| |
| |
| |
Gerd de Ley / Smokkelen met dubbele bodems
Notities over het aforisme
Een aforisme is een vernieuwende woordcombinatie.
Dirk Wilmars, Overigens, De Standaard 18-10-1972.
Aforisme: een vorm van spreken met de lading van zwijgen.
J.V. Tennissen, Het grote boek van Johannes Victor, uitg. Arts & Wereld, Den Haag 1972.
Aforismen zijn niet apodictisch, men kan er niet bij zweren. De mens heeft soms behoefte aan een ogenblikkelijke synthese, die de tegenstellingen overkoepelt; daarom is het aforisme aan de paradox verwant. Het is als de ópzwaai op een schommel, waarbij men in een flitsend moment de dingen overschouwt.
J.A. Rispens, Zonder omwegen, Bosch & Keuning N.V., Baarn 1950.
Een goed aforisme is een kleine steekvlam die tot verder nadenken prikkelt.
Haines, Aforismen van Haines, uitg. Het Licht, Gent 1960.
Ik ken twee soorten aforismen. De beminnelijke zijn uitsluitend op scheurkalenders en bij ulevellen geschikt.
Jan Greshoff, Nachtschade, A.A.M. Stols, 's-Gravenhage 1958.
De kracht en tegelijk de zwakheid van het aforisme is daarin gelegen, dat het de lezer ruimte laat om het te verwerken.
Geo Bruggen, Als vogels op een dak, Privé-uitgave, Oudenaarde 1964.
Om de lof van het aforisme te maken ben ik geneigd het te vergelijken bij de waterdruppels, die in een grot van het gewelf sijpelen: zij vormen zich langzaam en bij het neerdruppelen laten ze een infinitesimaal klein spoor van kalk, maar die kalk verduurzaamt in de loop der jaren tot vormen, die soms dof zijn doch andere malen wonderbaar doorschijnend.
Maurice Roelants, Gedialogeerde aforismen, Vandaag 5, A.W. Bruna &
| |
| |
Zoons, Utrecht 1958.
Eén aforisme kan soms een hele bibliotheek samenvatten; het goede aforisme is als een Venus-van-Milo in de tuin der wijsbegeerte.
Jan Schepens, Sterren en stenen, De Vlaamse Gids, 31e jrg., nr. 8, augustus 1947.
Om de waarheid in woorden te vatten, schreven de filosofen, Marcel Proust en de notarissen dikke boeken vol. Ze namen plaats genoeg om te nuanceren. De schrijver van aforismen doet de voorbereidende arbeid in gedachten. Hij weet dat zijn enig excuus voor gebrek aan nuances, de klare kernachtige vorm is.
Prosper de Smet, voorwoord tot Aforismen van Haines, op. cit.
Aforismen schrijven eist dat men gemakkelijk met zijn denken en ervaring omspringt.
Siegfried E. van Praag, Indrukken en gedachten, Nijgh & Van Ditmar, 's-Gravenhage 1971.
Het vervelende van aforismen schrijven is, dat je er niet aan werken kunt, zoals je aan een roman of een verhaal, en ook nog aan een gedicht kan werken, ze vallen je in, of ze vallen je niet in. In het eerste geval kun je hoogstens de formulering nog een beetje bijpolijsten, maar daar houdt het dan ook mee op.
Daar staat tegenover dat twee of drie van die invallen laat op de avond een tot op dat moment volmaakt onproduktieve dag eensklaps weer goed kunnen maken.
C. Buddingh', Verveling bestaat niet, De Bezige Bij, Amsterdam 1972.
Het waarachtige aforisme is een, uit levenservaring gedistilleerde stellingname en besluitvorming.
Haines, In- en uitvallen, Vooruit 22-3-1973.
Van de lezer, die nog om iets meer bekommerd is dan om het feit of de dactylo tenslotte de directeur in haar netten zal vangen, mag men belangstelling vragen voor de kunst van het aforisme.
Richard Minne, In Twintig Lijnen, Vooruit, 12-10-1949.
| |
| |
| |
Vroeger
Er werden vermoedelijk wel altijd aforismen gedebiteerd of geschreven, en we kunnen met vrij grote waarschijnlijkheid aannemen dat het aforisme het oudste literaire genre is. Vast staat dat Hippocrates voor zijn helder en gebald geformuleerde geneeskundige geboden als eerste voor een schriftuur de term aphorismoi gebruikte, wat het Grieks is voor afgrenzing. We zijn dan in de 5e eeuw vóór Christus.
