| |
| |
| |
Frans Depeuter / Wachten op Marleen
Ze werd wakker van een eentonig gebons, heel ver weg, heel diep in de tijd, alsof iemand met een grote hamer tegen de aarde aan 't kloppen was...
Ze lag in een kamer met een wit plafond en grijswitte wanden waar, vlak vóór het bed, een kruisbeeld als enige versiering tegen hing. De tafel met de stoelen, de fauteuil, het nachtkastje, de wastafel met de spiegel erboven...
Ze sloot de ogen en luisterde naar het gedreun van de hamer dat in haar lichaam weergalmde, en naar de stilte tussen twee slagen in, en probeerde helder te denken aan gisteren en eergisteren en aan de dagen daarvoor. Maar alles bleef mistig in haar hoofd...
Zo bleef ze een tijdje liggen, het leek wel of ze op een vijver dreef waar witte dampen uit opstegen die naar kamfer en ether roken. Als ze met de tong over haar droge lippen ging, werd ze een zoeterige smaak gewaar. Soms wiegde ze zacht heen en weer. Nu en dan trok de mist een weinig weg en dan zag ze wazige gestalten bewegen...
Het was een man in 't wit gekleed, met een masker voor zijn gezicht, en er waren ook een paar meisjes bij die eveneens witte schorten droegen. Fluisterend zei hij wat tegen hen. Dan kwam hij op haar af. Een van de meisjes maakte haar arm bloot en ging met een ijskoud propje watten over haar huid, net in de vouw van de elleboog. De witte man boog zich voorover en prikte met een naald in haar arm zodat ze een lichte schreeuw liet en recht wilde veren. Haar lichaam begon zwaarder en zwaarder te wegen, langzaam voelde ze zich wegzakken terwijl de anderen om haar heen stonden en geen hand uitstaken om haar te redden. Net voor haar oren vol water schoten, hoorde ze de man nog iets zeggen dat ze niet woù horen. Ze begon heftig met het hoofd heen en weer te slaan...
Het gebouw was nog in een diepe rust gedompeld. Alleen dat doffe kloppen onder haar hield aan.
Het zonlicht reikte tot aan de rand van de tafel. Het moest nog vroeg zijn want op andere dagen lag de linkerhelft van het tafelblad al vol blikkerend goud, dat herinnerde ze zich plotseling...
Ze draaide zich op haar linkerzij en nam haar polshorloge van het nacht- | |
| |
kastje. Halfdrie?... Ze hield het uurwerk tegen haar rechteroor, schudde ermee, bracht het opnieuw aan haar oor. Dan bond ze het om haar pols... Ze zou aan Fons vragen een gaatje bij te maken in het bandje want zo zat het veel te los.
Haar hoofd leek wel te zullen barsten. Achterin, net onder de schedel, veroorzaakte het hamergeklop helse pijnen die als naalden naar boven toe schoten, tot tussen de ogen...
Ze hield de adem in... De kadans der hamerslagen ging eveneens vertragen. Ze luisterde nauwkeuriger en constateerde dan dat haar hart gelijkmatig klopte op het ritme van de hamer, dat haar bloed bij elke slag door haar lichaam gestuwd werd... Dat de slagen dezelfde waren als het bonzen van haar hart! Ze luisterde naar haar eigen leven!
De pijn werd draaglijker nu ze wist waar het geluid vandaan kwam. Ze keek opnieuw in de kamer rond en stelde vast dat de zon onzichtbaar langzaam over het tafelblad verder schoof. Zo verblindend wit was het licht dat ze de ogen weer sloot...
Ze wachtte... Ze wist niet op wàt maar had toch stellig de indruk dat ze door iets beslopen werd en dat ze al jarenlang lag te wachten op dat onbekende dat nog geen naam had en dat ze ook geen naam durfde te geven... Gescharrel van poten op de deken. Een licht knappen als van een glas dat barst...
Plotseling hoorde ze een baby huilen. Hààr baby. Katie. Aanhoudend en nijdig... Katie had haar hulp nodig! Ze durfde zich echter niet te verroeren uit angst voor de schorpioen die met vooruitgestoken pedipalpen naar haar zat te kijken vlak bij haar gezicht...
Voorzichtig opende ze de ogen...
De baby bleef huilen. Maar het geluid verzwakte alsof hij door een lange gang werd weggereden...
Katie moest nog een tijdlang in de couveuse blijven zodat zij het kind niet te zien kreeg maar wel de godganselijke dag hoorde huilen, en hoewel de zuster zei dat er nog andere kindjes waren die huilden, toch was er voor haar slechts één huilende baby, één huilende stem op de hele wereld. Zij kon niet geloven dat ook voor andere vrouwen dat geschrei hoop én angst betekende, dat nog andere moeders lagen te luisteren naar die verschrikkelijke stiltes tussen twee huilbuien in... Het was hààr kind, hààr lijden, hààr geboorte of dood!
