Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 114
(1969)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 588]
| |
Guido Geerts / Nengels en frengels: informatie over penetratie‘Pour l'optimiste, l'emprunt est un enrichissement de la langue; pour le pessimiste, il en est une altération regrettable’, zo schrijft Louis Deroy in zijn uitvoerige studie over het universele verschijnsel der ontleningGa naar voetnoot1 en met die woorden beschrijft hij ook zo bondig en zo algemeen mogelijk de houding van de taalgebruikers tegenover de vreemde elementen die, altijd en overal, in hun eigen taal een plaats proberen te veroveren. ‘Zuiverheid van vreemde smetten’ is al vele eeuwen het ideaal van heel wat taalgebruikers. Vooral als hun eigen taal beïnvloed wordt door die van concurrenten, tegenstrevers of vijanden, komt het vaak zover dat ze moord en brand schreeuwen over de verbastering en bij hoog en bij laag proberen vol te houden dat hun taal echt volmaakt is, dat ze geen hulp van anderen nodig heeft: ‘Le purisme linguistique est l'attitude défensive des gens, généralement cultivés, qui considèrent leur langue maternelle ou du moins leur langue familière comme un patrimoine à conserver avec une pieuse fidélité. C'est un nationalisme culturel.’ (Deroy, a.w. 300). Vele anderen gedragen zich minder paniekerig: ‘C'est aux paroles à servir et à suyvre, et que le Gascon y arrive, si le François n'y peut aller’ heeft Montaigne geschrevenGa naar voetnoot2, en uit Ronsard, Goethe, Vondel en andere auteurs zouden uitspraken van dezelfde strekking geciteerd kunnen worden. NederlandersGa naar voetnoot3, JapannersGa naar voetnoot4 en zelfs tot voor kort ook FransenGa naar voetnoot5 hebben geruststellende woorden gesproken - In De belachchelijke Jonker (1684) staan vertegenwoordigers van de beide strekkingen oog in oog met elkaar: J. ‘'t Is altyd geen Amsterdamsch dat hy spreekt, ik weet niet wat hy zegt. Nicht, versta jy hem niet beeter...’ - E. ‘'k Geloof myn Heer gelieft met my te raljeeren. Ik spreek | |
[pagina 589]
| |
goed Hollandsch, maar die taal is wat plat, daarom moet men ze zo wat entrelarderen met Fransch, 't is doucer, en aangenamer, als men een woord uit een vreemde Taal onder de Nederduitschen hoord. Bot Hollandsch is maar voor 't Kanaalje, en 't volkje in de achterstraaten. Men hoort nu geen luyden van respect zo praaten.’... - J. ‘Wil je Fransch spreeken, spreek Fransch, maar met het volk dat in die Taal is bedreven. Maar als je Hollandsch spreekt, laat die wisjes en wasjes dan weg.’Ga naar voetnoot6 Ook in onze dagen bestaat het verschijnsel, bestaat het verschil in mening erover, bestaan er verschillende houdingen tegenover. Zijn de dagen van het Frans geteld? Wordt het Nederlands Engels of niet? Niemand zal willen ontkennen dat er in de Nederlandse woordenschat vreemde elementen zitten. Geen enkele taal is zo geïsoleerd dat alle invloeden van buiten geweerd kunnen worden. Ook de Nederlandse cultuurtaal ontleent woorden aan vreemde talen. De laatste twintig jaar is, zoals bekend, het Engels - of misschien kunnen we beter zeggen het Amerikaans - de bron van veel nieuwe termen. Vroeger zijn dat achtereenvolgens geweest het Latijn, het Frans en het Duits. En ook uit het Italiaans, het Spaans, het Maleis, het Arabisch en andere talen heeft het Nederlands in de loop van zijn geschiedenis een aantal woorden overgenomen. Vele van die woorden zijn na enige tijd weer in onbruik geraakt, omdat er geen behoefte meer aan bestond. De overige worden door de hedendaagse taalgebruikers niet meer van andere Nederlandse woorden onderscheiden. Ze vertonen geen enkel opvallend vreemd kenmerk meer, gedragen zich volkomen als alle andere Nederlandse woorden. Wie zou zolder, kelder, paard, keuken, kamfer, kurk, tomaat, banaan, tijm, aster, poort, tafel en wijn nog vreemd durven noemen? En