hield. De wind speelde met haar haren en de muziek werd door de tocht dunner en dunner, waaide weg, stierf uit en weer zei ik haar naam en besefte dat ik een oeroud ritueel bedreef, want het noemen van haar naam was het betasten van haar persoon. Ik bekeek opnieuw haar gezicht en zei onhoorbaar Nicole, bekeek haar wangen en zei opnieuw haar naam en ik bekeek haar borst en zei voor de derde maal Nicole en had het gevoel dat ik haar aanraakte en vroeg: ‘Weet jij waarom de joden de naam van Jaweh niet mogen uitspreken? Weet jij waarom Nicolaas over je schrijft?’, en ze glimlachte en zei: ‘Ja’, en ik wist niet of zij hetzelfde dacht als ik en drong liever niet aan, al lagen de woorden op mijn tong.
Nicole vroeg hoe laat het was en zei dat het tijd werd voor haar, dat ze hoogdringend weg moest. Ze bleef nog even, alsof ze eerst nog iets wilde zeggen of iets uit mijn mond wilde horen maar we zwegen allebei en zoenden elkaar vluchtig.
Ik schrijf je dit allemaal, mijn beste Nicolaas, omdat het voor mij van groot belang is, dat jij dit allemaal kan lezen.
Probeert Nicolaas de werkelijkheid van Nicole te achterhalen, of meent hij Nicole te kennen en wil hij haar met woorden kenbaar maken?
Er zijn schrijvers die proberen technieken en theorieën uit te werken om de werkelijkheid met woorden te weerspiegelen, en ze vast te leggen. Ze drijven er hun lezers toe, woorden voor realiteiten te houden.
Zijn de woorden van Nicolaas alleen maar een instrument om de ‘werkelijkheid’ te exploreren, zijn ze een middel om het zoeken mogelijk te maken en is Nicole slechts een verlengstuk om verder te reiken?
Hij vertelde haar dat bepaalde schrijvers de moed laten zakken en als reactie op hun falen het woord als een wapen voor destructie willen scherpen, er de taal zelf mee willen vernietigen. ‘Dat is een wanhoopsdaad’, zei hij, ‘het zal hen nooit gelukken. Ze vervallen in hetgeen hen ontmoedigd heeft. Wie de taal wil vernietigen moet zijn mond houden en zijn pen neerleggen en de anderen verplichten hetzelfde te doen.’
Toen Nicole weg was en uit de tuin verdwenen, bleef ik alleen op de muur achter en kon haar niet uit mijn gedachten bannen. Het was trouwens mijn bedoeling niet haar uit te wissen en ik vond het aardig dat ze voortdurend in mijn geest opdook en ik haar nabijheid als het ware gewaar werd.
In de verte lagen de bergen. De zon weerkaatste op de zachte heuvels, het licht werd door aërosool in alle richtingen verstrooid en gaf de indruk dat er nevel in het dal hing. Alles wat Nicole had gezegd kreeg geleidelijk de contouren van haar gestalte en was daardoor duidelijk te herkennen.
Graaft Nicolaas in de aarde als een archeoloog die er vast van overtuigd is een verzonken stad te ontdekken? Vroeger heb ik hem gevraagd waarom