Fons had gezegd dat ‘de meid’ het prima stelde en dat zij zich helemaal geen zorgen moest maken want elke dag werden er duizenden baby's geboren en van die duizenden waren er honderden die in de couveuse werden gelegd en... Toen hij zag dat zij hem toch niet geloofde, was hij de kamer
| |
| |
uit gelopen met de woorden: ‘Wacht even!’ en nog geen kwartier later was hij er weer met een verpleegster die een soort kinderwagen voortduwde met 'n plastic stolp eroverheen, en daar lag Katie in te slapen, vredig en blozend, en ze meende zelfs een glimlach om de lippen van het kind te bespeuren alsof het er zich in verkneukelde dat het haar had beetgenomen: die glimlach was Katie altijd bijgebleven.
De zon was tot aan de vaas gekropen, midden op de tafel, waar gisteren nog de bloemen van Chris in gestaan hadden...
Achter de deur hoorde ze een sloffende, vermoeide stap die zich verwijderde en weer naderbij kwam en voor haar kamer bleef staan. Er kwamen andere voeten door de gang, er werd onderdrukt gegiecheld en gefluisterd, de stappen stierven weer uit, in de verte ging een deur open en toe, het werd opnieuw stil. Beklemmend stil. Heel ver was er het doffe gerommel van vrachtwagenverkeer.
En dan begon de dag. Geklap van deuren. Voetstappen: gejaagd, treuzelend, slepend, rennend, vermoeid... Stemmen die niet langer gedempt spraken. Gerinkel van bokalen en glazen. Emmers. Geklop op de deuren... Dan begon het witte eentonige leven, de witte eentonige dood van elke dag. Het moest zes uur zijn. Ze zette haar uurwerk gelijk en glimlachte toen ze het getik hoorde...
Haar hart bonsde niet meer zoals daarstraks. Ook de hoofdpijn was zo goed als verdwenen. Maar haar mond was kurkdroog. Met de vingertoppen voelde ze aan de gebarsten lippen. Ze leunde op de linkerarm, en met de rechterhand nam ze het glas water. Het smaakte flets en lauw. Toch nam ze een paar slokken want ook in haar keel voelde ze een pijnlijke droogte.
Ze keek naar buiten, naar de kastanjebomen voor het venster, naar de lucht daartussen die blauw was als de lucht van Italië...
Dat was de enige reis die ze ooit gemaakt hadden. Italië! Catolica, aan de riviera Adriatica. Hotel Christina - vandaar de naam van hun eerste kind. Het hotel was gelegen in een rustig laantje op een honderdtal meter van de kust. De treinreis was vermoeiend geweest: pas na uren schommelen was ze ingeslapen en om vijf uur 's morgens had Fons haar al wakker gemaakt om naar de Zwitserse bergen te kijken; de toppen glinsterden in de zon, in de dalen lag alles nog vreedzaam te slapen, de chalets met hun veelkleurige luiken waren ordeloos over de hellingen gezaaid tussen de groene sparren en berken... Maar steeds opnieuw dwaalde haar blik af naar die zuivere, witte hoogte waar misschien nog nooit iemand een voet gezet had. Haar oren suisden van geluk. Fons zei dat ze moest geeuwen en dat had geholpen. Fons wist op alles raad...
God, wat was de tijd voorbijgevlogen. Dat was nu al meer dan negen jaar
| |
| |
geleden! Later zei Fons soms schertsend dat hij die reis maar voor één ding betreurde: toen hij terugkwam, had hij ‘de bron’ nog niet ontdekt... Ook zij kon er nu om lachen maar toén had hun onervarenheid haar soms tot wanhoop gebracht. Het feit dat ze ‘zuiver’ had willen blijven tijdens de verloving, had het hun ook achteraf niet gemakkelijker gemaakt. En toch was er aan die naïveteit iets moois geweest... Toch had er over die tijd een sfeer van diepe, eerbiedige vreugde gehangen die ze later nergens meer teruggevonden had.
Er scheerde een zwaluw tussen de boomkruinen door. Hij dook in de schaduw en schoot met glinsterende buik weer te voorschijn. Ze volgde hem met de ogen zo lang ze kon...
Ze waren nu in de kamer naast de hare bezig. Ze hoorde water uit het kraantje stromen en stemmen die door de tussenwand gedempt werden en er waren ook de vertrouwde geluiden van voorwerpen die op een metalen blad werden neergelegd of gezet...
Straks zou Fons weer komen! Met de kinderen. Gisteren had hij beloofd dat hij Chris en Katie mee zou brengen. In de lade van het nachtkastje zocht ze de zilveren handspiegel die ze van hem gekregen had toen ze elkaar een paar maanden kenden. Ze schrok van zichzelf. Zware balken onder de ogen, gebarsten lippen, een dorre verwarde haarbos, een grauwe huid... Zo mocht hij haar zeker niet zien! Zo had hij haar nooit gekend... Hij moest de tijd krijgen om te vergeten hoe ze eenmaal geweest was...
Er werd op de deur geklopt en twee verpleegsters kwamen binnen. De zwarte met het ronde, rode kopje en een slanke met platinablond haar, die ze nog niet gezien had. De eerste vroeg of ze goed geslapen had maar voordat ze kon antwoorden, had ze de thermometer al in haar mond gestoken; hij smaakte naar alcohol. De blonde zei niets, keek haar alleen maar aan en het leek of er angst blonk in haar ogen. De ander had de kamer alweer verlaten en bracht het miniatuurtuintje binnen dat haar moeder meegebracht had. Ondertussen verving het blonde meisje het fletse water in het glas door helder, sprankelend spuitwater. Ook schikte ze het hoofdkussen achter haar rug zodat ze rechtop kon zitten.