zo zijn er honderden andere. Ze vormen allemaal samen een buitengewoon boeiende verzameling, omdat ze de hele cultuurgeschiedenis vertellen. Er zijn periodes geweest waarin de tegenstand tegen de ‘vreemdelingen’ bijzonder heftig was. Zo is bijv. bekend het purisme van Coornhert, Spiegel, Stevin en Hooft in de zestiende en zeventiende eeuw. Woorden als advocaat, parlement, ingenieur en seminarie hebben zij tevergeefs proberen te vervangen door resp. voorspraak, pleithof, vernufteling, en zaaierij. Met boekerij (i.p.v. bibliotheek), redenaar (i.p.v. orateur) en beroep (i.p.v. appèl) hebben ze wel wat meer succes gekend. Ze hebben een aantal uitermate geschikte vertalingen | |
[pagina 590]
| |
bedacht van spraakkunstige termen als pronomen (voornaamwoord), modus indicativus (aantonende wijs), prepositio (voorzetsel) en adverbium (bijwoord) en algemeen gebruikelijk zijn ook geworden de o.m. door Simon Stevin bedachte wiskundige termen: bepaling, eenheid, kegelsnede, noemer, omtrek, raaklijn, snijlijn, evenwijdig, evenaar, middellijn, driehoek, vlak, aftrekken, delen en wortel; ook termen als scheikunde, natuurkunde, wiskunde, taalkunde en aardrijkskunde, waarvan ongetwijfeld gezegd kan worden dat het heel handige woorden gebleken zijn, en het prachtige, door Hooft geschapen (?)Ga naar voetnoot7 heelal. In andere periodes heeft men zich minder druk gemaakt over de aanwezigheid van vreemde indringers. Toch blijkt daar niet uit afgeleid te mogen worden dat er op die momenten minder illegalen de grenzen overkwamen. Neen, de activiteiten der puristen worden hoofdzakelijk door nationalistische motieven geïnspireerd. En die motieven vinden hun oorsprong niet in taalkundige, maar in politieke toestanden. Staat men op vriendschappelijke voet met het land van herkomst van de vreemde woorden, dan bestaat er meestal nauwelijks behoefte aan verzet. Men ziet dan geen gevaar voor de zuiverheid van de eigen taal; men vreest dan geen besmetting of bederf. Die kreten worden pas gehoord als er politieke vijandigheid ontstaat. Dan gelden de volgende woorden van O. Jespersen niet meer: ‘Ein Wort is nicht schon deshalb verwerflich, weil es einem anderen Lande entstammt, sondern muss davon unabhängig beurteilt werden, ganz wie der Wert oder Unwert von Produkten wie Tee oder Bier, Opium oder Gold ganz von ihrem Heimatslande unabhängig ist.’Ga naar voetnoot8 Voor een objectieve beoordeling van de taalfeiten is er dan geen gelegenheid meer. Het is warempel geen toeval dat Duitse woorden nog steeds kans krijgen in het huidige Nederlands, dat Vlamingen minder bezwaar maken tegen germanismen dan tegen gallicismen, dat vooral in Frankrijk het gejammer over de invloed van het Engels in onze dagen bijzonder luid klinkt. Toch is het niet helemaal zeker dat het werk van puristen niet nutteloos of vruchteloos is. De invloed die daarvan op de taal uitgaat, is zeer waarschijnlijk niet bepalend voor wat er van de vreemde woorden verdwijnt of aanvaardt wordt. Vele woorden zijn slechts eendagsvliegen, die ook zonder dat ze bestreden worden wel weer verdwijnen (bijv. vroeger in het Nederlands wel eens gebruikte woorden als inestimabel, employeren, querelle, tranquilliseren, ru- | |
[pagina 591]
| |
doyeren, monfreer). Andere overleven alle aanvallen (mode, periode, sekse, provincie, industrie, meerdere, recital), omdat ze op den duur toch onmisbaar blijken te zijn. ‘Vreemde woorden dringen niet door in de taal, maar worden aanvankelik ten gevolge van bepaalde aanraking in zekere kringen gebruikt. Van de invloed die deze kring oefent, zal het afhangen hoever de gebruikssfeer zich uitstrekken zal’.Ga naar voetnoot9 Het ziet er echter wel naar uit dat de plaats van de verdwijnende woorden telkens weer door nieuwelingen ingenomen wordt. Enige tijd geleden drukte Dr. J. Veering in Onze TaalGa naar voetnoot10 een tekst