| |
| |
| |
Fernand Auwera / Hoe planten de kaboutertjes zich voort?
Enkele nota's bij de recente Vlaamse kinder- en jeugdboekenproduktie
1 Jeugdliteratuur weerspiegelt, allicht niet op de meest diepgaande, maar wel op de meest directe manier, de mentaliteit van de tijd.
Wie zich nog de spruitjesgeur herinnert die opsteeg uit de Vlaamse kinderboeken waarmee we in onze kinderjaren geplaagd werden, en dat vergelijkt met wat vandaag geschreven wordt, kan niet anders dan zich verheugen over de weg die afgelegd werd. Van Lod Lavki naar Albert van Nerum is inderdaad een flinke stap. Maar er blijft toch nog wel een eindje weg af te leggen eer in Vlaanderen een Miep Diekmann mogelijk wordt.
Terwijl vele Vlaamse romanciers en dichters rustig naast hun Noordnederlandse collega's kunnen staan, moeten we toch bekennen dat de Vlamingen geen jeugdschrijvers hebben van het gehalte van voornoemde Miep Diekmann, of Annie M.G. Schmidt, Tonke Dragt, Paul Biegel of Jean Dulieu. Net zomin als de Vlaamse toneelliteratuur zich over het algemeen met de Nederlandse kan meten, net zomin als de Vlaamse journalistiek stand houdt naast de Nederlandse, net zomin als er sprake kan zijn van een Vlaams cabaret dat een (ook gevleide) vergelijking met het Nederlandse kan doorstaan. En het zijn precies deze genres waarvan aard en ontwikkeling het sterkst bepaald worden door de heersende mentaliteit. Een even betekenisvolle als trieste vaststelling.
2 Jeugdliteratuur is geen onvolwassen literatuur. Jeugdschrijvers zijn geen mislukte romanciers. Wel heeft het huidige kwaliteitsverschil - niet een theoretisch niveauverschil - als gevolg dat in het jeugdgenre nog te veel kneuterige talenten kansen krijgen en ernstig worden genomen. Of, anders gezegd, dat een Nonkel Fons hier nog gepropageerd wordt bewijst niet dat het genre onderontwikkeld is, wel dat de mentaliteit van te veel mensen die mee het geestelijk klimaat bepalen, nog onderontwikkeld is.
3 Men hoort ook wel eens beweren dat het kinderboekengenre het
| |
| |
moeilijkste literaire genre is. Dat is natuurlijk knetterende onzin. Wel is het zo dat wie voor kinderen schrijft een enorme verantwoordelijkheid op zich neemt omdat hij, nog minder dan wie voor volwassenen werkt, weet hoe zijn woorden terechtkomen, wat de lieve lezertjes ermee doen. Daarom ook stoort geleuter en gepreek, het infantieldoen, in een kinderboek even erg als in een roman. Zemelzijkers kunnen op het snobisme van hun lezers leven, maar kinderen zijn geen snobs. En ten slotte: een poweet of romancier kan zijn lezers verachten of haten, maar een kinderboekenauteur moet houden van zijn publiek. En van het kind houden om wat het is, niet om wat hij ervan maken wil. En dat is inderdaad enorm moeilijk.
4 In die landen waar de cultuur in het algemeen en de literatuur in het bijzonder veel intenser in het levenspatroon verweven zijn dan bij ons, is van enige onderschatting van het genre helemaal geen sprake. Dat geldt ook voor andere hier ondergewaardeerde genres (thriller, SF, cabaret, chanson, enz.). Er zijn buitenlandse universiteiten waar jeugdliteratuur op academisch vlak gedoceerd en bestudeerd wordt. Hoe kan men overigens op verantwoorde wijze pedagogie doceren zonder diepgaand onderzoek van de kinder- en jeugdliteratuur?
5 Ook hier zijn ondertussen niet alleen steeds betere jeugdschrijvers aan het werk (Mariette van Halewijn, René Struelens, Albert van Nerum, Lie, Guido Staes); maar bovendien wagen steeds meer romanciers zich aan het genre, wat toch wel duidelijk de groeiende waardering voor dit soort literatuur bewijst. Ik denk aan o.m. Robin Hannelore, Frans Depeuter, Jan Berghmans, Willy Spillebeen, Pierre van Rompaey, Jos Vandeloo, Gaston Durnez, e.a. Wel constateer ik dat er achter deze kopgroepen een groot gat is en dat daarna slechts een compact peloton van middelmatige, goedbedoelende, maar gruwelijk vervelende als kabouters en scheepsjongens vermomde scribenten te zien is.
Het is overigens verheugend dat op de kandidatenlijst voor de driejaarlijkse Staatsprijs voor toneel ook auteurs van jeugdtoneel zonder discriminatie werden vermeld.
