Het lijkt niet zo gek Van de Woestijne, zelfs Gezelle verlainiaans te lezen. Nochtans verdienen zij, als persoonlijke dichters met een eigen plaats in de historische evolutie, een minder zachte en afgezwakte formulering. - De gedichten van Paul van Ostaijen vormen natuurlijk een heel speciaal struikelblok, maar Carême's teksten getuigen hier zelfs van virtuositeit.
Ze staan ver verheven boven de Nederlandse Verlaine - tweetalig gepresenteerd - van Raf Tehuan. Ook deze vertaler is zich bewust van het onmogelijke, en relatieve, van zijn opdracht. Maar toch vergaloppeert hij zich:
‘Bewust vrije omdichtingen ontstaan [in deze versies], daar waar de
lyriek ontaardt tot perversiteit of brutale zinnelijkheid, zoals bij de oudere
Verlaine in sommige versregels het geval is, wat hem trouwens tot “poète
maudit” gemaakt heeft [sic!]. In dergelijke teksten werd geprobeerd het
gedegenereerde te scheiden van het aristocratisch-gracieuse en alleen het
laatste te behouden.’ (p. 120)
In de beste traditie van de Franse ‘Belles Infidèles’ durft de vertaler dus wel eens de tekst oppoetsen waar dit volgens de moraal nodig blijkt. Jammer genoeg is de poëzie niet steeds de vrucht van nobele intenties en goede zeden. Raf Tehuan leest Verlaine niet alleen met een dramatische, moraliserende bril (zie inleiding), hij verwoordt hem soms in de stijl van onze doorsneeschlagers:
‘En mijn geloof is zo diep en zo trouw
in al wat ik voor waar en zeker hou
dat ik slechts leven kan, voor jou, voor jou.’ (p. 126)
En met welk recht kent hij titels toe aan andermans gedichten?
Maar waarom vitten? Tehuan's Verlaine, Carême's Vlaamse dichters, Jacques Fieuws' Villon, het zijn allemaal vruchten van persoonlijke en dus subjectieve ervaringen.
Fieuws heeft nochtans een merkwaardige inspanning geleverd om dit subjectieve te overschrijden. Zijn uitgave staat soms heel dicht bij de wetenschappelijk-vulgariserende tekstuitgave, waarin zelfs sporen van het klassieke glossarium overblijven (wat niet belet dat de Villon-specialisten, behalve voor de gedichten in het Bargoens, de keuze van de basiseditie niet zullen goedkeuren). Enkele verificaties tonen aan dat deze moeilijke teksten, vol allusies, ook goed werden verwerkt vooraleer ze in het Nederlands werden weergegeven. Fieuws is er inderdaad in geslaagd Villon iets dichter bij het grote publiek te brengen. Het zal ook niemand verwonderen dat hij geen puriteinse reflexen heeft bij het vertalen van onheuse passages: zijn Villon springt zelfs opvallend vlot om met sommige termen die ‘in’ zijn. Maar Fieuws blijft houterig als vertaler, tenminste toch in gedichten als de Ballade des pendus en de Ballade des dames du temps jadis (men kan ver-