| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Nieuw Vlaams Tijdschrift
23ste jrg., nr. 7, sept. 1970
Willem M. Roggeman, Johan Daisne, Julien Vangansbeke en Eddy van Vliet zorgen voor een bijzonder gevarieerde poëzieproduktie. ‘De sirkelbewoners’ is een knap en boeiend, SF-achtig romanfragment van Sybren Polet. In ‘Mijn schrijfmachine en ik’ vertelt P. Snoek het verhaal van het ontstaan van een verhaal (‘De man in de reus’). Een derde prozastuk is van Paul Vanderschaeghe en is opgevat als een soort innerlijke herinneringsmonoloog, stilistisch knap maar te poëtiserend om geloofwaardig te zijn. Antoon Vloemans confronteert twee tijdgenoten, S. George en A. Gide, beiden kinderen van het symbolisme, maar in hun ontwikkeling mijlenver uiteen gegroeid. ‘Lenin en de literatuurwetenschap’ van Bert Brouwers is bedoeld als inleiding tot een artikelenreeks over marxistische literatuursociologie, waarin o.m. aandacht besteed zal worden aan de theorieën van Goldmann en Lukács. Martien J.G. de Jong breekt een lans voor het geïntegreerd gebruik van contextuele (en buitentekstuele) informatie bij het interpreteren van poëzie.
Ten slotte worden drie documentjes gepubliceerd i.v.m. de poëzieprijs van Tielt en de aldaar opgevoerde exploten van Korban.
| |
De Gids
133ste jrg., nr. 7-8, 1970
Van de 166 blz. worden er 86 gevuld door de tekst van voordrachten, gehouden op het universitair lustrumcongres ‘Wetenschap en Welzijn’ van de Leidse universiteit. Ze behandelen de problematiek van de wetenschappelijke en academische verantwoordelijkheid t.a.v. sociale en maatschappelijke vraagstukken. Gedichten van Polet over de ‘X-mens’ hekelen de anonimiteit en manipuleerbaarheid van de zgn. consumptiemens. ‘Fragmenten uit “Anarchia”’ is verhalend proza van Hans Tentije. H.G. Matthes verwerpt het plan voor het nieuwe Amsterdamse stadhuis op ideologisch-architectonische gronden. Leo Ross verwijt L. Nijgh grove vervalsing bij het vertalen van de Mauthausenliederen van Theodorakis. Andere bijdragen handelen over literatuur en politiek, over abstracte kunst in Nederland en over voorwaarden om een tekst leesbaar te maken. Dit laatste n.a.v. het ‘Manifest voor de jaren zeventig’, door P. Andriesse, H. Heeresma, G. Kool en Hans Plomp.
| |
| |
| |
Kentering
11de jrg., nr. 5, sept.-okt. 1970
‘Weg met de poëzie’ is de titel van een stuk van Jan van der Vegt n.a.v. recente uitlatingen van Rudy Kousbroek en van de poëziediscussie in Raster tussen H.C. ten Berge, Bernlef, Bloem, Kouwenaar en Vogelaar. Hij verwijt deze mensen vooral hun wantrouwen tegenover de spontane creativiteit als expressie en hun zelfingenomen negeren van afwijkende poëzie-opvattingen. Jacques Kruithof analyseert een gedicht van H.C. ten Berge en karakteriseert deze soort poëzie ten slotte en terecht als ‘een holle kies in de bovenkaak van de Muze. Zo zinvol als een schildpad of een diepzeevis, maar een vat vol vreugden voor de gebiologeerde lezer’. De jongste essaybundel van Martien de Jong, ‘Flierefluiters apostel’, wordt door Harry Scholten genuanceerd besproken. Hij heeft vooral waardering voor die essays, waar de auteur de grenzen tussen literair en extraliterair negeert en zich persoonlijk in de behandelde problematiek engageert. Harry Mulisch wordt nog maar eens afgebroken, deze keer door Peter Berger, die hem een hele reeks inconsequenties en hypocrisieën voor de voeten werpt. Willem M. Roggeman geeft episch-lyrische beschouwingen over het schrijverschap ten beste en Jaap Meijer rakelt een geval van plagiaat door J.H. Leopold op. Bijzonder interessant is ten slotte een Duitse tekst door Hans Bender over de sociologische positie van de hedendaagse auteur in de Bondsrepubliek. Vooral de wisselwerking tussen geestelijke onafhankelijkheid en materiële afhankelijkheid, tussen conformisme en engagement, zijn aan de orde.
| |
Raam
nr. 68, okt. 1970
In het ‘Journaal’ vallen enkele korte stukjes op over o.m. Mulisch en de ophefmakende essaybundels van Kousbroek. ‘Het postpakket’ is een cynische satire door Manuel Kneepkens.
