strepen op de achterkant van een matglas.
‘D'er zal niet veel van komen’, zei vader gevoelloos en hij legde het vrij ruw neer. ‘Maar we zullen eens proberen met de kunstmatige ademhaling’, voegde hij eraan toe toen hij mijn gezicht zag betrekken van verdriet. Ik begreep niet wat dat was, maar toch was ik ervan overtuigd dat het daarmee zou gaan, want vader kon immers àlles!
Hij had het beestje op zijn rugje gelegd en bewoog de voorpootjes heen en weer, omhoog omlaag, en hij drukte ze goed tegen de ribbetjes aan en af en toe blies hij in het muiltje. Plots hoestte het beestje met een bang, kneuterig kuchje als van een slapende baby die zijn fopspeen niet meer voelt.
‘Het komt er door’, juichte ik, en op dat ogenblik had ik vader kunnen omhelzen van vreugde en dankbaarheid, hoewel ik 's morgens nog een flink pak slaag had gekregen omdat ik per ongeluk een ruit van de paardestal had ingegooid.
Langzaam pompte vader verder aan de tere pootjes, en het biggetje, dat daarstraks nog opaalkleurig en bijna doorschijnend was, rozigde helemaal op.
‘Peuter eens met een strootje in de neusgaten, dan zal het niezen en zijn al de slijmen weg’, beval pa op een veel mildere toon als toen hij zei dat ik het moest weggooien. Het varkentje niesde zoals vader voorspeld had. Ik vond pa een échte dokter.
‘En nijp nu het navelpeesje dicht’, commandeerde de dokter, terwijl hij wat langzamer met de pootjes zwengelde.
Zonder mij af te vragen waarvoor dàt nodig was (vader wist het, dat was voldoende) greep ik het blauwrode, glibberige darmpje vast dat zo uit het buikje scheen gezakt te zijn, en neep eraan, niet te hard want het zou pijn doen. Ik was blij dat ik de dokter helpen mocht, en als het beestje erdoor zou komen, zou het dat toch ook gedeeltelijk aan mij te danken hebben, want ik had geduldig gewacht op het slikje, toen het nog dood was.
Na een poosje liet vader de pootjes los, het biggetje ademde nu langzaam, maar weldra vlugger en vlugger, op eigen krachten, en het knipperde eens heel even met zijn diepliggende piepkleine oogjes, en het probeerde zelfs al op eigen pootjes te gaan staan, maar het viel telkens om.
‘Het is erdoor’, zei vader ook blij, hoewel hij er niet zo vrolijk uitzag als ik, maar och, grote mensen laten dat zo niet zien dat ze blij zijn, maar toch hoorde ik zijn vreugde in het timbre van zijn stem. Hij droeg het varkentje in de stal en scharrelde een ander biggetje weg om een kraantje vrij te maken voor het beestje dat wij opnieuw hadden doen leven, en weldra dronk het met korte, smakkende teugjes.
Wat een spektakel, zo tien kleine, levende speelgoedvarkentjes die aan de buik van de zeug door elkaar wriemelden, tunneltjes groeven in het warme,