| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Boulevard
3de jrg., nr. 4, 1974
Een wat laattijdig verschenen aflevering. Wilfried van Craen vervolgt zijn woordspelerig, absurdistisch proza, met de welluidende titel: ‘Neeeeeee, ik wil niet blind, mama, neeeeeee, ik wil niet in de doos, mama’. Drie dichters zijn er, waaronder vooral Miel Vanstreels met zijn reeks ‘Demente Bejaardenflat’ in gunstige zin opvalt. Marc Braet en Guido Arbeid vallen tegen. Julien Vangansbeke bespreekt enkele recente dichtbundels en herneemt hier zijn ‘Kroniek der keerzijde’, waarvan eerder afleveringen verschenen in Yang en Kreatief. Hij heeft het over o.m. surrealisme, de interviews van Bibeb, ‘Ontaard journaal’ van I. Veys, over R. Raveel, K. Jonckheere en het nieuw-realisme. Dan is er nog een stukje van Eddy van Eeckhoven, ‘Wanneer wordt creativiteit kunst?’ en een studie van F. Fl. van Steenkiste over Kafka. Jos Murez stelt de kunstschilder Jean Oosterlynck voor.
| |
De Gids
138ste jrg., nrs. 1/2 en 3, 1975
Annie Romein-Verschoor schrijft een zeer uitgebreid, zeer boeiend en intelligent essay ‘Over taal en seks, seksisme en emancipatie’. Cor Blok schrijft kritisch over de zgn. parawetenschap à la Von Däniken: een poging om te ontsnappen uit een onzinnige toevalswereld. Erg uitdagend is het opstel van kunsthistoricus Hessel Miedema: ‘Kunst is shit. Een schets voor een herziene geschiedenis van het kunstbegrip’. Op grond van een historisch overzicht van de manier waarop de beeldende kunst als factor in het menselijk bestaan gezien is, komt hij tot een ontnuchterende visie op de positie van de beeldende kunst in deze tijd. Mét al zijn eenzijdigheid toch beslist het lezen waard. Vier dichters komen er aan bod: Sybren Polet met een zeer knap ‘Zelfrepeterend gedicht’, Gerrit Bakker met neoromantische ‘Drie jaargetijden’, Peter Zonderland, en Sonja Prins met drie briefgedichten ‘Ter nagedachtenis van Vic van Vriesland’. Esteban Lopez schrijft een ‘Zelfportret met ganzeveer’, over zijn belevenissen als vaderlandloze in Nederland. In ‘Notities van Nemo’ evoceert H.C. ten Berge een tot het minimum gereduceerd bestaan in een voor dat doel zeer efficiënte taal. Lidy van Marissing beschrijft denkbeeldige reacties van denkbeeldige omstanders bij denkbeeldige voorvallen. Ten slotte in ‘Kroniek & Kritiek’ o.m. een vernietigende reactie van Herman Pleij op de Nederlandse verfilming van Marieken van Niemeghen, en een reactie van Johan Kuin op Ton Anbeeks visie op een empirische literatuurwetenschap (De Gids, 1974, 3),
| |
| |
met aansluitend het antwoord van Anbeek.
Het nr. 3 is helemaal gewijd aan het thema van geweld, martelingen en onderdrukking. O.m. ook de rol van Amnesty International wordt uitvoerig uit de doeken gedaan.