over uit de Rotterdamsche Courant van 9 mei 1767. Het is een stuk van 340 woorden, waarvan er 32 van vreemde origine zijn, dit is 9 pct. Als we die tekst nu in het Nederlands van vandaag vertalen, constateren we dat we van die 32 vreemde woorden er nog slechts vijf kunnen gebruiken (marcheren, molesteren, officieren, publiek, militairen); de overige kennen we niet meer (dangereus, insulteren, exigentie, contraventeursen, efficacieus, genecessiteert, praevenieren, enz.). Maar Veering stelt tevens vast dat er ongeveer evenveel nieuwe vreemde woorden bijgekomen zijn, als er verdwenen zijn. Wie hetzelfde stuk nu zou schrijven, zou dus ook weer eens een dertigtal ‘vreemdelingen’ nodig hebben. Het percentage vreemde gegevens is dus - zeer waarschijnlijk tegen de verwachting van velen in - in tweehonderd jaar vrijwel gelijk gebleven. Nu is één stuk taalgebruik van amper 340 woorden wel erg weinig om daar veel conclusies aan te verbinden; het zou goed zijn dat er eens wat uitvoeriger steekproeven genomen werden. Voor het Duits heeft Klaus Heller onlangs zo'n onderzoek ondernomen. Hij komt in zijn boek, Das Fremdwort in der deutschen Sprache der Gegenwart (1966) tot de conclusie dat in de dagbladpers van vandaag het aantal vreemde woorden 8 à 9 pct. bedraagt van het totaal. Ook berekende hij het percentage ‘vreemdelingen’ in kranten uit 1860; zijn bevindingen daarbij waren dat er van enig verschil tussen 1860 en 1960 nauwelijks sprake kan zijn, een conclusie die de berekeningen van Veering aardig adstrueert. De verwoede puristerij van sterk nationalistisch geïnspireerde verenigingen als de Allgemeiner deutscher Sprachverein en taalzuiveraars als Hermann DungerGa naar voetnoot11 noch het blinde chauvinisme van het nationaal-socialisme dat zijn ‘Blut und Boden’-ideologie ook | |
[pagina 592]
| |
op de taal heeft toegepastGa naar voetnoot12, hebben het Duits ‘zuiverder’ kunnen maken. Die 8 pct. vreemd bloed heeft een taal misschien echt wel nodig om gezond te blijven! In Frankrijk is men daar niet van overtuigd. De Engelse invloed van de laatste decennia wordt er - als we bepaalde publicisten ten minste mogen geloven - zowat als een nationale ramp ervaren. Niet dat het Frans vroeger nooit dergelijke toestanden zou hebben gekend: het heeft zijn periodes van italomanie en hispanomanie gehad; en het heeft ook vroeger wel uit allerlei talen een aantal woorden overgenomen (zo bijv. ook ruim 200 Nederlandse). Maar dat was in betere dagen, toen de toonaangevende positie van het Frans in de wereld nog helemaal niet bedreigd werd, zoals dat nu op grote schaal het geval is: ‘Nous ne sommes plus au temps de Rivarol: l'expansion française n'est plus un “cadeau de l'histoire” (Marcel Bataillon). Le français qui se répandait autrefois de lui-même à travers le monde a maintenant besoin d'être soutenu dans sa diffusion.’ (Pierre Burney).Ga naar voetnoot13 Pessimisten als Etiemble beweren zelfs dat de Amerikanen wel doordachte plannen hebben om het Frans helemaal uit te roeien. Dat is een van de onderdelen van hun strijd tegen de hele Franse beschaving, waarvan ook de economische en politieke kolonisatie deel uitmaken: ‘Pour coloniser le commerce et l'industrie française, il fallait donc saboter le français dans les positions les plus fortes qu'il occupait encore: comme langue diplomatique et de culture’ (Etiemble).Ga naar voetnoot14 Ook bij Pierre GuiraudGa naar voetnoot15 kan men een dergelijke somberheid ontmoeten: ‘L'américanisation de notre langue est la conséquence de l'américanisation de nos moeurs.’ (118), en: ‘Que dire enfin de la publicité, de l'immonde publicité qui, sur nos routes, nos murs, nos écrans, souille le vocabulaire et mutile la syntaxe. Le problème est grave et dépasse le langage dans la mesure où il concerne toute notre culture. Il serait mortel, sans doute, de nous cloîtrer dans les barrières d'un chauvinisme stérile, mais le danger est grand de nous enliser lentement dans une imitation passive.’ (123). Sedert Paris Match op 1 september het boek van Etiemble over het frengels aankondigde is de klachtenstroom nooit meer tot stilstand gekomen. Klachten over de Petit Larousse, die ervan beschuldigd wordt honderden Engelse woorden zonder protest te hebben opgenomen, over | |