Sybren Polet publiceert enkele van zijn experimentele gedichten rond Mr X (Iks, Ickx), de anonieme, artificiële hedendaagse doorsnee-mens. Andere poëzie, meer in het realistische genre, is van Hans v.d. Waarsenburg.
Gerard Knuvelder herdenkt Roman Ingarden door een uitvoerige, gecommentarieerde samenvatting te geven van zijn laatste grote werk: ‘Vom Erkennen des literarischen Kunstwerks’. De belangrijkste tekst komt nochtans van Witold Gombrowicz (in vertaling van Paul Beers). Hij is getiteld ‘Tegen de dichters’ en bevat een categorieke, hartstochtelijke maar toch koel beredeneerde en geargumenteerde aanval op de poëzie-in-verzen. Hij verwijt de dichters vooral hun wereldvreemde pretentie, hun cultus van de poëzie om haarzelf, hun ijdelheid (wat Vroman noemde: ‘Dat verdomd godderige van het volmaakte gedicht’). Deze tekst zou ieder dichter, ieder criticus, ieder poëzieliefhebber moeten lezen en gedurende ten minste 7 opeenvolgende dagen bemediteren.
| |
| |
| |
Soma
literair magazine,
2de jrg., nr. 10-11, okt.-nov. 1970
Nu eens geen ‘tijdschrift’ maar een ‘magazine’. En dat is het ook: knap van vormgeving en presentatie, commercieel gericht, niet alleen door opname van talrijke advertenties, maar ook door de ondefinieerbare, glamourachtige stijl van de bijdragen zelf. Het lijkt erop dat hier een formule gevonden is om het literaire tijdschrift in het hedendaagse leefklimaat te integreren en geloofwaardig te maken. De inhoud zelf. Een uitvoerig vraaggesprek met W.F. Hermans bestrijkt zowel de literaire produktie als de filosofische standpunten en de socio-psychologische implicaties van het schrijverschap. Gedichten van Misja Vanderwoud en Armando. Een reeks decadentgemaniëreerde schetsen van D.A. Kooiman en foto's in dezelfde trant van Geert Kooiman. ‘Han de Wit gaat in Ontwikkelingshulp’ is de zoveelste aflevering van een feuilleton door Heere Heeresma. Charles B. Timmer introduceert en becommentarieert de briefwisseling tussen I. Babel en zijn familie in Brussel (1925-1939), waarvan hijzelf zopas een uitgave verzorgde. Zoals men begon eindigt men ook met een vraaggesprek, ditmaal met Armando, Sleutelaar, Vaandrager en Verhagen, de vier over het paard getilde redacteurs van wijlen ‘De Nieuwe Stijl’. Dit magazine verschijnt achtmaal per jaar en kost voor evenveel nummers 12,50 gulden. Besteladres: N.V. 't Koggeschip, postbus 1198 te Amsterdam. De voornaamste redacteurs: D.A. Kooiman, Arie van den Berg, Heere Heeresma en Remco Heite.