| |
De Revisor
2de jrg., nr. 1, maart 1975
Naar aanleiding van de nieuwe uitgave van Louis Couperus' verzamelde werken, wijdt De Revisor vier opstellen aan die auteur. F. Bastet schrijft over ‘Louis Couperus en de klassieke oudheid’. Hij onderzoekt o.m. ook de invloed van de geheimzinnige figuur Orlando, en besluit: ‘De antieke wereld is voor Couperus een geestelijke ruimte geweest, waarin hij zich kon terugtrekken om er zo volledig mogelijk zichzelf te zijn.’ Mario Praz heeft het over ‘Rome in de tijd van Couperus’: een interessant panoramisch overzicht. Ook J.B.W. Polak schrijft over ‘Couperus en de Romeinse oudheid’, terwijl J. Fontijn het noodlotsmotief onderzoekt in de bekende novelle ‘De binocle’. De novelle zelf wordt ook opgenomen. Frans van Dooren stelt de epigrammen van de Latijnse dichter Martialis voor, mede door enkele vertalingen. ‘Mirakels’ is een geestig droomverhaaltje van Hans Plomp. Ook goed is ‘Reünie’, een prozafragment van R.A. Basart. Van de dichters A. Korteweg, W. Wilmink, Chr. J. van Geel, Sonja Pos en M. Reints brengen vooral de laatste drie goed werk. In het derde vervolg van zijn studie over ‘Vormen van literatuurwetenschap’ wil H. Verdaasdonk vooral de pretenties van de tekstanalyse een empirische wetenschap te zijn, ontzenuwen.
| |
De Vlaamse Gids
59ste jrg., nr. 2, maart-april 1975
Een Ben Cami-nummer, ingeleid door een gesprek van Willem M. Roggeman met de dichter. Vijf gedichten van Cami illustreren het interview. ‘De insecten zijn de denkers der aarde’ is de titel van een toespraak, door Gerrit Borgers gehouden te Aalst op 25 november 1974 tijdens de uitreiking van de Dirk Martensprijs aan Ben Cami. Hij belicht daarin vooral de relatie van Cami tot het tijdschrift Podium. Marcel Wauters huldigt zijn vriend in een korte tekst en Willy Spillebeen overloopt in chronologische orde het dichtwerk. Buiten dat thema vallen een knap fragment uit de ‘Memoires van Baron de Saedeleer’ door L.-P. Boon en een evocatie van de figuur en betekenis van Max Rooses door Ger Schmook.
| |
Eksit
4de jrg., nr. 8, april 1975
Enigszins verwant aan het elders in deze rubriek vermelde Tliedboek-Schavant, is Eksit, een ‘maandblad voor uitgaand publiek’. Hoofdredacteur is Noel Poblomme; redactieadres: Moeskroenstraat 24, 8500 Kortrijk. Een jaarabonnement kost 300 fr., een nummer 30 fr. Een zeer goed informatief blad, dat zowat alle gebieden van cultuur, ontspanning en uitgaansleven bestrijkt. Van theater, ballet, concerten, tot fotografie en toerisme; van literatuur, film, muziek tot gastronomie, milieu en wat al verder denkbaar is. De informatie over al die onderwerpen wordt aangeboden in de vorm van aankondigingen, recensies, interviews, foto's en artikels. In dit aprilnummer bijv. lezen we o.m. een
| |
| |
interview van Luc Decorte met Walter van den Broeck, van Ch. Ressingen met Wil Beckers van het Nieuw Vlaams Toneel De Waag te Antwerpen. F. Neirynck schrijft over buitenlands toneel en over poppentheater. Weer in de vorm van een gesprek stelt L. Decorte de schilder Achiel van Sassenbrouck voor. Er is een reisreportage door L. Nusselein over Maleisië en Borneo, een SF-en een gastronomische rubriek. En, om ons tot eenvoudige vermeldingen te beperken, komen nog aan bod: kleinkunst, film, fotografie, strips, folk-, pop- en klassieke muziek, jazz, ballet, opera, milieu, antroponymie.
Een blad dat wij bij deze eenmalige opname in ons overzicht beslist kunnen aanbevelen.