God, wat voelde ze zich zwak. Alles duizelde voor haar ogen. De tafel en de wastafel en het bed deinden op en neer. Het zweet brak haar uit...
Het zwartje haastte zich om haar weer plat te leggen.
‘Gaat het niet, mevrouwtje?’
Ze glimlachte met tranen in de ogen. De verpleegster nam de thermometer weg, sloeg hem af en maakte een aantekening op het diagram aan het voeteind van het bed.
‘Zo zal het ook wel gaan. Blijf maar rustig liggen... An, steek eens een
| |
| |
handje toe.’
Ze hielpen haar nachtkleed uittrekken. Op haar vraag of ze nog koorts had, antwoordde het zwartje dat ze zich geen zorgen hoefde te maken, alles was perfect. Haar armen en schouders en hals en gezicht werden met koud water gewassen. Het zwartje vroeg of ze vandaag haar baby-doll niet zou dragen. ‘Het zal warm worden’, zei ze, ‘en die baby-doll staat je schattig, mevrouw.’ Even moest ze op de rand van het bed gaan zitten om zich het broekje te laten aantrekken. Het zwartje knielde voor haar neer...
‘An gaat volgende week trouwen’, fluisterde ze op het ogenblik dat haar kameraad in het w.c.-hokje was. ‘De geluksvogel... Zo! Lig je nu goed?’
Ze knikte en vroeg haar toiletgerei.
‘Kom, ik zal je eens twintig jaar jonger maken, mevrouwtje.’ Handig bracht het meisje wat rouge aan op de lippen en wat covercream op en rond de neus, ze verfriste haar hals en voorhoofd met eau de cologne, poederde haar gezicht en borstelde de haren zo goed als het ging. Toen de andere verpleegster de tandenborstel bracht, schudde het zwartje het hoofd en zei dat het niet mocht van de dokter. Telkens als ze de laatste maanden haar tanden had gepoetst, was ze beginnen te bloeden...
‘Kijk maar eens!... Herken je jezelf nog?’
De verpleegster zei dat ze nu niet meer mocht wenen want mijnheer kwam vandaag, het was zondag, en de kinderen misschien ook... Ze wees naar de foto's die op het nachttafeltje stonden. ‘Je hebt mooie kinderen, mevrouw. En een erg mooie man...’ Ze giechelde. ‘Vind je niet, An? Jij kunt er wat van weten.’
Dan werd ze weer ernstiger: ‘Je hebt alles om gelukkig te zijn... Binnen een paar dagen ben je weer thuis.’
Ze glimlachte flauwtjes en knikte.
‘Hoe heten ze, mevrouw?’
Chris en Katie hadden blond haar zoals An; als de zon erop scheen leek hun hoofd met goud bedekt. Over hen had ze helemaal niet te klagen. Ach ja, ze waren wel wispelturig en uitgelaten, vooral bij regenachtig weer, maar welk kind was dat niet? En welke jongen zou durven zweren dat hij nooit zijn zus geplaagd had? En ze moest nog altijd het eerste meisje zien dat nooit eens pruilde of nukkig was. En als Chris nu en dan eens vloekte, och, ook dat kon geen kwaad, evenmin als de leugentjes-om-bestwil van zijn zusje...
Glimlachend bleef ze naar het plafond liggen staren. Ze hoorde niet eens dat het zwartje zei dat ze maar moest bellen als ze wat nodig had, ze zag hen niet eens de kamer verlaten. Zij dacht aan de kinderen, aan hun thuis, aan Fons... Wanneer iemand tijdens hun verlovingstijd vroeg hoeveel kleine
| |
| |
Fonskes en Marleentjes ze zouden kopen, had hij altijd lachend gezegd: ‘Een autobus vol!’ Fons was erg gesteld op kinderen. Soms dacht ze dat hij het meende van die autobus. Later zei hij wel eens dat ze een jaar verloren hadden met hun onbeholpenheid maar om die achterstand in te halen zou hij wel een tweeling fabriceren.
Zo'n vaart had het echter niet gelopen. Reeds na de geboorte van Chris had de dokter, die Fons' enthousiasme had leren kennen, hen gewaarschuwd dat ze het kalmpjes aan moesten doen. Ze had er een veel te zwak gestel voor. Hij had Fons op het hart gedrukt dat hij zijn vrouw moest ontzien, dat ze zich niet te moe mocht maken en dat ze zeker een paar jaar moesten wachten voor een tweede kind.
Ze hadden het geprobeerd met periodieke onthouding en het gevolg was dat een paar maanden later ‘de Russen weer niet doorgebroken waren’ zoals hij altijd zei.
Ze glimlachte weer als ze dacht aan die gekke uitdrukkingen van haar man. Geleerd was hij niet, maar wel snugger en spiritueel, hoewel die spiritualiteit door sommige van haar collega's als boersheid werd beschouwd. Zij kenden Fons echter niet zoals zij hem kende. Zij konden niet vermoeden wat voor een edel hart achter die ruwe bast verscholen zat. Zij wisten niet dat zijn enige bedoeling was de tegenslagen wat draaglijker te maken met een snuifje humor.