6 Citaat uit mijn gesprek met Miep Diekmann (opgenomen in het interviewboek ‘Geen daden maar woorden’):
‘Je zou kunnen stellen dat een goede jeugdboekenschrijver geënga- | |
| |
geerd moet zijn. Want om zo te schrijven dat hij zijn lezers niet alleen boeit - via het verhaaltje - maar ook kritisch maakt ten opzichte van allerlei levensfacetten, moet hij een sterke binding hebben met de tijd waarin hij leeft.’
En verder:
‘Waar je bij jeugdboeken vooral op moet letten is het verschil tussen geëngageerd en tendentieus schrijven. Tendentieus schrijven - één bepaald thema vanuit een te eenzijdige visie uitdiepen - is gewoon verwerpelijk. Het is misbruik maken van je machtspositie als schrijver. Je moet de vrijheid van je lezers eerbiedigen door hun de mogelijkheid te laten een eigen oordeel over het gestelde probleem te vormen.’
7 Uit de haast oeverloze produktie van kinderboeken - ik heb uiteraard niet alles kunnen lezen - haal ik drie recent gepubliceerde boeken die voor mij bewijzen dat het Vlaamse jeugdboek zich emancipeert.
Allereerst dan ‘Hij is een vijand en een vriend’ van Willy Spillebeen, uitgegeven door de jonge uitgeverij Brito. Spillebeen maakt zijn jeugdige lezers op een even eenvoudige als ontroerende wijze duidelijk welk een grenzeloos schandaal een oorlog is. Hij vertelt rustig, en in een moeiteloze taal, zich beperkend tot dat wat het kind het best aanspreekt, over de vriendschap tussen een kleine jongen en een ingekwartierde Duitse soldaat.
Een verrassing, voor mij althans, was ‘Juano, een Aymarakind’ (uitg. Saeftinge, Blankenberge) van Christina Guirlande, die beslist een van onze boeiendste jeugdschrijfsters kan worden. Langs de lijnen van een heel dun en eenvoudig verhaaltje, dat niet meer kan of wil doen dan de aandacht van de jonge lezers vasthouden, tekent zij een schokkend beeld van de ongelooflijke ellende in het ontwikkelingsland Bolivia. Het boek is misschien iets te lang uitgesponnen, maar opvallend goed gedocumenteerd.
Een derde uitstekend boek is ‘Ali, de guerillero’ (uitg. Standaard Boekhandel). René Swartenbroeckx situeert zijn verhaal in het conflict in het Midden-Oosten en slaagt erin, wat op zichzelf al een hele prestatie is, over deze oorlog simpele maar zinnige dingen te zeggen, zodat de jonge lezers de achtergrond en de eigen dramatiek leren kennen van het conflict dat het verhaal moet dragen. Maar heel wat van het effect van dit boek wordt verknold door een uiterst gezochte en krampachtige ontknoping.
| |
| |
8 In deze drie boeken wordt de kinderen inzicht gegeven in een facet van de wereld waarin ze opgroeien. En dat wordt gedaan op een verantwoorde manier. Willy Spillebeen spreekt niet over het nazisme, Guirlande niet over het Amerikaans imperialisme, Swartenbroeckx tracht zijn lezers niet van het gelijk van een van beide partijen te overtuigen.
Nog afgezien van het feit dat uitweidingen en beschouwingen hierover aan de meeste kinderen toch verspild zouden zijn, bewijst dit de eerlijkheid van de auteurs. Zij spelen fair tegenover hun lezers en wensen geen misbruik te maken van hun, althans in jeugdige ogen, bevoorrechte schrijverspositie. Overigens zullen de lezers, als zij meer van dergelijke boeken zouden kunnen lezen, waarschijnlijk wel vanzelf aan de juiste conclusies toekomen.
8bis Toen dit stuk al geschreven was, las ik dat de uitgeverij Willi Weismann te München een soort alternatieve kinderboeken op de markt brengt. Zeer succesvol, naar het schijnt.
‘Kinderbuch für kommende Revolutionäre’ van Ernst Herhaus stelt de kinderen op hun hoede voor elke vorm van gezag. ‘Herr Bertolt Brecht sagt’ zet de kinderen aan tot ongehoorzaamheid en in ‘Von einem der auszog und das Fürchten lernte’ vertelt Günter Wallraff z'n eigen politieke bewustwording, en maakt zijn lezers (van 13 jaar af) duidelijk wat uitbuiting, militarisme, vervreemding en kapitalisme zijn. Er komen nog kinderboeken over het racisme in de USA, de sociale conflicten in Sicilië, en de Olympiade 1972 te München.