| |
Heibel
9de jrg., nr. 4/5/6
Walter van den Broeck interviewt Emiel van Hemeldonck. ‘De melkerij’ is een soort politiek-sociaal-economisch verhaal van Jos Borré: enkele goede satirische passages. De poëzie is vrij goed: drie moedergedichten van Carlos Callaert, een gedicht van Wilfried van Craen, erotische verzen van Geert Vandenweghe en een voorproef uit de bundel ‘Alchemie van de roos’ van L.M. van den Brande. Frans Depeuter schrijft over de levensvisie in het werk van J. Kosinski. Roger Vanbrabant stelt - vermoedelijk namens ons allen - de chronisch opduikende vraag: ‘Ben ik nu leesmoe of literatuurmoe?’. Het is een pleidooi voor een minder op zichzelf besloten, zelfbevredigende literatuur. Jan van den Weghe vervolgt zijn psychologisch onderzoek naar ‘Aspekten van het kreatief proces’. Volgt ten slotte de satirische rubriek met bijdragen van Dries Janssen, Frans Depeuter en Walter van den Broeck. Vooral ‘Het literaire leven anno 1975 voor u uit het koffiedik gelezen’, door Van den Broeck, is de moeite waard.
| |
Hollands Maandblad
16de jrg., nrs. 326/327, 328 en 329, jan. tot apr. 1975
Dit blad, onder redactie van K.L. Poll, wordt uitgegeven bij Meulenhoff. Redactieadres: Raamweg 41, Den Haag. Een abonnement kost 46,50 gulden, te betalen op giro 19 1041 t.n.v. Hollands Maandblad bij Drukkerij Trio, Nobelstraat 27, Postbus 180, Den Haag.
Min of meer zoals De Gids, Tirade en Maatstaf bevat Hollands Maandblad zowel literair-creatieve bijdragen als opstellen over meer algemeen-culturele, wetenschappelijke en politieke onderwerpen. Zo bijv. in het dubbelnummer een viertal bijdragen over de situatie en toekomst van het universitair onderwijs in Nederland. Maar, om ons te beperken tot de literaire kant, lezen we hier drie verhalen: ‘Ruiken’ van Anne Marie Baart, en ‘Darwin, met dank voor het logeren’ van A. van Andersch. Beide gewoon goede lectuur. Het derde, ‘Het examen’, door J.M.A. Biesheuvel is werkelijk bijzonder goed als geladen anekdote.
Een verhaal in het februarinummer, van J.M. Baarsma, ‘Een verloren zoon en zijn oudere broer in de 20ste eeuw’, is niet zo bijzonder, evenmin als het gedicht ‘De verhuizing’ van Jan Blokker Jr. Beter is de poëziecyclus, vol schitterende vondsten, ironie en weemoed, van Gerrit Komrij: ‘De stenen van Venetië’, en een reeks onverwachte
| |
| |
notities, waarnemingen, interpretaties van de werkelijkheid, in ‘Journaal’ van J.J. Peereboom.
In het aprilnummer wordt van C. Winkler een heel interessante poëziecyclus, ‘Symfonie nr. 12’, opgenomen, en twee lange, wijze praatgedichten van C. Buddingh'. Verder drie verhalen: Frans van Zetten schrijft een intellectualistisch spelletje: ‘Nieuwe verklaring van de Babylonische spraakverwarring’. ‘Franse Ranja’ van René Appel bedoelt kennelijk een diep inzicht in de kinderpsychologie ten toon te spreiden, maar doet dat op een nogal gemakkelijke en stereotiepe manier. Ten slotte schrijft Anne Marie Baart over ‘Een majorette’, die eerst model wordt van een schilder en dan in 's mans bed terecht komt, wat ook al niet zo origineel is. Wel goed zijn de tekeningen in dit nummer: van Tourette Oxenaar.