O nee, hij was er de man niet naar om flauw te doen, ook niet tegen haar. Nog nooit had hij bloemen gekocht voor haar omdat, zo zei hij, bloemen op een al te goedkope manier leugens kunnen verbergen. Zelfs de eerste keer dat ze elkaar op de kermis ontmoetten, had hij geen galante gebaren en mooie woorden nodig gehad om haar aan 't verstand te brengen dat zij hem beviel. ‘Ik betaal je een glas’, had hij gezegd; ‘het is te nemen of te laten.’ Zij had het genomen en had er nog geen seconde spijt van gehad. ‘Je bent een knap meisje, weet je dat?’ had hij nog gezegd, en: ‘Ik heb er al heel wat lelijker gezien dan jij’: dat waren zijn enige complimenten geweest. Toen hij haar dromerig naar de dansende paren had zien staren, had hij haar gezegd: ‘Ik dans gelijk een aap’, en hij had nog een glas besteld en eraan toegevoegd dat zij gerust mocht gaan dansen als zij dat wenste maar dat hij haar geen blauwe tenen zou bezorgen, dat nooit! Achteraf had ze het hem toch geleerd, maar meer dan een mars en een stuntelige tango (een-twee een-twee een) zou zij nooit uit zijn knieën kunnen krijgen, zei hij...
Verdikke, daar had je die waterlanders weer! Ze wist dat ze nu niet mocht gaan huilen want dan zouden de kinderen het zien en Fons zou haar met een opgezwollen gezicht aantreffen en voor hem moest ze mooi zijn. Dàt
| |
| |
was haar enige taak, had hij al zo vaak herhaald: mooi en lief zijn en kindjes kopen en goed kunnen koken, want lekker eten deed hij graag, vooral kaassoullfé en eiergerechten en op saté was hij gewoon dol.
Ze wendde het hoofd naar het venster omdat ze plotseling tot het besef kwam dat ze lag te starogen. Er vloog een zwart insekt door de kamer; het tikte hard tegen het glas, bleef daar een poosje versuft liggen en vloog dan opnieuw het vertrek in...
Eigenlijk was alles veel eenvoudiger geweest als het niet goed gegaan had tussen hen beiden. Ze keek naar het kruisbeeld... Waarom moest dit juist hén overkomen? Waar hadden Fons en de kinderen zo iets verdiend? Het kiekje op het nachttafeltje was genomen op het communiefeest van Chris, een paar maanden geleden. Nu begreep ze waarom Fons erop had aangedrongen dat Chris niet zou wachten om samen met Katie zijn eerste communie te doen. Hij had gezegd dat het om haar moeder en zijn ouders ging die al een jaartje ouder werden en het misschien niet meer zouden meemaken als het feest werd uitgesteld. En zij had het geloofd zoals ze alles geloofde wat Fons zei.
‘Je hoeft niet bang te zijn’, had hij haar getroost toen ze zich de avond voor het vertrek naar het hospitaal huilend aan zijn borst had gedrukt, ‘binnen een week of twee ben je weer de oude.’
De week was al een maand geworden en nog altijd viel er geen verbetering te bespeuren in haar toestand. Nee, ze wist het zeker: hier zou ze niet meer vandaan gaan, in deze witte kamer zou ze sterven... Ze hoopte dat het zou gebeuren als er niemand bij haar was, Fons ook niet, opdat niemand haar vertwijfeling zou kennen op het kritieke moment. Want dat stond vast: de angst die ze al die tijd had onderdrukt, zou uit haar losbarsten als een storm wanneer het ogenblik daar was.
Er was ook een kleurenfoto van haar en Fons. Ze lag bleekjes in een ligstoel in de tuin en Fons zat op de armleuning en had haar hand op zijn dij gelegd en keek naar haar terwijl zij recht in de lens keek alsof ze daarin iets verschrikkelijks zag; ze zag er helemaal niet ontspannen uit. Hij was sportief gekleed, met een licht polohemd waartegen zijn gebruinde huid nog beter afstak; de linnen broek spande strak om de dij waarop haar hand lag, het andere been bengelde nonchalant naast de stoel. Ze had erop gestaan dié foto en geen andere mee te nemen omdat ze zo, zelfs tijdens haar slaap, de aandacht van Fons op zich gevestigd wist. En zolang hij bij haar was, kon er niets gebeuren!...
Dat had hij haar tenminste altijd voorgehouden. ‘Marleen’, had hij die dag gezegd, toen ze voor Katie weg moest, ‘je moet aan mij denken en in mij geloven en op mij vertrouwen, hélemaal... Zolang je dat doet, kàn er niets
| |
| |
gebeuren’... Zelfs toen na de moeilijke bevalling het bloeden een week lang met tussenpozen aanhield en toen bleek dat Katie in de couveuse moest blijven omdat er wat aan de hand was met haar bloed, hadden zijn grappen haar geloof en levenslust wakker gehouden...
Er werd geklopt. De zuster kwam binnen en wenste haar een goedemorgen. Zonder wat te vragen zette ze de radio aan die ook met de kapel verbonden was, en weldra hoorde ze de vlakke stem van de aalmoezenier op zangerige toon het confiteor bidden...
‘Het is zondag, mevrouw. Wenst u Ons Heer te ontvangen?’