[pagina 593]
| |
de verengelste taal van radio- en televisiemedewerkers, over het ‘sabir’ van de kranten, over het onbevredigende onderwijs van de moedertaal evenzeer. De sterke emoties die daarmee gepaard gaan, kunnen sommige klagers tot heel merkwaardige uitspraken dwingen, zoals o.m. blijkt uit een artikel van Robert Rioux, die in Vie et Langage 185 zelfs de vraag stelt of de huidige noodtoestand van het Frans niet is: ‘le fruit amer de la revanche que prennent les Anglo-Saxons sur les contraintes linguistiques imposées jadis par le Conquérant’ (1967, blz. 455)! Belangstellenden kunnen in hetzelfde tijdschrift nog meer artikelen van dit soort lezen.Ga naar voetnoot16 De massa is ‘laxiste’. Maar, zo heet het officieel: ‘La France garde, malgré tous ses échecs une foi profonde dans son génie et dans sa mission civilisatrice’ (Pierre Burney, a.w. 53 en Frankrijk doet heel wat inspanningen om het tij te keren. Franse geleerden worden ertoe aangespoord (sommigen zeggen ‘gedwongen’) op internationale congressen uitsluitend Frans te spreken; op Franse vliegvelden worden piloten in het Frans binnengepraat; ruim 40 pct. van het budget van buitenlandse zaken wordt aan Franse cultuurpropaganda besteed, de Alliance française telt buiten Frankrijk ruim een half miljoen leden; de Direction générale des affaires culturelles et techniques van het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft ruim 14.000 Franse leraren in dienst in het buitenland: ‘Ces chiffres, chaque année plus élévés, montrent l'étendue de l'effort français: la France est le premier pays du monde pour l'exportation des professeurs.’ (Pierre Burney, a.w. 53). Het ‘Haut Comité pour la défense et l'expansion de la langue française’ onder het voorzitterschap van de Franse eerste-minister en de ‘Conseil international de la langue française’ zorgen overal in de wereld voor de verdediging en de verbreiding van het Frans. Verder zijn er nog de internationale vereniging van Franssprekende parlementariërs, die in 1967 werd gesticht en de ‘biennale’ van de Franse taal die in 1967 voor het eerst in Namen en in 1968 in Québec werd ingericht. De keuze van deze twee plaatsen is uiteraard niet zonder opzet gedaan: de expansie van het Frans was een onderdeel van de gaullistische politiek die erop gericht was de gemeenschap van de ‘francophonie’ te politiseren en vervolgens als trekpaard voor de eigen nationalistische wagen te spannen. De Franse cultuur | |
[pagina 594]
| |
wordt voor politieke doeleinden misbruikt, een verschijnsel dat zowel de bewonderaars van die cultuur als de ijveraars voor een geïnternationaliseerd Europa alleen maar kunnen betreuren. Prof. J.A. Huisman is van oordeel dat die Franse politiek toch niet zal kunnen verhinderen dat het Frans op den duur met een bescheiden plaatsje genoegen zal moeten nemen. De maatregelen van De Gaulle kunnen volgens hem dat proces slechts versnellen: ‘Dit taal-chauvinisme leidt tot contactstoornis met het snelgroeiende wereldomspannende communicatiestelsel, dat zich van het Engels bedient, en dat met talloze deelsystemen ook de Sovjet-Unie en geheel Azië omvat. In de vroegere Franse koloniën wordt het Frans krampachtig vanuit Parijs op de been gehouden. Het is natuurlijk voor deze landen voorals nog een waardevol bezit, maar uitsluiting van het Engels leidt ook hier uiteindelijk tot Frans groeps-nationalisme. Op wereldniveau gezien betekent dat: provincialisme.’Ga naar voetnoot17 