stijltendens, die in heel het werk merkbaar is, en die, meer dan de thematiek of sfeer deze poëzie tot een waardevolle eigentijdse kunst maakt.
‘Impromptu’ is, als titel, een goede karakterisering van die werkwijze. Het gedicht heeft inderdaad iets van het geïmproviseerde, van het op losse invallen gebouwde. Het steekt vol verrassende wendingen, associatieve sprongen, spreektaalachtige, elliptische zinsconstructies, sfeergeladen waarnemingsbeelden. De strofen werken een schijnbaar losse gedachte uit, knopen een bedenking aan een beeld, een emotie aan een waarneming. Op een laconiek aandoende manier worden mededelingen achter elkaar gezet die alleen oppervlakkig niet met elkaar te maken hebben, maar die in werkelijkheid gestalte geven aan een existentiële stemming, die niet anders uit te spreken is. Bijv. in fascinerende strofen als:
‘Een handvol meisjes in een groene mantel
tram zoveel snijdt langs beide kanten
de bloemenvrouw had nauwelijks zes klanten’
of:
‘Op hoge poten steekt de kat het koertje over
wanneer het regent vlucht de lijster uit het lover
de mensen naar de stoepen en ook dat gaat over’.
Maar in die disparate elementen, beelden, waarnemingen, symbolen, stemmingen, brengt de dichter op subtiele manier formele eenheid. Het principe daarvan ontstaat al in de eerste terzine, een soort introïtus, situatietekening:
‘Lopen door Gent en lopen met de mensen
ik denk aan schoenen aan violen en ik denk en
loop voort lief lief de mens ontmoet de mensen’.
Zowel het thematisch kader als de belangrijkste structuurprincipes worden hier gegeven. Er is het kader van het lopen door Gent, waarbinnen al de ervaringen gesitueerd zijn, en dat op verschillende plaatsen in het gedicht als motief terugkeert. Hetzelfde geldt voor allerhande elementen uit het stadsbeeld, die samen niet alleen de ruimtelijke maar meer nog de stemmingsachtergrond vormen, waartegen het gedicht zich afspeelt. Zij zijn bovendien leveranciers van symboolmateriaal.
Andere terugkerende motieven, zoals de doodsgedachte en het vruchteloos terugverlangen naar jeugd en zuiverheid, worden in de tweede strofe geintroduceerd:
‘lopen door de stad kind zonder kinderwereld
ik heb misschien nog dertig maand te leven’.
Rond dergelijke, als muzikale themata terugkerende beelden en verzen blijkt het gedicht een amplificatie, een uitbreiding en variatie van gelijke motieven