Ze schudde het hoofd. Ze zag het strenge gezicht van de non nog verstrakken. Zolang ze hier was, had ze niet gebiecht of gecommuniceerd. Ze zag niet in wat voor zin het had nu nog een wonder te verwachten van Iemand die haar al jaren had kunnen helpen en het niet gedaan had. Ofwel is God Liefde, dacht ze, en dan haalt hij mij hier weg omwille van Fons en de kinderen; ofwel is Hij een sadist en dan geloof ik liever niet in Hem. Ze had er al met de aalmoezenier over gepraat en die had geprobeerd haar met allerlei goedkope leuzen, zoals ‘lijden loutert’ en ‘hoe groter de pijn, des te groter de verdienste’, te overtuigen van haar ongelijk.
De non raadpleegde de koortsgrafiek en zei dan dat ze het venster op een kier zou zetten om de kamer te verluchten.
‘Na de mis kun je ontbijten.’
Het klonk als een straf. Honger had ze niet, maar de autoritaire toon waarop de non het zei, bracht haar gemoed in opstand. Ze zweeg echter want ze wist dat het toch niet zou baten; daar ze helemaal aangewezen was op deze vrouw die toezicht uitoefende in deze vleugel van het hospitaal, was het misschien beter haar niet kregelig te maken.
Het tochtte lichtjes toen de deur openging...
Ook de gang hing vol liturgische muziek. Waarschijnlijk hadden de verpleegsters de opdracht gekregen uit de kamers weg te blijven zolang de dienst duurde want er was heel wat minder geloop achter de deur. Of misschien waren ze met het morgenmaal bezig of zelfs aan 't ontbijten of zaten ze met zijn allen in de kapel... Het was alleszins uitzonderlijk stil, net zoals de andere zondagen. Ach, in feite kon ze evengoed proberen de mis te volgen; dat zou haar wat verstrooien...
En tijdlang spande ze zich in om naar de harmoniummuziek en het gezang en de gebeden te luisteren maar de holle, onechte woorden maakten haar zo wrevelig dat ze de radio weer afzette en opnieuw naar buiten keek, naar de blauw-blauwe hemel en naar de kruinen der bomen waarvan de bladeren amper bewogen werden door een lichte wind en naar het zonlicht dat schuin naar binnen viel...
| |
| |
Catolica, met zijn bloemperken en fonteintjes, met zijn door palmbomen en cipressen overschaduwde lanen, met zijn albergo's en cafetaria's waar 's avonds de terrassen volgepropt zaten met vreemdelingen uit alle landen, met zijn lekkere ijsjes en reuzepompelmoezen, met zijn strand en de ontelbare veelkleurige badhokjes en strandstoelen en parasols, en met zijn zeilen roeiboten en zijn donkere playboys, met zijn lemone en birrha en vino, met zijn eindeloze blauwe zee en...
Fons had een Assimil-boek gekocht, ‘Italiaans zonder moeite’, en een drietal weken had hij avond na avond dat vreemde taaltje zitten te brabbelen, zo van ‘andiamo al giardino publico’ en ‘molto bene, molto bene’, maar veel had het niet gebaat want toen hij op een avond een inlichting vroeg, stond de agent er zo maar wat bij te lachen en een groepje jongelui kwam om hen heen staan en ze lachten mee en vertelden elkaar wellicht allerlei gekke dingen over die twee vreemdelingen zodat Fons het opgaf en zei dat het de hoogste tijd werd dat ze hier allemaal Vlaams gingen leren, die domkoppen, en toen hadden zij gelachen en de agent hoofdschuddend laten staan. Het was haar eerste en enige reis geweest. De daaropvolgende zomer liep ze met een buikje rond van een zestal maanden en Fons zei dat het te gevaarlijk was nu nog lange tijd van huis weg te zijn. Nu en dan hadden ze een eendaagse trip gemaakt naar de dierentuin of naar de kust of naar de Ardennen en tijdens een weekend waren ze naar Parijs geweest (maar op de Eiffeltoren had ze zich niet gewaagd)... En dan was Chris geboren. En het jaar daarop Katie... En langzaam was de aftakeling begonnen...
‘Je zùlt gaan!’ had Fons kordaat gezegd toen men haar een betrekking ad interim kwam aanbieden aan de kleuterschool. In het begin had ze wel moeite gehad om zich aan te passen want in plaats van twee duwde men zo maar dertig kinderen onder haar vleugels. Kleine vinnige kereltjes die al vol kattekwaad zaten, bedeesde meisjes die met wonderlijke ogen naar haar zaten te luisteren, peuters die de hele dag op de grens van een huilbui leefden, jongens die vloekten als grote mensen... Ze had haar handen vol met die dertig kleuters waarvan ze nu eens de snottebel moest afvegen, dan weer het broekje moest reinigen of de tranen moest stelpen of de handen moest wassen als ze zich met waterverf gesmost hadden...
Hoelang had ze in de school gestaan? Want na die interim was er een andere gekomen; het was telkens als een juf moest bevallen en haar collega's hadden haar schertsend verteld dat je, zo je het goed aan boord legde, bijna een heel jaar van je wedde kon genieten zonder te werken... Vier jaar? Vijf... Vijf jaar! want Chris die er nu bijna acht was, was toen pas drie geworden. Ook Katie had ze mee naar school genomen: het kind speelde in de zandbak terwijl zij zich met de kleuters bezighield, en als het huilde,
| |
| |
nam ze het op de schoot en suste het in slaap en legde het dan op een kussen achteraan in de klas... Het was een zware maar heerlijke tijd geweest waarin ze zichzelf had voelen herleven, ze had zich jonger voelen worden tussen al die kleuters, ze tobde niet meer en Fons zei dat ze elke dag mooier werd...