Al bedienden in de loop van de geschiedenis heel wat dokters zich van deze stijlvorm (zelfs nu nog, ik denk bijvoorbeeld aan de zeer produktieve Nederlandse geneesheer-aforist J.V. Tennissen), toch bleef het gebruik van ‘afgegrensde zinnen’ niet beperkt tot het terrein van de medische wetenschappen. Epiktetes bijvoorbeeld werd beroemd om zijn ethische aforismen en nu nog is iedere goede schrijver, dus ook de goede aforist, een moralist, al wil ik daarmee niet bedoelen dat het iemand is die dient te moraliseren. Later gebruikten talloze schrijvers, filosofen, wetenschapsmensen en - helaas - ook veldheren en politici dit flitsende genre te pas en - helaas - ook te onpas. Dat leverde beroemde namen op zoals La Rochefoucauld, Pascal, Montaigne, Otto Weiss, Nicolas Chamfort e.a., die nu nog voornamelijk, zoniet uitsluitend hun bekendheid schragen op een aantal veel geciteerde aforismen uit hun oeuvre. Het is trouwens opvallend, en misschien wel typisch voor onze eeuw, dat het vooral aforismen en aforistische citaten zijn die al bij al nog het meest gelezen deel uitmaken van de literatuur uit de voorbije eeuwen.
Toch is er sedert Hippocrates een grote weg afgelegd, en waar men het in het verleden niet altijd zo nauw nam met de terminologie, moeten we nu toch duidelijk het begrip aforisme proberen af te bakenen.
| |
Op zoek naar eigenschappen
Kort en zelfstandig
Een eerste, onvermijdelijke en duidelijke eigenschap van het aforisme is de kortheid, de puntigheid, de spitse, gebalde formulering. Een goed aforisme kan nooit langer zijn dan een paar regels, zoniet zitten we reeds midden in het betoog. De beste aforismen bestaan uit slechts een paar woorden: ‘Eenzaamheid, wat ben je overbevolkt.’ - ‘Een vermoeid uitroepteken is een vraagteken.’ - ‘De meeste monumenten zijn hol.’ (Stanislaw Jerzy Lec, Ongekamde gedachten, vertaling: Menno Colleran, Van Ditmar, Amsterdam 1965.)
Het wordt daarenboven zelfstandig geschreven, zonder context, en onderscheidt zich daarin van het korte citaat of fragment. De enige context die een aforisme bezit is de eventuele vóórgeschiedenis, de ‘zwangerschap’ in
| |
| |
het brein van zijn schepper, omdat het veelal de resultante is van diverse gedachten (associaties) en/of ervaringen.
| |
Een subjectieve waarheid als een kalfje
Omtrent de waarheid die een aforisme al dan niet mag of moet bevatten, zijn de meningen verdeeld.
Dr. C.J. Wijnaendts Francken (1863-1944) schrijft in zijn ‘Voorrede’ tot Aphorismen (Wereldbibliotheek, Amsterdam 1937, p. 5-6):
‘Aforismen zoeken de lezer bewustwording bij te brengen van meest zielkundige waarheden, en zij zijn daarvoor dikwijls meer dienstig dan wijd uitgesponnen morele vertogen. Ditzelfde kan gezegd van spreekwoorden, waarin een eeuwenlange ervaring van duizenden in korte bewoordingen als wijsheid ligt opgetast. Ook een aforisme dient kort te zijn: al het overbodige moet ontbreken aan deze gecomprimeerde levenswijsheid. Daarbij moet de vorm helder en duidelijk zijn, niet dubbelzinnig of twijfel overlatend omtrent bedoeling of betekenis. Eindelijk last not least - mag in de aforisme niets worden opgeofferd aan de waarheid. In geen enkel opzicht mag deze lijden onder een zucht naar geestigheid of effectbejag. Aforismen moeten niet bestaan in schitterende paradoxen, die bij nader bezien slechts schijnwaarheden inhouden. Een aforisme, die haar waarde uitsluitend ontleent aan de vorm, is niet veel waard. Evenmin mag zij haar kracht zoeken in een didactische moralisering, noch in dogmatische lering. De systematische filosoof verkeert dikwijls niet op al te beste voet met de meer menskundige humanist of moralist, want beiden hebben een verschillende kijk op de wereld en streven verschillende doeleinden na.’ (De spelling werd aangepast, de cursivering is van mij.)
