| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
De Gids
138ste jrg., nr. 9, 1975
Als hommage aan de in zijn land vervolgde en veroordeelde dichter Breyten Breytenbach, schrijft H.C. ten Berge een uitvoerig en heel interessant opstel over zijn poëzie. Centraal staan de twee in elkaar vervlochten drijfveren van het werk: lyriek en politiek: ‘Lyriek is de moeder der politiek’. Enkele gedichten van Breytenbach volgen op het artikel. Verzen van Raymond Joseph Benders, ‘Reanimationes I-VI’, zullen wel goed zijn, maar ze blijven mij totaal vreemd. De rest van dit nummer wordt hoofdzakelijk in beslag genomen door vier opstellen over Nietzsche, van A.L. Constandse (‘Nietzsche, de joden en de Duitsers’), R.F. Beerling (‘Nietzsche en Hegel, - bien étonnés?’), A. de Froe (‘Sils en Weimar, hoogte en diepte’) en Charles Vergeer (‘Nietzsche en Herakleitos’).
| |
De Periscoop
26ste jrg., nr. 2, dec. 1975
André Demedts schrijft in één adem over een nieuwe publikatie van A. Roland Holst, ‘In den verleden tijd’, een serie bedenkingen over personen en toestanden, en ‘Natuurgetrouwer’ van Hugo Claus. In een andere kroniek bespreekt hij proza van Ward Ruyslinck (‘Het ganzenbord’) en Frans Depeuter (‘Wachten op...’). Johan Daisne noemt ‘Dood van een non’ een ‘mateloos aangrijpende film’. Buiten de gewone informatieve rubrieken nog heel wat over plastische kunst. P. de Vree stelt Luc Hoenraat voor en Hector Waterschoot schrijft over ‘Akwarellen van “Die Brücke”’. N.a.v. een tentoonstelling in Amsterdam informeert Jaak Fontier over ‘de fundamentele schilderkunst’ en Remi de Cnodder presenteert de Waalse geengageerde kunstenaar Charles Szymkowicz.
| |
De Tafelronde
20ste jrg., nr. 1-2, nov. 1975
Paul de Vree publiceert de toespraak die hij hield tijdens de academische zitting in het AMVC te Antwerpen, ter gelegenheid van de verschijning van het Verzameld Werk ‘Vita Brevis’ van M. Gilliams. Van Gustav René Hocke, de bekende specialist van de maniëristische kunst, is er een uitgebreid opstel, in het Duits, met een Franse titel: ‘Section d'or et labyrinthe. Contribution à la connaissance de formes d'imagination subjective’. Verder werk in de ‘poesia visiva’-trant van o.m. P. de Vree, E. Miccini, Sarenco, ‘normale’ gedichten van Ph. Cailliau, en een poging van G. Adé om plastische experimenten van A. Szukalski in taal te transponeren. J.P. Coenen leidt het Antwerpse (ICC)
| |
| |
overzicht van avant-gardefilms 1910-1930 in.
| |
De Vlaamse Gids
59ste jrg., nr. 6, nov.-dec. 1975
Er is dus weer een ‘Krisis van de kritiek’ en De Vlaamse Gids wijdde daar haar dagen aan. Desgevraagd geven enkele heren hun mening over die crisis ten beste. Het heeft allemaal heel weinig om het lijf: halve waarheden en hele leugens, oppervlakkig gezwets en gejammer. Er is warempel een crisis in de kritiek als men al die bijdragen leest (van W.M. Roggeman, A. van der Veen, P. de Wispelaere, H. Bousset, J.J. Wesselo en M. van Jole). Alleen Wesselo slaagt erin, dank zij een flinke dosis eenzijdigheid en overdrijving, nog te boeien door persoonlijke visie. Verder zijn er enkele goede gedichten van Kees Winkler en een vertaald vers van Nobelprijswinnaar Eugenio Montale. Vic Uyttebroeck stelt Saint-John Perse voor en Frank Schlömer benadert Kafka langs zijn dagboek, met accent op de wisselwerking mens-schrijver. Gerard Walschap geeft cultuurhistorische beschouwingen ten beste n.a.v. Crane Brinton: ‘Geschiedenis van de moraal’ en Ronny Verschueren belicht de rol van Julius de Geyter in de Vlaamse Beweging.