Haar ogen vielen bijna dicht van zo lang naar het licht te kijken. De zon spatte op de wand vóór haar uiteen in donkere vlekken die in elkaar vloeiden, zich weer lostrokken en allerlei grillige vormen aannamen. Zelfs als ze de ogen sloot, bleef alles trillen en bewegen. Net zoals je door een microscoop naar wriemelende micro-organismen staart. Eens had de specialist haar toegestaan haar eigen bloed te bekijken door zo'n instrument. Ze had ontelbare witte lichaampjes bemerkt en hier en daar ietwat grotere rode of purperachtige vormpjes die wel leken te vechten tegen het witte leger dat ze omringde. Ze had gevraagd of zij dan eigenlijk wit bloed had, waarop de dokter lachend gezegd had: ‘Zal ik je vinger afsnijden? Dan zie je het...’
In het begin had de behandelende arts gezegd dat de milt ontstoken en in omvang toegenomen was. Ze had vaak pijnen gevoeld in haar armen en benen, ze was vlug vermoeid, het eten smaakte niet meer zoals vroeger. Regelmatig moest ze haar buik laten bestralen en dat veroorzaakte een merkbare verbetering. Ook injecties had ze gekregen, met grote naalden die diep in haar rug drongen zodat Fons haar moest vasthouden omwille van de onmenselijke pijn. Het aantal keren dat men monsters genomen had van haar bloed, haar beenmerg, de miltafscheiding kon ze niet meer tellen. Op alle plaatsen was haar lichaam doorprikt en doorstoken: Fons had haar soms lachend ‘mijn speldenkussen’ genoemd. En nu, een maand of wat geleden, toen haar tandvlees was beginnen te bloeden en er zich rode vlekken vormden onder haar huid, had men een bloedtransfusie op haar toegepast. Ook haar faecaliën hadden de laatste week een bruinrode kleur gekregen.
Wat er juist gaande was in haar, besefte ze nog niet ten volle, maar wel wist ze dat het om iets heel ernstigs ging, een kwestie van leven of dood. Het gebeurde dat ze 's nachts gillend wakker schrok, met het angstzweet over haar hele lichaam, en dat ze een hele tijd heftig met het hoofd lag te schudden om de nachtmerrie die steeds weer haar slaap kwam verstoren, kwijt te raken: de vijver met de witte dampen, de dokter die met een enorme injectiespuit op haar afkwam, de ijskoude vlek op haar arm, het prikken van de naald, het bloed dat in de glazen buis gezogen werd waarop ze duidelijk de cijfers 1 tot 7 kon aflezen, haar lichaam dat lomer en zwaarder werd en langzaam weg begon te zakken in het zwarte water terwijl de
| |
| |
dokter iets zei dat ze niet wou horen, dat ze nooit zou willen horen of aanvaarden...
Ze voelde zich zo ellendig-moe, zo muf en voos dat ze graag eens een week aan een stuk had willen slapen... Soms, als ze 's avonds het licht uitknipte, verlangde ze ernaar nooit meer wakker te worden, alles te vergeten, te vergeten dat ze geleefd en bemind had en dat er morgen nog een dag zou komen vol angst en hoop, vol kwellende twijfel. Op andere keren - vooral nadat ze onder invloed van bloedplaatjes of een antibioticum voelde dat haar krachten weer toenamen - was haar levenswil zo sterk dat ze aan het neuriën ging, maar die bevliegingen werden zeldzamer en zeldzamer.
Toen ze het ontbijt kwamen brengen, was ze opnieuw ingedommeld.
‘Lekkere chocolade, mevrouw’, glunderde het zwartje. ‘Lekkere broodjes met jam of kaas.’
Ze rolde het metalen tafeltje met opklapbaar blad bij het bed, vouwde een kraakwit tafelkleedje, met rode bloemmotieven bestikt, open en zette daar het eten op.
‘Laat het je smaken, mevrouw.’
Het meisje was erg bijdehand en lief, vond ze. Ze was altijd even voorkomend jegens haar en steeds even opgewekt en gedienstig.
‘Ik heet Marleen’, zei ze plotseling.
Het zwartje bleef bij de deur staan en zei dat haar vriendinnen haar Greetje noemden; ‘maar voor de zusters is het Margareta’, voegde ze er plechtig aan toe.
Ze deed de deur verder open.
‘Smakelijk,... Marleen.’
‘Dank je, Greetje’, antwoordde de vrouw. ‘Tot straks...’
‘Vanmiddag heb ik vrij... Maar voordat ik wegga, loop ik nog wel even aan... Daag! Weldra zul je gezelschap hebben.’
De deur werd geruisloos gesloten. Het was bijna acht uur. Van halfnegen af werden de bezoekers toegelaten... Ze glimlachte. Plotseling had ze trek in het eten. De chocolade geurde heerlijk; ook de broodjes zagen er appetijtelijk uit, zo lekker croquant.