De achteruitgang van het Frans zou vooral blijken uit het aantal publikaties in die taal. Huisman deelt mee dat een peiling van twee opeenvolgende afleveringen van ‘Keuze uit de aanwinsten van de bibliotheek der Rijksuniversiteit van Utrecht’ van 1964 en 1966 als resultaat geeft: 256 Nederlandse boeken, 780 Engelse, 680 Duitse en 198 Franse' (ib.). Ook in Onze Taal (1967, 36, 33-34) treft men dergelijke gegevens aan. Zo verschenen er in 1966 in Nederland 1070 werken in een vreemde taal; daarvan zijn er 644 in het Engels, 201 in het Duits en 181 in het Frans geschreven. In 1966 schafte de Centrale Bibliotheek van de Delftse hogeschool 4092 natuurwetenschappelijke boeken aan, waarvan 64 pct. in het Engels, 20 pct. in het Duits, 9,8 pct. in het Nederlands, 4,7 pct. in het Frans en 0,50 pct. in het Russisch zijn geschreven. In de Koninklijke Bibliotheek te Brussel blijken er in 1967 van iedere honderd aangeschafte werken 41 in het Engels, 27 in het Frans, 18 in het Duits en 5 in het Nederlands geschreven te zijn. Men kan zich afvragen of dergelijke cijfers niet een vertekend beeld geven van de werkelijke plaats van het Frans in het internationale leven. (Het geringe aantal Russische werken dat in Delft aangekocht werd, hangt uiteraard meer samen met de kennis van het Russisch dan met de betekenis van de Russische natuurwetenschap.) Toch is dat niet het geval. Volgens Franse statistieken exporteren de Engelstalige uitgevers vijf keer meer boeken dan de Franse en is het percentage wetenschappelijke werken van de Franse export slechts 7,5 (Pierre Burney, a.w. 57). De strijd tegen het ‘frengels’ in Frankrijk zelf houdt uiteraard nauw verband | |
[pagina 595]
| |
met deze grootscheepse inspanningen om het verloren prestige zoveel mogelijk te herwinnen. - Instellingen als het ‘Office du vocabulaire français’, het ‘Comité consultatif du langage scientifique’ en het ‘Comité d'études des termes techniques français’ proberen de verengelsing van het Frans tegen te gaan. Vie et Langage nodigde verleden jaar zijn lezers uit om tussen 24 en 30 januari het taalgebruik van radio en televisie kritisch te beluisteren en in een verslag mededeling te doen van hun bevindingen. Met de bespreking van de binnengekomen verslagen werd in nr. 198 begonnen.Ga naar voetnoot18 Het ‘Office du Vocabulaire Français’ deed, eveneens in 1968, een beroep op ‘toutes les personnes de bonne volonté’ om een of meer weekbladen, verschenen in de eerste week van april, op fouten uit te kammen. Volgens het reglement van de enquête komt het erop aan te signaleren ‘tout ce qui peut paraître suspect en fait de langage’ en ook wordt gevraagd te letten op ‘les qualités particulières de style qui ont pu frapper le scrutateur (un parcage au lieu d'un “parking”, une redevance au lieu d'une “royaltie”, un chef de parti au lieu d'un “leader” etc.).’ Het weekblad waarop het minste aantal opmerkingen te maken blijkt te zijn en dat de meeste stijlkwaliteiten blijkt te bezitten, wordt beloond met een ‘Coupe Emile-de-Girardin’ (aanvankelijk uitgeloofd om de krant te bekronen die op 1 april zonder fouten verscheen). En de ‘scrutateur bénévole qui aura participé à notre enquête avec le plus de zèle, et dont les remarques auront été jugées les plus judicieuses’ krijgt eveneens een beker.Ga naar voetnoot19 En er zijn nog meer initiatieven genomen; er zijn nog veel meer voorstellen gedaan met het oog op de organisatie van het nationale verweer tegen de gewetenloze belagers van het superieure Frans, er is zelfs geklaagd over het trage voortschrijden van de werkzaamheden van de onsterfelijke Académie (in 1965 behandelde die eerbiedwaardige taaldespoot juist geteld zes woorden!). Maar ik wou het daarbij maar laten. Het lijkt me wel een beetje des Guten zuviel en anderzijds mis ik al te zeer een koele, zakelijke benadering van dit boeiende taalverschijnsel.Ga naar voetnoot20 Me dunkt dat het daardoor ook tot zijn ware proporties herleid zou worden. Bovendien stel ik me de vraag of de hele evolutie niet gewoon onvermijdelijk is, zelfs of we er niet beter aan doen ons | |