| |
Kentering
14de jrg., nr. 5, april 1975
In de ‘Kroniek van de poëzie’ bespreekt Jan van der Vegt werk van Ben Cami en het poëziedebuut van de Surinaamse romanschrijfster Bea Vianen. Enkele recente gedichten van Cami sluiten daarbij aan. Overigens is de poëzie in dit nummer over het algemeen goed. Ik denk daarbij vooral aan ‘Zes gedichten’ van Harry Mesterom, de geconcentreerde natuurpoëzie van Wim Hazeu, verzen van Erika Dedinszky en de cyclus ‘De huizen van Pompei’ van Maria de Groot. Een poging van Eddy van Vliet om zich ook in proza te manifesteren, ‘Tweemaal dromen is eenmaal sterven’, is een complete mislukking. Veel beter is ‘La prensa’ van Erwin Sylvanus (uit het Duits vertaald door J.-W. Overeem), een verhaalverslag over een ontmoeting in het Chili van de junta. Bert Brouwers onderzoekt de relatie tussen literatuur en werkelijkheid in een opstel ‘Literatuur: fiktie of verbeelde werkelijkheid’. Hij wil in het denken over literatuur de klemtoon verleggen van fictionaliteit naar ‘omweg-referentialiteit’. Tezelfder tijd pleit hij voor een verruiming van het traditionele literatuurbegrip om het dan weer zelf op een ander punt te verengen. Alleszins het lezen waard.
| |
Maatstaf
23ste jrg., nrs. 3 en 4, maart en april 1975
Konrad Merz, de Duitse auteur die tijdens W.O. II in Nederland verbleef en er bevriend was met o.m. Ter Braak en Marsman, schrijft zijn herinneringen neer: ‘Ein Winter mit Marsman’. In het nr. 4 sluit daarbij de publikatie aan van een reeks brieven van Marsman aan Merz. Henri A. Ett houdt zich onledig met een onderzoek naar de historisch-biografisch-geografische realia achter de romans van Hendrik de Man. De poëzie in dit nummer is nogal ongelijk. In ‘Fabeldieren’ schrijft Komrij geestige, absurde verzen. Werk van Jan Kal en Hans Plomp is erg goedkoop, ook B. Laseur kan niet overtuigen. Blijven dan nog een tweetal redelijke gedichten van Jaap Harten en ‘Ode on a Verbal Amphora’ van P.F. Schmitz. Ook het proza is vlugger vergeten dan gebleven: ‘Notities uit het dagboek van Mabel van Duyn’ door J. Harten, ‘Een wonderlijk verhaal’ (wonderlijk?) van Jan Biezen en een wel virtuoos stukje van F. Harmsen van Beek: ‘Het meest gekuste hondje van Europa’. In ‘Port- | |
| |
folio’ stelt Max van Rooy de tekenaar Evert van Dijk voor.
In het aprilnummer staat H.C. Andersen in de belangstelling. Annie Romein-Verschoor introduceert de man en zijn werk: een intelligente, rake commentaar. Daarop volgen twee van zijn sprookjes in een vertaling van haar hand: ‘De rode Schoenen’ en ‘De Kabouter bij de Kruidenier’. Ook ‘Portfolio’, de rubriek plastische kunst, is aan Andersen gewijd, met tekeningen van William D. Kuik, die op zijn werk geïnspireerd zijn. De poëzie in dit nummer is niet veel zaaks: Tymen Trolsky ontgoochelt met zijn ‘Zwarte Liederen’, terwijl H. Scholten en K. Snoek evenmin overtuigen. Beter is ‘Ode aan de paalworm’ van Arie van den Berg. Rudy Kousbroek valt de ‘speelse bioloog’ Dick Hillenius aan: vooral zijn manier om diergedrag nogal rechtlijnig naar menselijk gedrag te extrapoleren. Joop Waasdorp vervolgt zijn boeiend geschreven verhaal van een zeiltocht ‘Terneuzen-Amsterdam’. J.P. Guépin stelt de Latijnse epigrammen van Philodemus voor.
| |
Kruispunt - Sumier
nr. 53, maart 1975
Tussen de gedichten in dit nummer zitten nogal wat goedbedoelde maar slecht uitgevallen probeersels, die prille liefde, hoop op een betere wereld, verontwaardiging om onrecht en vervuiling uitdrukken. Alleen is het meestal niet duidelijk waarom dat zo nodig in verzen moest gebeuren. Enkele ‘Ondeugende gedichten’ van Marc van den Eynde, een vers van Willem Wilmink en ‘Ossestaartjes’, absurde pastiches van aforismen, maken daarop een uitzondering. Met de korte prozastukjes is het al niet veel beter gesteld. Er is niets bij dat speciale aandacht verdient. Verder de gewone recensies met recht op antwoord en een opstel van Romain John van de Maele over de Deense roman ‘Pelle Erobreren’ van Martin Andersen Nexo (1864-1954), ‘een der belangrijkste sociale werken die ooit in Denemarken werden gepubliceerd’.