Bij de eerste hap begon haar tandvlees te bloeden. De warme melk beet in haar keel als waren het glasscherven die ze inslikte... Ze schoof de tafel weg en begon zacht te wenen, met haar gezicht in het hoofdkussen.
Toen ze wat bedaard was en de ogen opende, keek ze vlak in het gezicht van haar kinderen. De zon strooide bladgoud over hun hoofd. Ze speelden in de tuin, Chris met een eigengemaakt vliegtuig, Katie met een jokari. De jongen riep dat mama eens moest kijken. Eigenlijk had ze aldoor gekeken maar het leek wel of hij besefte dat ze hem niet zàg, dat ze niet in de tuin
| |
| |
bij hen was maar in een andere werkelijkheid die door haar voorgevoelens en angst werd opgebouwd. De jongen rende over het tuinpad en het vliegtuigje zweefde achter hem aan, iets hoger dan zijn hoofd, de schroefjes draaiden en Chris keek al rennend naar het kleine wonder dat hij verwezenlijkt had en riep: ‘Het vliegt! Het vliegt!’ en viel tegelijk languit op de grond en als hij rechtkwam, zat zijn gezicht vol zand en woedend wees hij naar het jokaritouw, deed zijn mond open en proestte het dan uit...
Chris leerde goed op school; hij was steeds bij de eerste tien van de klas. Met Katie zou het niet zo vlot verlopen, had Fons altijd gemeend: ze had te weinig wilskracht en gaf het te vlug op als het wat inspanning kostte. Maar dit tekort aan wilskracht vergoedde ze ruimschoots door haar lieftalligheid. Katie zei altijd dat ze later verpleegster zou worden om haar mams te verzorgen, dan zou ze nooit meer ziek zijn en beslist honderd jaar worden...
Hoog in de lucht vloog er een vlucht duiven, met glinsterende vleugels... Nooit had ze zoveel duiven bijeen gezien als op het San-Marcoplein. Ze hadden een Vespa ‘Grand Sport’ gehuurd en raasden tegen 80 km per uur langs de kust, onder een schroeiende zon - dat voelden ze pas toen Fons bij een benzinestation stopte om bij te tanken. De kurkeik- en cipreswouden langs het binnenland noodden tot rust en slaap... Rimini, Ravenna, over de lange weg die de lagune van Commachio afsnijdt met links en rechts het heldere water van de Adriatische zee, Adria - waar ze even verpoosden en een fles Valpolicella kraakten -, Padua... En dan Venetië!
Ze hadden een gondeltocht gemaakt langs het Canal Grande en de talrijke palazzi bewonderd en de gondelier die, aan hun geluk wellicht, gemerkt had dat ze op huwelijksreis waren, had een liedje gezongen waarin er sprake was van ‘amore’ en ‘argento’ en ‘felicia’, en hij had haar zelfs op de achterplecht laten staan en de gondelriem laten hanteren terwijl Fons een kiekje maakte...
Op de Piazza San Marco waren ze tussen de ontelbare duiven gaan staan en hadden wafelkruimels gestrooid voor de eeuwig hongerige vogels en toen had Fons plotseling in zijn handen geklapt en de tientallen duiven die kleppend opgestegen waren, hadden haar met zich meegenomen, hoger nog dan de koepels van de basiliek... Maar Fons had haar teruggeroepen en zijn arm om haar heen geslagen en haar te midden van dat neerdwarrelend geluk gekust en gekust en nog gekust...
Om terug bij het vertrekpunt te komen had de gondelier op speciale aanvraag van Fons zeer smalle kanaaltjes gekozen waar het water en de huizen roken naar vunzigheid en ontbinding, waar ratten over de afgebrokkelde trappen liepen, want Fons had gezegd dat ze ook de andere kant van de
| |
| |
medaille niet uit het oog mochten verliezen. Alsof hij toen al...
Ze probeerde haar angst te onderdrukken door haar gedachten op wat anders te zetten. Op Katie bij voorbeeld, op Chris... Doch ook voor sentimentaliteit moest ze zich hoeden. De laatste maanden had ze er zich al te vaak op betrapt dat ze met een speeltuig of een kledingstuk of een boek van de kinderen in haar handen stond te dromen als was het een herinnering die ze vasthield.
Het enige doeltreffende middel om die weekheid tegen te gaan, was koel en scherp de dood voor ogen roepen als een fysisch proces, zonder toeschouwers, zonder gevoelens, zonder andere problemen dan het fysisch sterven zelf.
Ze lag te soezen in de broeihete kamer toen er nogmaals op de deur werd geklopt. Het was de dokter met de blonde verpleegster. Hij was een grijzende man vol ervaring, die zelfs de meest fatale ziekte bleek te behandelen met een beroepsmatige nuchterheid die de patiënt in 't begin enigszins wantrouwig stemde, maar achteraf een kalmerende invloed op haar had uitgeoefend. Zonder haar een blik te gunnen bromde hij een goedemorgen en vroeg hoe ze zich voelde. De verpleegster hield hem de koortsgrafiek voor.
‘Je hebt niet gegeten?’ constateerde hij.
