heel subtiel verhaal van de bewustwording van een 40-jarige man. ‘Spookkonijntjes’ is, wat mij betreft, erg onduidelijk proza van Wouter Noordewier. Enigszins te vergelijken met het verhaal van A.M. Baart, is ‘Uit verveling, dokter’, van Bernard Sijtsma: het verhaal van een voorbeeldig man, die zich bevrijdt door een onvoorbeeldige acte gratuit. Ook G. van Beek schreef onlangs een erg verwant verhaal, ook over een man in het onderwijs, in een nummer van het Nieuw Vlaams Tijdschrift.
| |
Koebel
4de jrg., nr. 15
Een eerste deel handelt over literatuur in Scandinavië. Prof. A. Bolckmans stelt de persoon en het werk voor van de nogal controversiële Zweedse auteur Karen Blixen. Jan F. de Zanger belicht de poëzie van de Zweedstalige minderheidsgroep in Finland en R.J. van de Maele vertaalde een serie Deense gedichten. Verder staat er in dit nummer heel wat poëzie, van nogal ongelijke kwaliteit. Goed is vooral werk van Dirk Christiaens en Roland Jooris. Twee wat magisch-realistisch aandoende verhaaltjes: het eerste, in de lijn van Kafka, door Johan Snauwaert, het andere, veel goedkoper, door Walter Soethoudt. ‘La Provence’ is een redelijk, zij het melodramatisch, verhaal van R.R. van Londersele, en E. Verpale schrijft heel goede, bevreemdende prozafragmentjes. De 18de aflevering van zijn ‘Kroniek der keerzijde’ publiceert Vangansbeke nu hier. Zoals gewoonlijk aardige lectuur.
| |
Kruispunt - Sumier
nrs. 57 en 58, maart en juni 1976
Heel veel en heel banale gedichten in nummer 57. Is die redactie dan te weekhartig om iemand te weigeren, of is ze incompetent, of spreken wij een verschillende taal? Alleen enkele gedichten van R. Roegholt en Hans van Weely halen enig niveau. Twee verhaaltjes van R.J. van de Maele zijn mij wat te veel aan de moraliserende kant om helemaal geslaagd te zijn. Een soort S.F.-verhaaltje van Marc Bruynseraede is een dunne variant van de welbekende reservaatmotieven. Verder ‘Op het kruispunt’ de gewone poëzierecensies met antwoord van de dichter.
Hetzelfde dreve liedje in het juni-nummer. Geen enkele dichter slaagt ‘op poëtische wijze’. ‘Ontslag’ is een wel wat sentimenteel, maar toch leesbaar
| |
| |
verhaaltje van Guido Buys en Jan Braet schrijft een heel gemakkelijke satire op de Belgische taaltwisten: ‘Hallo België’.
| |
Nieuwe Stemmen
32ste jrg., nr. 4, april-mei 1976
Hoofdzakelijk poëzie in dit nummer en van een nogal behoorlijke kwaliteit. Ik wil vooral verzen vermelden van L.M. van den Brande, Francis de Preter en Frans Deschoemaeker. ‘Een merel met lange oren’ is een fragment uit een dierenroman van Robin Hannelore. Albert de Longie recenseert poëzie van o.m. Jotie T'Hooft, E. van Ruysbeek, Annie Reniers, Clem Schouwenaars, F. Depeuter, J. Veulemans, Gery Helderenberg en nog veel meer.
| |
Poeziekrant
0de jrg., nr. 04, april 1976
Daniël Billiet gaat wel heel uitvoerig in op de recente t.-v. uitzending ‘Jongeren schrijven in de woestijn’, die een ‘typisch Belgisch misbaksel’ genoemd wordt. Vooral het ontbreken van inspraak door het verknippen en monteren van uitspraken neemt hij de makers heel kwalijk. In een gesprek met J.E. Daele daarover herleidt die de ergernis tot zijn ware proporties. Billiet is wel heel enthousiast over de poëzie van Herman de Coninck, nogal over die van Tymen Trolsky. Wil de bladzijde ‘Ingezonden Gedichten’ zichzelf ironiseren, of hoe zit dat? Wat krijgen we nu met bijv. verzen als:
‘zelden zal de mensheid een dichter begrijpen
Zijn gedachten gaan verloren als zaden in de wind.’?