| |
Kreatief
4de jrg., nr. 3, okt. en nr. 4 nov. 1970
Nr. 43 (IV, 3) is een belangrijk document in ons poëzieleven. De aflevering draagt als titel ‘Nieuw-realistische poëzie in Vlaanderen. Een dokumentatie’. Zij bevat, naast een inleiding door Lionel Deflo, teksten (antwoorden op gestelde vragen) en gedichten van echte, would-be en pseudo-nieuw-realisten: Ludo Abicht, Herman de Coninck, Gerd Segers, Roland Jooris, Patricia Lasoen, Luc Wenseleers, Daniël van Ryssel, Stefaan van den Bremt en Jan Vanriet. Een ware concentratie van gelijkgestemde jonge dichters, zoals die sinds de dagen van Gard Sivik niet meer te beleven viel. Belangrijk ook omdat dezelfde groepsvorming wordt voortgezet in de aangekondigde vernieuwing van het tijdschrift Revolver. Eerlijkheid, goede bedoelingen, maar ook dubieuze standpunten zijn zo talrijk in dit nummer vertegenwoordigd, dat ik hoop elders uitvoeriger erop te kunnen terugkomen om een kritisch standpunt tegenover deze poëzie(opvatting) in te nemen.
Consequent in dezelfde richting volgen de artikels in het nr. 44. St. van den Bremt bespreekt uitvoerig de realistische gedichten van Hans Vlek en vraagt zich daarbij af wat dergelijk realisme poëtisch en menselijk betekent. Hij apprecieert het talent van Vlek maar wijst ten slotte zijn poëzie af op sociaal-ideologische gronden.
Willy Spillebeen bespreekt het belangrijke en ophefmakende boek van de Amerikaanse negerauteur Eldridge Cleaver: ‘Soul on ice’.
Lezenswaardig als altijd is de ‘literaire grabbelton’, met recensies en beschouwingen. O.m. over Horst Bienek, F. Depeuter, D. Robberechts, W. Ruyslinck en natuurlijk Korban, die door zijn
| |
| |
zelfingenomen optreden te Tielt heel wat (publicitair) stof heeft doen opwaaien.
Het nieuw-realisme in de plastische kunst wordt besproken door R. Patteeuw in ‘Van nieuwe visie tot de affirmatie van een eigentijdse mentaliteit’ (over Raveel, De Keyser, Elias, Lucassen, Willaert en Theys) en in de briefwisseling tussen Daniël van Ryssel en Roland Jooris i.v.m. een recente tentoonstelling te Knokke. In dezelfde lijn ligt ook een geïllustreerd interview met Piet Holstein, synthetist van beeldende kunst en toneel.
| |
De Vlaamse Gids
54ste jrg., nr. 11, nov. 1970
‘Liefste’ is een verhaal van Martin Hartkamp, waarin via een dooreenstrengeling van verhaalelementen en beschouwingen over dialectische eigenaardigheden, een visie op de intermenselijke incommunicabiliteit wordt geopenbaard. Heel anders, veel directer en emotioneler, is een verhaal van Thomas Triphon: ‘Als een schurftige hond’. Gedichten zijn er van Julia Tulkens, klassiek, sober en fijn, en van Peter Bormans. Te noteren valt zeker de bijdrage van Bert Verhoye over de functie van de regisseur (en de auteur) in het hedendaagse theater. Ten slotte de gewone rubrieken over beeldende kunst en muziek.
| |
Tirade
14de jrg., nr. 161, nov. 1970
A.D. de Groot vervolgt zijn onderzoek naar de psychologische achtergronden van de huidige acute generatieproblemen. Een uitgebreid essay van Huug Kaleis bespreekt motieven en symbolen in het werk van W.F. Hermans, voornamelijk rond de als centraal beschouwde kern van de ‘almacht’. Psycho-analytische, mythische en archetypische interpretaties zijn daarbij niet van de lucht: voorwaar een boeiend en interessant opstel. Mary Dorna confronteert op speelse wijze de Venus van Milo en die van Botticelli als schoonheidsidealen. ‘Orwelliana’ is een uitvoerige, overzichtelijke bespreking van de onlangs verschenen, driedelige bloemlezing uit het journalistieke werk en de brieven van George Orwell. Ten slotte is er ook een gedicht: ‘Boerderij in Bunne’, van T. van Deel.
| |
Maatstaf
18de jrg., nr. 7, nov. 1970
Het interview dat S. Carmiggelt had met A. Roland Holst wordt voortgezet. Er worden anekdoten verteld rond figuren als Boutens, Van Deyssel, Gorter, Slauerhoff, Carry van Bruggen, Ter Braak en Du Perron.