Ze zei dat er bloed uit haar mond kwam als ze at en dat ze de indruk had dat haar hele keel gekwetst was. Ze moest haar mond ver opendoen en naar het licht kijken; met een spatel drukte hij haar tong naar onder. Dan beval hij de verpleegster haar te laten urineren. Het bekken werd onder haar zitvlak geschoven en weldra hoorde ze het water op de bodem kletteren; ze bloosde... Toen ze gedaan had, goot het meisje een staal in een flesje over, de rest werd in het w.c. gestort. De dokter sloeg de deken achteruit en zei dat ze zich wat moest oplichten. Zorgvuldig onderzocht hij de miltstreek.
‘Spruw’, zei hij. ‘Voorlopig alleen vloeibaar voedsel, juffrouw’, wendde hij zich tot de verpleegster. ‘Koud en ongesuikerd.’
Terwijl hij zijn handen waste, voegde hij eraan toe dat ze nog een injectie moest krijgen met cortison en dat ze ook mercaptopurinetabletten moest blijven innemen. Zonder haar vrees aan te jagen, zonder haar valse hoop te geven verdween hij met een ‘tot morgen, mevrouw’. De verpleegster bleef nog even in de kamer om alles te noteren wat de dokter gezegd had, en ging dan ook de gang in...
Vijf vóór halfnegen. Weldra zouden de bezoekers binnenstromen. Marleen gooide nog een laatste blik in de handspiegel, borstelde nog eens over een weerbarstig haartoefje en ging dan rechtop in het bed zitten. Ze voelde zich
| |
| |
nog ijl en loom maar dwong zich om overeind te blijven en na een tijdje leek haar lichaam zich aan te passen aan de toestand. De kinderen mochten haar niet zo hulpeloos zien, ze mochten niet vermoeden hoe ernstig het met haar was. Dat zij het wist, was al meer dan genoeg. En ook Fons zou wel op de hoogte gebracht zijn hoewel hij daar niets van liet blijken.
Plotseling dacht ze weer aan de school, aan de pret die ze met de kleuters gemaakt had, aan hun flikkerende oogjes wanneer ze aan 't vertellen ging, aan hun ongewilde hardvochtigheid soms en aan hun openhartigheid jegens haar, aan de gekke vragen die ze soms stelden, aan hun ongebreidelde verbeelding... Ja, ze had vijf heerlijke jaren doorgebracht te midden van die kleintjes. Haar collega's waren wel niet steeds even aanminnig tegenover elkaar en sommigen van hen probeerden opzettelijk de sfeer te verpesten, maar och... met grote mensen zou je eeuwig last hebben, besloot ze. Kinderen waren zoveel spontaner, zoveel vrijmoediger ook. Ze herinnerde zich nog best die kleine jongen, - hoe heette hij weer? - die haar gevraagd had waarom ze huilde terwijl zij er nog zo op gelet had niets te laten blijken tegenover hen. Toen was ze om de aandacht af te leiden heel hard beginnen te hoesten tot de hele klas het uitgeschaterd had van de pret... Ach, ze had haar hele leven met die kleuters willen doorbrengen...
Haar hele leven... Waar was haar leven eigenlijk begonnen? vroeg ze zich af. Bij haar geboorte? Nee, daar had ze zelf geen deel aan genomen, ze was geboren geworden, dat was alles... Met haar eerste of plechtige communie? In het licht van haar huidige verbittering en ongeloof - was het werkelijk ongeloof? - beschouwde ze deze gebeurtenissen thans als frauduleuze ersatz... Toen ze voor het eerst door een jongen gekust werd? Dat was al iéts, maar toch niet het begin, veeleer een voorspel... Toen ze haar diploma van kleuteronderwijzeres behaalde? Ja, ook dat had wat te betekenen maar het was toch allemaal gericht op dat ene grote gebeuren dat aan alles een andere dimensie zou geven: het ogenblik waarop ze haar ja-woord aan Fons gegeven had en waarop Fons zich bereid verklaard had haar tot vrouw te nemen. De band die toen gelegd was, zou zelfs niet door de dood verbroken worden, dat wist ze stellig en het troostte haar een beetje...
Plotseling stroomde de stilte vol stemmen en stappen... Kinderen holden door de gang, moeders uitten onderdrukte verwijten, mannen zwegen en trokken haastig een laatste keer aan hun sigaret... Ze kende het beeld zo goed, van toen ze vroeger nu en dan zelf een zieke had bezocht in een hospitaal.
Hé, hoorde ze daar Katie niet kleppen met haar helle snaterende stemmetje?... Ze voelde met haar hand langs d'r haar. Ze maakte de lippen nat
| |
| |
en oefende de glimlach waarmee ze hen begroeten zou.
...En dan ging de deur open. De blonde verpleegster kwam binnen met een ruikertje rozen. Vlak daarachter kwamen de kinderen, ze vlogen haar dadelijk om de hals en begonnen door elkaar allerlei vragen te stellen en allerlei dingen te vertellen waar ze kop noch staart aan kon krijgen... En dan kwam Fons. De verpleegster deed water in de vaas en schikte de bloemen. Toen ze naar buiten ging, glimlachte ze tegen Fons die haar nakeek - hij liet zijn blikken van boven tot onder gaan - tot ze geheel verdwenen was...
Hij heeft me nog altijd geen zoen gegeven, dacht Marleen.
|
|