Dit is het verouderde standpunt van de zgn. filosofische aforist. Een aforisme mag eigenlijk geen waarheid als een koé bevatten, maar wel zoals C. Buddingh' het stelt ‘een waarheid als een kalfje’ (Sommige mensen, A.W. Bruna & Zoons, Utrecht 1971, p. 53).
Goede aforismen bevatten halve, anderhalve of driekwart waarheden, die des te misleidender werken naarmate ze geloofwaardiger klinken. Dit is geen paradox, want ‘niets is fantastischer dan de werkelijkheid’. Geslaagde aforismen vallen algemeen aanvaarde waar(he)den aan, ont-waarden ze, stellen ze ter discussie, maken ze naakter dan naakt en geven je daarom een schokje dat je doet nadenken, te meer omdat je die ont-waarding niet altijd bij de eerste lectuur ontdekt. In een goed aforisme is de ‘waarheid’ zó handig geformuleerd dat je eerst ja-knikt en daarna pas bemerkt dat je erin gelopen bent.
Hoe meer het aforisme een échte waarheid poogt weer te geven, hoe verder
| |
| |
wij afwijken van het genre en evolueren naar de filosofische besluitvorming of synthese, de maxime, de objectieve stelling. Vandaar dat het goede aforisme subjectief moet zijn, hoe subjectiever hoe beter.
De spanning tussen de objectieve gegevens en de subjectieve verwerking ervan maakt één van de krachtigste eigenschappen van het aforisme uit.
Zo kan het voorkomen dat twee aforismen elkaar tegenspreken, en toch allebei geslaagd zijn. Het aforisme moet relativerend werken, sommige zaken langs een totaal andere kant bekijken, waarheden op een originele wijze op het hoofd zetten, en dan krijg je onvermijdelijk tegenstellingen die evenwel elkaar niét opheffen.
Maurice Roelants maakte er op het einde van de vijftiger jaren een werk-systeempje van in zijn Dialogische aforismen die hij in diverse tijdschriften publiceerde. Telkens ontkrachtte hij een aforisme en vulde hij het tegelijk aan door er een tegenstrijdig op te laten volgen.
Voorbeeld:
- Vrees het geluk: daar is het en dan laat het u leeg.
- Wie het ongeluk vreest is niet rijp voor het geluk.
(Nieuwe dialogische aforismen, Dietsche Warande & Belfort, april-mei 1958.)
| |
Paradox en antithese
Nauw hierbij aansluitend zijn de stijlkenmerken paradox en antithese. C.J. Wijnaendts Francken aanvaardde zulks niet (zie de geciteerde ‘Voorrede’) en nochtans resulteert de paradox in het aforisme niet altijd als schijnwaarheid, zoals deze auteur het wil voorstellen; integendeel: ‘De grote waarde van de paradox ligt hierin, dat hij ons diepere waarheden, of liever waarheden van de tweede graad laat beseffen.’ (René Heytens, Sacha Guitry en de paradox, Nieuw Vlaams Tijdschrift, 4e jrg., 1949-'50, p. 126.)
De paradox, schreef J. Goudsblom in Pasmunt (Arbeiderspers, Amsterdam 1958), is een staart die haar eigen slang opvreet.
Dat is dan meteen een mooi voorbeeld van een aforisme, waarin een schitterende paradox gebruikt werd.
| |
Humor
Humor is levensnoodzakelijk voor het aforisme en bewijst meteen de verwantschap met het cabaret, de boutade en de korte mop of Witz. De humor, de ‘esprit’ die een goed aforisme bevatten moet, wordt meestal veroorzaakt door het woordspel, de paradox, de antithese, de spirituele vondst, de kalfjeswaarheid of een combinatie van meerdere van die eigenschappen. Vaak
| |
| |
vloeit het allemaal zo door mekaar dat het moeilijk valt uit te maken wat nu precies het humoristische effect veroorzaakte.