| |
Hagelslag
4de jrg., nr. 3, sept. 1975
Een onwaarschijnlijk slordig gedrukte aflevering, die nochtans enkele goede dingen bevat. Er is het verslag van een poëziewedstrijd, met daarbij de bekroonde en bijna bekroonde gedichten: vooral F. Deschoemaeker, W. Adams, A. Crivits en Peter Rooibos leverden goede verzen. Onder de titel ‘Het hoeft niet altijd mooi te zijn’ schrijft Mark Maes over hedendaagse muziek, voornamelijk n.a.v. M. Kagel. Nog poëzie, van W. Nimmegeers, W. van Craen en P. Taminau. Phil Cailliau schrijft over Gangreen III, een soort kritiek vooraf, ondertussen door het verschijnen ervan achterhaald. Jan Uyttendaele reageert positief op het Impulsmanifest. Als bijvoegsel een meer dan levensgroot in handschrift gereproduceerd gedicht van Wim Nimmegeers. Tenslotte wordt meegedeeld dat Hagelslag het blad Bladgewas ‘opgeslorpt’ heeft.
| |
Hollands Maandblad
17de jrg., nr. 337, dec. 1975
Niet zoveel literatuur in dit nummer. J.P. Guépin vervolgt zijn zeer boeiend en knap geschreven essay, ‘Doorkruiste verwachtingen’, over o.m. het ontstaan en de werking van literaire teksten. ‘Dubbele Hanzeman’ is een wat fantastisch, onvoldoende overtuigend verhaal van Nelleke Hovens Greve. Wouter Noordewier verzamelt in ‘Noordewier met mensen’ een aantal grappige, wrange, satirische, verwonderde anekdoten, gespreksflarden, opmerkingen.
| |
Kentering
15de jrg., nr. 2, dec. 1975
N.a.v. ‘Het leven een bries’ van A. Venema, wijdt W. Hazeu beschouwingen aan schrijvers en zelfmoord. Jan van der Vegt bespreekt uitgaven van concrete poëzie en bundels van M. Mok, Bernlef en F. Harmsen van Beek. W.M. Roggeman heeft Saint-John Perse herlezen en schrijft daarover. Er is heel wat goe- | |
| |
de poëzie in dit nummer: van Maurits Mok, Ankie Peypers, Peter Berger, Wiel Kusters. Iets minder, maar ook goed is werk van W.M. Roggeman, Nathalie van den Eerenbeemt en Jan Boelens. Onder de titel ‘Ogenblik van licht’ brengt Jan van der Vegt ‘een overzicht van de poëzie van Hans Andreus, gevolgd door een gesprek met de dichter’. Tien gedichten van Hans Andreus sluiten daarbij aan. ‘Karpers voor de Wehrmacht’ is een bijzonder goed, uit het Tsjechisch vertaald verhaal van Ota Pavel. Ook nog een goede korte prozaschets - die ik al ergens eerder las - van Bart de Vries.
| |
Koebel
4de jrg., nr. 14, herfst '75
Vooraf twee interviews. R.R. van Londersele en E. Verpale spraken met Marc Dangin. De poëtische evolutie wordt overlopen. Interessanter, diepgaander en authentieker is het gesprek van Mark van Maris met Willy Spillebeen: niet de belangrijkste, maar ongetwijfeld een van de eerlijkst twijfelende Vlaamse auteurs. Er staat ook heel wat poëzie, en van een zeer behoorlijk niveau, in dit nummer. De beste verzen komen van R. Jooris, L.M. van den Brande, J. de Poortere, M. van Hee en E. Verpale. Maar ook D. Kroon, D. Billiet, W.M. Roggeman en R.R. van Londersele e.a. brengen goed werk. ‘De oude dame en de dood’ is een eenakter van Lucienne Stassaert, over eenzaamheid en wanhoop. ‘De abonnee van I.Q.: een vervolgverhaal in enkele misdrijven’ is een absurde tekst van André Vansteenbrugge: niet onaardig als cabaretmateriaal. Beslist het beste nummer dat Koebel al liet verschijnen.