| |
Nieuwe Stemmen
31ste jrg., nr. 4, maart 1975
Drie dichters van zowat dezelfde generatie, van wie onlangs de verzamelde gedichten verschenen, worden in dit nummer voorgesteld. Lieven Rens schrijft over ‘Bert Decorte, of de poëzie van de vagant’: bewondering met reserves. Die reserves zijn er niet in het artikel van Albert de Longie over staats-prijswinnaar René Verbeeck. Onlangs overleed op 66-jarige leeftijd een andere, minder bekende dichter: Louis de Bourbon. Zijn werk en betekenis worden belicht door Rudolf van de Perre. Verder komen enkele dichters zelf aan het woord. Vooral verzen van Joris Denoo vallen daarbij in gunstige zin op. Fons Vandergraesen bespreekt uitvoerig ‘De Vlaamse Reus’ van Hugo Raes.
| |
Tirade
19de jrg., nr. 203, maart 1975
Uitgever-redacteur G.A. van Oorschot schrijft een inleidend stukje n.a.v. de opening van het Multatuli-museum te Amsterdam. Hij port daarin ook G. Stuiveling aan om haast te maken met de verdere editie van de brieven. ‘De geluiden van de eerste dag’ is een romanfragment van A. Koolhaas. Niet zo goed
| |
| |
als we van hem gewoon zijn is ‘Bij de dood van Sofie’, een verhaal van R.J. Peskens over wijlen zijn poes. A. Roland Holst schrijft een profiel van de dichter J.C. Bloem, en een gedicht ‘Christus en Jezus’. Als aanloopje tot de uitgave van de brieven van Jan Hanlo worden hier ‘Drie brieven over Oote’ opgenomen, samen met het destijds zo ophefmakende gedicht. Dan zijn er nog zeer goede gedichten van Adriaan Morriën en Geurt Gaarlandt, en de ‘Russische notities’ van Charles B. Timmer, over o.m. ‘boeken kopen’ in Rusland en de bedroevende stand van de levende Sovjetliteratuur.
| |
't Kofschip - Zonder Meer
3de jrg., nr. 1, 1975
Er is een interview met de nogal zelfzekere jonge SF-auteur Bob van Laerhoven. Als proza een weinigzeggend fragmentje ‘Uit de achterhoede’, een onwaarschijnlijk gruwelijk, symbolisch verhaal door Leon de Winter: ‘De zoon’, en het begin van een nogal vaag vervolgverhaal van Leo van der Linden onder de titel ‘Het beest’. Even vaag is een fragment ‘Stilleven’ van Jan Backx. ‘Chemiese reaktie met onbekende afloop’ noemt Eddy de Mondt een dagboekverslag over zijn legerdienst, waarvan in dit nummer de laatste ‘vrije’ dagen. Willy Sneeuw schrijft nogal gezochte aforismen en Phil Caillau bespreekt de verzamelbundel ‘Verhalen’ van Jef Geeraerts. In zijn vaste rubriek ‘Roddelpraat’ breit Gerrit Achterland wat literaire informatie, invallen en zgn. satirische opmerkingen aan mekaar. De dichters in dit nummer brengen niet veel bijzonders, met uitzondering misschien van een fijnzinnig vers van Anne Crivits en een serie speelse gedichten van Wilfried van Craen, die soms geestig en satirisch zijn. Tot slot enkele korte recensies.