Ik heb deze informatie uit een artikel van Lidy van Marissing in ‘de Volkskrant’ van 31 oktober 1970. Dat artikel begint zo: ‘In sprookjes wordt het goede beloond en het kwade gestraft, de koning is rechtvaardig en de regering doet het altijd prima...’
Er moet over nagedacht worden. Want alleen indoctrinatie of propaganda roepen als een duidelijk naar de realiteit verwijzend woord in een kinderboek gebruikt wordt, en niet als boek na boek welmenende raadslieden brave koningen in staat stellen boze kabouters te overwinnen, is ook niet helemaal juist. Trouwens, waarom zouden kinderen minder aangesproken worden door een verhaal over een dictator in een land dat Spanje heet bijvoorbeeld, of over een kliekje stoute kolonels in Griekenland, dan door een verhaal over de boze tovenaar Huppelepup in het land Krankjorem?
9 Een voorbeeld van hoe het duidelijk niet moet, is ‘Gerda in Zuid- | |
| |
Afrika’ van wijlen Maria de Lannoy (Van In, Lier). Het boek is geschreven in de truttige stijl die voor meisjesboeken onvermijdelijk wordt geacht, maar nog afgezien daarvan zeurt de schrijfster een heel boek vol over Zuid-Afrika zonder ogenschijnlijk het apartheidsprobleem wezenlijk in het verhaal te integreren, terwijl ze toch heel bewust maar onopvallend, en dus haar lezers eigenlijk bedriegend, de apartheid vergoelijkt en verdedigt. Dat is een weinig sierlijke strategie. Haar boek sluit bovendien met een historische nota waarin de reeds tot in den treure weerlegde historische leugens nog maar eens afgedrukt worden.
10 Een kinderboek moet eigentijds zijn. Ik bedoel hiermee geenszins dat kinderboeken bij voorkeur in een vandaag herkenbare wereld moeten spelen, wel dat ook een sprookje of zeeroversverhaal kan en moet geschreven worden in een modern perspectief, in een geest die past bij de wereld waarin de kinderen nu leven. Het kinderboek moet de kinderen voorbereiden op een wereld waarin en waarover Jan Wolkers, Hugo Raes, Harry Mulisch en Jef Geeraerts schrijven. Het kinderen jeugdboek mag de kinderen niet trachten op te sluiten in een reservaat. Daar is niets of niemand mee gediend. Kabouters zijn vriendelijke ventjes en helemaal niet geschikt om als cipier op te treden.
11 Het eerste Amerikaanse kinderboek verscheen in 1664. Titel: ‘Spiritual Milk for Boston Babes in either England, drawn out of the Breasts of Both Testaments for their Soul's Nourishment’. Dat kon toen nog wel. Maar enkele jaren geleden (ik vergat de datum te noteren op het knipsel) las ik in ‘Time’ dit opstel van een 9-jarig meisje: ‘Once upon a time there was a little girl named Clarisse Nancy Imogene Ingrid LaRose. She had no hair and rather large feet. But she was extremely rich and the rest was easy.’
12 Te oordelen naar wat er aan vertaalde kinderboeken op de Vlaamse markt wordt gebracht is het lullige kinderboek een niet exclusief Vlaams verschijnsel. Het zou natuurlijk wel verhelderend werken te weten welke normen worden aangelegd bij het zoeken naar vertaalbare boeken. En of men niet bij voorkeur deze werken kiest die de kinderen vroom leren dat het in het leven, wil men gelukkig worden, erg belangrijk is braaf en gehoorzaam te zijn, erg te vertrouwen in de goedheid en eerlijkheid van hen die het gezag uitoefenen, en tevreden te zijn met wat is als men voor zichzelf iets behoorlijks be- | |
| |
reikt heeft. Niet het feit dat een aanzienlijk percentage van de kinderboeken niet met de schrijfmachine maar met de ganzeveer wordt geschreven door vermoeide schoolfrikken en bejaarde juffrouwen zal het moeilijk maken hierin vlug verandering te brengen, wel het feit dat ook op dit gebied niet veel kan veranderen als niet alles wat rond dit gebied leeft verandert. Neem de situatie, bij wijze van vergelijking, in het onderwijs. Het moet toch echt niet moeilijk zijn de nu meestal onzinnig lullige teken- en handenarbeidlessen (tekenen van bollen en kegels, plakken van kubussen) te vervangen door oefeningen in vrije expressie: de kinderen vrij met allerlei materialen laten werken, waarbij de tussenkomst van de leraar zich zou beperken tot het oplossen van materiële problemen. Maar zolang de hele mentaliteit er op gericht is de creatieve impulsen van het kind te onderdrukken in plaats van aan te moedigen, zal deze eenvoudige stap niet gezet worden (enkele lokale uitzonderingen buiten beschouwing gelaten).