Wel is het zo dat de humor in het aforisme zelden een bevrijdende lach opwekt; meestal is het sarcasme of ironie, in elk geval humor met een wrange nasmaak. De kern van een aforisme is een bittere pil en de humor fungeert als verguldend of verzoetend omhulsel. Hierin zit meteen ook het verschil met een geestige opmerking of een geslaagde boutade: daarmee lach je en dan wacht je op een volgende vonk, bij een aforisme is de lach slechts een voorspel, een inleiding tot verder nadenken, tot meditatie.
Daarin zit hem de dubbele bodem, dat maakt het aforisme bij het herlezen beter, daarin zit hem het verschil tussen spitsvondigheid en literatuur.
| |
Citaat en spreuk
Nu we de diverse eigenschappen van het aforisme hebben opgesomd, kunnen we het afgrenzen van andere korte genres.
In de eerste plaats wordt het aforisme vaak verward met het citaat of fragment. Die misvatting is vooral de schuld van de diverse citatenboeken en bloemlezingen. Inderdaad bevatten deze naslagwerken, die doorgaans een ruime belangstelling en verspreiding hebben bij het lezend publiek, een groot procent aan aforismen en aforistisch aandoende zinnen. Anderzijds worden vele aforismen vaak ‘geciteerd’.
Per definitie bestaat een citaat uit één of meer zinnen die uit een context worden gelicht om in een betoog, bewijsvoering of essay iets te bewijzen of te illustreren (de stijl, de mening of de fouten van een bepaald auteur bijvoorbeeld) óf die gewoon als afzonderlijk geheel verstaanbaar, zinvol, spiritueel zijn en als zodanig een eigen leven kunnen gaan leiden. Het is vooral dit soort citaten dat het meest met aforismen wordt verward, vooral wanneer de gedachte origineel werd geformuleerd. Hoe aforistisch sommige citaten ook aandoen, toch valt op te merken dat zij niet zelfstandig ontstonden, maar achteraf, door een bloemlezer, een citatenjager of door de auteur zelf zelfstandig gemaakt werden.
Van hoeveel ‘klassieke’ auteurs wordt er nog iets anders gelezen dan de zelfstandig geworden citaten?
Ook met de spreuk of het spreekwoord vertoont het aforisme opvallende gelijkenissen. Spreekwoorden zijn eveneens kort en puntig, maar steeds de uitdrukking van algemene ervaringen. Het zijn volkswijsheden en als dusdanig veel objectiever dan aforismen. In een spreekwoord zit ongetwijfeld een bondige levenswijsheid, soms zelfs een halve waarheid of paradox, maar geen persoonlijke toets. Het bewijs dat aforisten er niet zo erg mee oplopen is wel dat heel wat onder hen de spreekwoorden - eveneens
| |
| |
vaste waar(he)den - op hun kop zetten, vaak met een aantrekkelijk resultaat: Een goede buurvrouw is beter dan een verre vriendin (C. Buddingh' in Sommige mensen, op. cit.); Mark Dangin gebruikte zulke varianten op spreekwoorden als titels voor zijn gedichten in Mais Enfin, Dangin! (1972): Wie niet voor mij is, is achter mij - Met de hoed in de hand zet men u overal aan kant - Er is geen man die het laten kan.
| |
Het aforisme zit in een driehoek
We hebben reeds vastgesteld dat het aforisme duidelijke raakpunten vertoont met drie uiteenlopende genres: poëzie, filosofie en cabaret.
Om het aforisme visueel te situeren, nemen we een gelijkzijdige driehoek met als top poëzie en als basishoeken filosofie en cabaret: tussen deze drie hoeken evolueert het aforisme, met als ideale plaats het snijpunt van de bissectrices die vanuit de drie hoeken vertrekken. In heel wat gevallen ligt het dichter bij een bepaalde hoek en soms is de grens nauwelijks te onderscheiden.
Met poëzie heeft het aforisme vrij veel gemeen: spanning, ritme, de woordkeuze die economisch, exact en origineel moet zijn en in een enkel geval het rijm of binnenrijm. Hoe meer we de top van de driehoek naderen, hoe onduidelijker echter het onderscheid wordt: haikoes en Spaanse copla's bijvoorbeeld zijn gedichten, maar toch bezitten zij heel nauwe familiebanden met het aforisme. De Vlaamse dichter Bart Mesotten, die een paar honderd geslaagde haikoes op zijn actief heeft, schreef - in haikoevorm - een paar opmerkingen over deze poëzievorm, die net zo goed op het aforisme kunnen worden toegepast:
Een glas verschaald bier. (Dak haikoe, Colibrant, Deurle 1972.)