| |
't Liedboek - Schavant
1ste jrg., nrs. 6 en 7, jan. en febr. 1975
Met deze eenmalige vermelding willen wij een nieuw maandblad voorstellen, dat gespecialiseerd is in ‘spektakel-nieuws’. Het is ontstaan uit het muziek-informatieblad 'Tliedboek, en Schavant met meer algemene informatie over alle vormen van spektakel. De redactie bestaat uit M. Appelmans, A. de Bruyn, F. de Brits, W. de Greef, K. de Moos, H. Vandenberghe, R. Vandermeerschen en M. van de Velde. Een jaarabonnement (11 nummers) bedraagt 300 fr., te storten op P.R. 000-0297012-95 van v.z.w. Schavant te 1730 Zellik. In deze afleveringen vindt men telkens o.m. een maandklapper met theaterprogramma's, algemeen theaternieuws en vooral heel wat recensies van nieuwe platen. Meer concreet bijv. in het nr. 6 een stuk over de problematiek van gevangenen n.a.v. de opvoering van ‘De Put van Babel’ in het M.M.T., een uitvoerige bespreking van de muziek van Jackson Browne door A. de Bruyn, rubrieken over folkmuziek en chanson in Frankrijk en Duitsland.
In het nr. 7 schrijft Johan Thielemans ‘Bedenkingen bij Exprmntl 5 te Knokke’, A. de Bruyn stelt de zanger Bruce Springsteen voor: ‘De Dylan van de zeventiger jaren?’. In een interview met de Ierse volkszanger Al O'Donnell wordt de levende Ierse volksmuziek belicht, terwijl John Lundström vanuit eigen ervaring schrijft over ‘Het so- | |
| |
ciale engagement in het Vlaamse volkslied’.
Niet het minst interessant zijn telkens de opgenomen teksten van volksliederen en chansons.
| |
Yang
10de jrg., nr. 59-60, febr. 1975
De redactie kondigt een vernieuwing van het blad aan, waarbij sterker de klemtoon zal komen te liggen op het aspect ‘kommunikatie’ van de ondertitel ‘Tijdschrift voor literatuur en kommunikatie’. Vandaar het plan in de toekomst meer aandacht te besteden aan genres als ‘toneel, luisterspelen, televisiespelen, poppenspelen, volkszangers...’ Verder wil men meer aandacht besteden aan buitenlandse literatuur. Een ‘verjongingskuur’ heet het in het nawoord van Yang-secretaris Daniël Billiet.
Dit eerste nummer van de nieuwe jaargang is een toneelnummer, helemaal gevuld door teksten van eenakters en andere korte stukken, van Jules Welling, Achiel Gautier, Lucienne Stassaert, Hedwig Verlinde, Freek Neirynck en Daniël Billiet.
| |
Varia
- In de Vestdijkkroniek (nr. 7, maart 1975) twee opstellen over ‘De redding van Fré Bolderhey’ en een speurtocht van J. Visser naar de historische realiteit achter de Amsterdamse Anton Wachterromans.
- Open deur (7de jrg., nr. 1, 1975) stelt de vijf onlangs toegekende staatsprijzen voor en brengt in zijn ‘Dossier’ een overzicht van de toelagen aan de letterkunde 1974.
- In Nova et Vetera (52ste jrg., nr. 4) schrijft R. van de Perre over ‘Hugo Claus, macht en onmacht van het woord, getoetst aan “De zanger” en “Spreken, 10”’.
- Het jongste nummer van Vlaanderen (nr. 144, jan.-febr. 1975) is integraal gewijd aan Brugge als modelstad wat monumentenzorg en stadskernvernieuwing betreft. Het probleem wordt vanuit de meest diverse oogpunten bekeken en aanschouwelijk gemaakt.
- Als aflevering van Hagelslag (4de jrg., nr. 2, juni 1975) verschijnt een dichtbundel van Carlos Callaert: ‘Een hydrofoob galjoen’. Poëzie die zeer uitdrukkelijk een belofte inhoudt.
- In Tydskrif vir Letterkunde (XIII, 1, febr. 1975) analyseert S. Strydom het gedicht ‘De soldaat die Jezus kruisigde’ van Martinus Nijhoff.
Hugo Brems
|
|