Bovendien is de Vlaming te sterk geconcentreerd op de door de taal beheerste nationale problematiek om erg gevoelig te kunnen zijn voor wat er in de wereld van vandaag aan wezenlijke dingen verandert. Men toont weinig of geen begrip voor deze beweging. De jeugd, minder besmet door de taalproblematiek, en opgroeiend met t.v. in de huiskamer, heeft wel belangstelling en respons. Het onbegrip neemt toe. Veel kinderboeken lijken wel geschreven vanuit een angstreflex tegen wat men in de jeugd tot leven ziet komen. Men valt bij het opzetten van de boeken, omdat men weinig of geen raakpunten heeft met de jeugd van vandaag, terug op de eigen jeugd. Men wil de kinderen verplichten om te kijken, te denken als een vorige generatie, belang te stellen in de beduimelde bedenkseltjes van enigszins gehavende en stofferige mensen die in een andere wereld leven.
13 De toenemende belangstelling voor informatieve en vulgariserendwetenschappelijke werken zal ook wel doorwerken op het terrein van de kinderliteratuur. Het succes van de boekjes van Rik Dierckx wijst wel in die richting. Maar deze boeken, hoe voortreffelijk ook, volstaan niet. De opvatting en aanpak van om het even welk verhaal is belangrijker.
14 Annie M.G. Schmidt in mijn interviewboek:
‘Ongemerkt en onopzettelijk maar onmiskenbaar is in mijn werk een afwijzende houding tegenover de burgerlijke maatschappij gegroeid.
| |
| |
Ook in mijn boeken voor kinderen. Wat natuurlijk niet wil zeggen dat ik over Cuba en Mao kinderversjes ga bedenken, want dat is een walgelijk bedrijf. Trouwens, kinderen zouden dergelijke dingen gewoon naast zich neerleggen. Opzettelijkheid nemen ze niet. Dat is trouwens altijd uit den boze. Maar als men de juiste toon te pakken heeft, zoals iemand als Miep Diekmann bijvoorbeeld, dan kan men een enorme invloed uitoefenen. Men geeft de kinderen normen mee, men leert de kinderen nadenken. Men maakt de kinderen los uit bepaalde patronen. Dat kan.’
En ook dit:
‘De kinderliteratuur wordt bewaakt door een heel legertje opvoeders, die er nauwkeurig op toekijken of de arme zieltjes geen opdonder krijgen. Een hele stoet van opvoeders kan er zijn poten maar niet van afhouden. En hoe bespottelijk is die verwaterde christelijke ethiek. Heel de jeugdliteratuur zit er propvol van, en op 13, 14 jaar komt het kind er uit en meteen bij Jan Wolkers terecht. Stel je die schok even voor: eerst heel die truttenboel en dan opeens Wolkers en Cremer. Een krankzinnige discrepantie wordt zo in stand gehouden.’
15 Al het afwijzende wat ik zeg over de courante Vlaamse kinderliteratuur is ook van toepassing op mijn eigen kinderboeken.
16 Bij wijze van nuancering: weten wij wel wat het kind precies van een boek verlangt? Is daar ooit al eens een ernstig onderzoek over verricht?
Ik las twee boeken voor beginnende lezers: ‘Trientje eend’ van Marcel Meeus, en het ‘Groot Wombie-boek’ van Lo Vermeulen (beide uitg. Standaard Boekhandel). De tekst van Meeus is middelmatig, die van Vermeulen heel knap. Vind ik. Denkt het kind er ook zo over? Ik weet het niet.
Het boek van Vermeulen staat vol prachtige tekeningen van Henri Branton. Dat van Meeus vol lelijke, onhandige tekeningen van Bea van Jole, een kleuteronderwijzeres die zeer bewust heeft gewerkt in een stijl die, volgens haar, de jonge lezertjes zou aanspreken. De illustraties van beide boeken werden verspreid in een lagere school van Antwerpen. En inderdaad bleek in overrompelende mate de voorkeur te gaan naar de ‘lelijke’ tekeningen.
17 De gunstige evolutie van het Vlaamse kinderboek wordt in ernstige mate afgeremd door het feit dat Noord-Nederland zijn markt
| |
| |
afsluit. Iedereen weet waarom: om de taal. Het is een hypocriet argument. Zeker de jongere Vlaamse auteurs schrijven hun boeken foutloos. Bovendien laten vele Vlaamse uitgevers, in hun pogingen om de Nederlandse markt te veroveren, de manuscripten door Nederlanders nog eens nalezen.
Toch blijven de Vlaamse uitgevers zelf wel eens voedsel geven aan dit Nederlandse bezwaar door nog boeken te produceren die inderdaad geschreven zijn in een lamlendige taal of stijl. Dat geldt ook voor een bij ons succesvol auteur als Leopold Vermeiren.
|
|