| |
Nieuwe Stemmen
32ste jrg., nr. 1, okt.-nov. 1975
Robin Hannelore schrijft vitale poëzie, dicht bij de natuur als levensbron en -spiegel, in ‘Vijf Kempense Zomerliederen’. Ook de andere poëzie is goed, zoals dikwijls in dit blad: van Guy van Hoof, Frans Deschoemaeker, en een heel subtiele Wiel Kusters. Bart Kahane vervolgt en besluit zijn interessant, overzichtelijk essay over Charles Baudelaire. In ‘Poëziespiegel’ recenseert Albert de Longie een dertigtal poëziebundels.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift
28ste jrg., nr. 8, okt. 1975
‘Donatien-Alphonse-François, Marquis de Sade, 1740-1814, is de titel van een heel knappe, zowel met taal als gedachten eivol geladen poëziecyclus van Freddy de Vree. Twee andere gedichten, van Hans van Weely, zijn ook heel sterk. Minder overtuigend is een fragment uit ‘De moedergodinnen’ van J.E. Daele. De hoofdbrok van dit nummer bestaat uit de tekst van enkele inleidingen en referaten, voorgebracht op het 30ste Vlaams Filologencongres te Gent (april 1975). Vijf auteurs buigen zich over de eeuwenoude problematiek ‘Creatio versus mimesis’, literatuur en werkelijkheid. Jean Weisgerber onderzoekt de kwestie voornamelijk vanuit historisch perspectief en pleit uiteindelijk voor een samengaan van externe (mimesis) en interne (creatio) benadering van het literaire werk. C. de Deugd, die het probleem meer theoretisch benadert, wenst de pool ‘creatio’ uit te schakelen, ten voordele van een mimesis als selectie. J.J.A. Mooij, H. van Gorp en H. Ver- | |
| |
daasdonk geven in kort bestek hun bedenkingen bij beide referaten en proberen de zaak zo scherp mogelijk te stellen. In ‘Reflex’ bedenkingen van W. Meewis over ‘Semiotiek en esthetica’, commentaar van J.J. Wesselo bij het tijdschrift ‘Werk’, en poëzie-informatie door H.F. Jespers.
| |
Trap
2de jrg., nr. 3 (=7), nov. 1975
Maris Bayar schrijft een zeer persoonlijke, op theoretisch vlak erg betwistbare tekst over ‘Emancipatie: schakels in de tijd’. ‘Vichy’ is een goed gedicht van Renaat Ramon. Tony Rombouts las in een boek van R. Minne een passage over J. Conrad, die hij bijzonder goed van toepassing vindt op Patrick Conrad. Dat vindt hij merkwaardig helderziend. Verzen van Thomas Triphon, Maris Bayar en Christian-Adolphe Wauters hebben niet zoveel te betekenen. ‘Mijn bloed’ is een griezelanekdote van Walter Soethoudt. Tony Rombouts reageert op een recensie van zijn bundel ‘De feodale verzen’, door H.F. Jespers in N.V.T. Dirk Claus geeft mededeling van een brand die in aug. '75 het archief van wijlen Paradox-Pers vernielde en wil die pers, samen met het daaraan verbonden tijdschrift ‘Nul’, als een feniks uit zijn as zien verrijzen. De voorstelling door P. Conrad van ‘Les demoiselles de la mer’, een bundel ‘camp’-gedichten van Tony Rombouts, wordt afgedrukt.
| |
Yang
11de jrg., nr. 61, aug. '75 en nr. 66, apr. '75
Met enige vertraging bereiken ons deze nogal inconsequent gedateerde en/of genummerde afleveringen van Yang. Het nr. 61 bevat, onder de titel ‘Atelier’, gesprekken met beeldende kunstenaars, een zeer boeiende confrontatie van R. Jooris met Raoul de Keyser, Dan van Severen en Roger Raveel. Carlos de Vrieze presenteert een overzicht van ‘Hedendaagse Tsjechische poëzie’. Luuk Gruwez schrijft over ‘De sublimering van het pikareske tot het mystieke in “On the Road”’ en J. Denoo maakt enkele aantekeningen bij de poëzie van S. Polet. J. Vangansbeke besteedt zijn ‘Kroniek der keerzijde’ grotendeels aan de poëzienacht te Kortrijk.
Nr. 66 opent met een grotesk luisterspel van Daniel Billiet: ‘Levensminimum voor lichtekooien’. Er is een heel goed gedicht van Dirk Christiaens en goed werk van L. Gruwez, W. Nimmegeers en M. van Hee. ‘Vlaams landschap in vergane omgeving’ is een bijzonder mooi schilderij van Karel Dierickx. John Groosman schreef er een lyrische reactie bij. Goede gedichten van Roger Devriendt en Dirk Desmadryl. Jan Schepens presenteert een keuze vertaalde Italiaanse poësie. Kris Lenaerts stelt de jonge kunstenaar Jacques Lemaire voor. ‘Smarthevel’ is een nogal gezocht SF-verhaaltje van Carlos de Vrieze. Enkele recensies, informatie over het literaire leven in Nederland en de zoals altijd zeer leesbare ‘Kroniek der keerzijde’ van Vangansbeke. Vermelden we tenslotte dat het gedeelte van nr. 62/63/64, dat Yang-prijswinnaar Willy Spillebeen in enkele artikels voorstelde, nu ook afzonderlijk ingebonden, als ‘Yang-monografie’ verkrijgbaar is.
|
|