‘Tussen adel en revolutie’ is de titel van een door Simone Dubois ingeleide en gepubliceerde brief van Belle van Zuylen. Theun de Vries onderzoekt de sociale achtergrond van het ontstaan van Spinoza's ‘Ethica’.
Gedichten zijn er van Marko Fondse, en in strakke, eenvoudige vormgeving, van Jacques Waterman. In de ‘cursiefrubriek’ valt een reactie van Cornets de Groot op tegen Blok. Die reactie is tegelijkertijd een principiële kritische stellingname.
| |
| |
| |
Raam
nr. 69, november 1970
De Poolse auteur Witold Gombrowicz is aan de eer, door een inleidend ‘interview-met-zichzelf’ en door de eerste aflevering van zijn geruchtmakend ‘Berlijns dagboek’. Huub Oosterhuis publiceert drie kwatrijnen, geconcentreerde, gesynchroniseerde lyriek, precies het tegendeel van de uitgesponnen, verhalerige gedichten van Alain Teister. ‘De robot’ is een suggestief verhaal van Alberto Moravia, ‘De meisjesman’ is de zielige historie van een onevenwichtige melancholicus, door R. Gossink. J.J. Wesselo heeft het over ‘Drie venten’, nl. J. Brouwers, J. Geeraerts en voornamelijk L.P. Boon, wiens kritiekenbundel ‘Geniaal... maar met te korte beentjes’ uitvoerig wordt ontleed, vooral wat betreft de vent-vorm criteria. Cornets de Groot heeft het weer over ‘andermans veer’, nu n.a.v. een gedicht van Vestdijk en de inspirerende achtergrond van J. Van Looij. Ten slotte bespreekt J. Kruithof zeer uitvoerig de door H.M. Ruitenbeek samengestelde anthologie over ‘Psycho-analyse en literatuur’.
| |
Kruispunt - Sumier
nr. 36, december 1970
Vanaf dit nummer is de nieuwe ondertitel: ‘Vlaams-Nederlands Driemaandelijks Tijdschrift’. De verklaring daarvoor is de opname van het eerder overleden Nederlandse Nordlitt, in de persoon van redacteur Piet van Steenbergen. Heel wat poëzie in dit nummer. Vooral de gedichten van Neruda (vertaald door Wim Zaal), Goswin, Lotens, Christiaens en De Bie vind ik beslist de moeite waard. Een verhaaltje van Guy van Hoof is onbeduidend. Ten slotte de portie kritiek-met-antwoorden, waarbij uiteraard de slagvaardige L.M. van den Brande zich niet onbetuigd laat. Nu, recensent Guy Buys maakt het ook nogal bont door o.m. te verklaren, dat een poëtisch beeld ‘op het gevoel van de lezer moet inwerken ter verduidelijking van wat er achter steekt. Als een illustratie.’
| |
Varia
- Kultuurleven (2de jrg., nr. 9, nov. 1970) besteedt zijn ‘dossier’ aan het probleem van de censuur, zowel in pers, radio, t.v., als film en literatuur. Wat het laatste punt betreft publiceert A. Westerlinck algemene, humanistische bedenkingen en E. van Itterbeek meer juridisch-technische beschouwingen.
- In het septembernummer van Boekengids (48ste jrg., nr. 7) brengt Dries Janssen verslag uit over een bezoek bij Hubert Lampo, die op 1 september 50 jaar werd. Het gesprek heeft vooral betrekking op de recente ‘anti-Lampocampagne’, zijn connecties met Heibel, zijn activiteit als bibliotheek-inspecteur.
- Vlaanderen (19de jrg., nr. 114, sept.-okt. 1970) is geheel gewijd aan het leven en het werk van Renaat Veremans, met o.m. een bijdrage van Tom Bouws over ‘Renaat Veremans en Felix Timmermans’.
| |
| |
- Mededeling. Vanaf het volgende nummer zullen wij trachten volgende bijkomende informatie in deze rubriek te verwerken: a. Bij elke eerste bespreking van een tijdschrift: frequentie, redactie, besteladres, abonnementsprijs; b. Wijzigingen in één van bovenvermelde gegevens; c. Verdwijnen en fusioneren van tijdschriften, voor zover ons bekend.
Hugo Brems
|
|