Hoe dichter we naar de basishoek filosofie gaan, hoe objectiever de inhoud wordt, tot we uiteindelijk, zoals eerder aangestipt, de maxime, de filosofische stellingname benaderen.
In de buurt van de andere basishoek, het cabaret, ligt de grens met de korte grap, de boutade, de spirituele opmerking. Hoe amusanter de zin wordt, hoe gratuiter de humor, hoe dichter we bij het cabaret zitten. Plezierige
| |
| |
boutades gelijken uiterlijk sterk op aforismen, maar baseren zich voornamelijk op de vondst en bezitten geen dubbele bodem(s). Moppen en boutades verdragen zelden een onmiddellijke tweede lectuur, hun spanning lost volledig op in de humor en daarmee werd hun doel bereikt. Een aforisme is ambitieuzer, beoogt meer, weegt zwaarder door en er komt ook minder vlug sleet op.
Hoe bijvoorbeeld één auteur sterk uiteenlopende aforismen schrijven kan bewijst Julien de Valckenaere (1898-1958), die met zijn definitie van een vlinder: ‘een zonnestraal met vrijaf’, erg poëtisch aandoet; die, wanneer hij schrijft: ‘Velen geloven aan de onsterfelijkheid van de ziel, omdat zij zich niet kunnen heenzetten over de sterfelijkheid van het lichaam’, filosofisch wordt en met zijn bijbelse aanvulling: ‘Gezegend zijn de onnozelen van geest, want zij kunnen het niet meer worden’ niet zou misstaan in een cabareteske conférence.
| |
Vorm en inhoud
De grote verdienste van het aforisme - en dat heeft het gemeen met andere literaire genres - is het zorgvuldig bewaarde evenwicht tussen vorm en inhoud:
‘Men kan iets “aardig zeggen”, maar als de waarde van de gedachte, na de glimlach, verbleekt en te betwijfelen valt, is er geen sprake van een aforisme.’ (Simon Carmiggelt in zijn inleiding tot Kort, aforismen van Adriaan Roland Holst, L.J.C. Boucher, 's-Gravenhage 1967.)
‘De aforist heeft de uitzonderlijk moeilijke taak zijn talent om geestig te formuleren te gebruiken, zonder er zich door te laten meeslepen. Offert hij de inhoud op aan de vorm, dan verandert hij óf in een sofist, wiens waarheid geen kritisch onderzoek verdraagt, óf in een humorist, wiens grap niets bewijst.’ (Simon Carmiggelt in zijn inleiding tot Steentjes des aanstoots, aforismen van Julien de Valckenaere, Arbeiderspers, Amsterdam 1961.)
| |
Besluit
Samenvattend en definiërend zouden we dus stellen dat het aforisme een korte, spitse, zelfstandig geschreven zin is, die als voornaamste kwaliteiten moet bevatten: een halve of anderhalve waarheid, paradox, antithese, spanning, humor en dit alles op een zuinige, originele en subjectieve manier. Het is eigenlijk wel heel wat.
Vanzelfsprekend kan men nog steeds het aforisme kleineren omwille van de kortheid. Eén argument volstaat: onvoldoende adem.
Om echter met weinig woorden een spanning te creëren, intelligente, zin- | |
| |
volle en originele aspecten van een ‘waarheid’ op een spirituele manier te vertolken en toch nog tot meditatie aan te zetten, daar heb je o.m. talent voor nodig.
Het aforisme is een parasiet, het vindt zijn voedingsbodem, woekert, groeit op gedachten en ervaringen.
Intelligentie, zin voor humor, vakmanschap en talent maken dat het resultaat kan gaan van een veredelde kampernoelje tot de meest saaie en oneetbare zwam.
En wat het tekort aan adem betreft: een lange adem is vaak een kwestie van heel veel al dan niet met vakmanschap gearticuleerde wind.
Dit laatste is geen aforisme, maar een waarheid als een Vlaamse koe.
|
|