Nét goed!
| |
Vlaanderen
25ste jrg., nr. 151, maart-april 1976
‘Kunst en geld’ is het thema van dit nummer. Eigenaardig genoeg gaat het dan niet in de eerste plaats over de kunstmarkt, beleggingen in de kunst e.d., maar over het veel ruimere probleem van kunst in een samenleving die gedomineerd wordt door geldeconomie. In een inleidend artikel analyseert Gilbert Goos de verschillen in instelling en waardensysteem tussen kunstenaar en handelaar. In dat kader confronteert hij ook kunst en massacultuur. Ondanks belangrijke bezwaren tegen deze samenleving, stelt hij vast dat ‘de mogelijkheden voor de kunstenaar groter zijn dan ooit tevoren’. Aansluitend de antwoorden op een enquête bij de leden-kunstenaars over het onderwerp kunst en geld.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift
29ste jrg., nrs. 3 en 4, maart en april 1976
Dirk Depreeuw publiceert een eerste fragment van zijn roman ‘Genoeg om mee voort te doen’. Het fragment is gestructureerd als de reconstructie van het leven van een zekere Piet Mees, aan de hand van dagboekfragmenten, verhalen e.d. van Mees, en de reflectie daarop van de ik-verteller. Enkele goede gedichten van de Zweed Gunnar Harding worden vertaald en ingeleid door Freddy de Vree. Poëzie van redelijke kwaliteit is er voorts van Marc Dangin en Kees van Kalmthout. Wim Meewis vervolgt zijn ‘experimenteel’ proza ‘Met andere woorden’ en Huub Beurskens schetst in een kort essay, ‘Blauwe paar- | |
| |
den’, het ontstaan van het autonome ding-gedicht, aan de hand van parallellen met de schilderkunst (Marc, Kandinsky) en de muziek. In ‘Reflex’ o.m. een antwoord van G. Adé op het boek van M. Eyskens, ‘Ambrunetië, het avondland in de morgen’. En een nogal verwar(ren)d soortement essay/manifest van Luk de Vos: ‘Powetiese grondslagen. Een kommentaar’.
In het aprilnummer vervolgt D. Depreeuw zijn roman. Soms nogal houterig geschreven. ‘Het sleutelbeen van Napoleon’ is een heel goede poëziecyclus van Hans van de Waarsenburg. Jaco Poos schrijft een aardig gedicht over de trucs van een ‘ontgoochelaar’. Ook vier versjes van Johan Daisne. Proza van Gerrit Bosman en Willy Lauwens kan mij niet bekoren. Eddy Naessens schrijft over de jongste roman van de Amerikaan Joseph Heller: ‘Something Happened’. In ‘Reflex’ maakt G. Adé drie recente, traditioneel verhalende romans af, en wacht liever op ‘een weerbare waanzin’. J.J. Wesselo is bijzonder enthousiast over de memoires van Pablo Neruda: ‘Ik beken ik heb geleefd’.
| |
Varia
- Als nr. 68 van de 12de jrg. (mei 1976) verschijnt van Yang de jaarlijkse bloemlezing ‘100 dichters’. Ik begin er niet aan, al zijn het er maar 91.
- In Kultuurleven (43ste jrg., nr. 4, mei 1976) bespreekt J.J. Wesselo een serie min of meer recente Vlaamse romans van Bob Willems, J.E. Daele, Willy Lauwens, L.-P. Boon, L. Stassaert en D. Robberechts. B. Verminnen bespreekt het dossier ‘Amateurtoneel in Vlaanderen’ van het tijdschrift ‘Teater’.
Hugo Brems
|
|