[pagina 596]
| |
daarover te verheugen in plaats van ons erover te beklagen. Als het immers ons verlangen is dat er meer eenheid komt in Europa en ook in de wereld, dat er minder misverstanden zijn, meer verstandhouding, vriendschap en vrede, dan zie ik niet goed in hoe we dat allemaal kunnen bereiken zonder dat op den duur een taal ontstaat waarin dat nieuwe leven verwoord kan worden en die die nieuwe wereld ook mede gestalte geeft, een taal die zonder dwang of geweld de Babylonische spraakverwarring en de gevolgen daarvan ongedaan kan maken. Die taal moet geleidelijk groeien. En het lijkt mij niet uitgesloten dat een taal als het frengels daar een eerste begin van zou kunnen zijn. 't Is ook best mogelijk dat uiteindelijk zal blijken dat de eenwording op dit moment al enkele eeuwen bezig is! En wie weet hoeveel water er nog naar zee zal vloeien, voor alle Europeanen een gemeenschappelijke taal hebben? Misschien is het daarom ook onvermijdelijk dat wij, Nederlandssprekenden, door het stadium van het Nengels heen trekken? Dan staat er ook ons nog heel wat herrie te wachten! Dank zij de publikaties van De VooysGa naar voetnoot21 en het werk van Prof. ZandvoortGa naar voetnoot22 hebben we een objectief overzicht van de invloed van de Engelse woordenschat op het algemeen Nederlands. En daar kun je echt niet de conclusie uit trekken dat het Nederlands verengelst is. Het aantal door Zandvoort opgetekende woorden bedraagt ongeveer 900, waarvan ongeveer de helft al vóór 1940 gebruikelijk waren. En dat onderzoek berust toch wel op een behoorlijke hoeveelheid materiaal. Van de geringheid van het aandeel dat die woorden in de Nederlandse woordvoorraad hebben, krijgt men al een goede indruk als men even de bewijsplaatsen van Zandvoort bekijkt: de meeste zinnen bevatten slechts een enkel Engels woord naast meestal tien of meer andere. Het zou uiteraard wel prettiger zijn als we in dit verband over cijfers konden beschikken van de soort die hierboven uit Veering en Heller werden medegedeeld. Maar die zijn er, voorlopig althans, nog niet. We moeten het hier dus bij een indruk laten (zie ook Onze Taal 33, 48 (1964)Ga naar voetnoot23 al kunnen we ook nog wel naar de enkele feiten verwijzen die in dit verband zeker het vermelden waard zijn. In de eerste plaats is er het feit dat er op belangrijke punten belangstelling bestaat voor het probleem van de vreemde invloed, inzonderheid in verband | |
[pagina 597]
| |
met de verstaanbaarheid van de taal die de gewone man te horen en, vooral, te lezen krijgt. Grote bedrijven hebben vaak een neerlandicus in dienst die met de taalzorg belast is of ze hebben een vertaalcommissie die de opdracht heeft de vakterminologie, voor zover die in het taalverkeer met buitenstaanders onmisbaar is, in de mate van het mogelijke te vernederlandsen.Ga naar voetnoot24 Op verschillende vakgebieden hebben vertaalcommissies zich bezig gehouden met de technische terminologie: zo bijv. de Werkgroep Taalgebruik Land- en TuinbouwtechniekGa naar voetnoot25, de werkgroep van het Nederlands Instituut voor Lastechniek en de Commissie voor Luchtvaartterminologie.Ga naar voetnoot26 Ook op de redacties van het A.N.P. (radio- en televisienieuwsdienst), kranten en tijdschriften wordt de nodige aandacht aan het taalgebruik geschonken. Verder dient gewezen te worden op het belangrijke werk van de C.T.T. (Centrale Taalcommissie voor de Techniek), die tussen 1949 en 1955 een aanzienlijk aantal technische woordenlijsten heeft gepubliceerd - zie de Verzamellijst (1958) - en op de werkzaamheden van allerlei commissies van het Nederlands Normalisatie-instituut. En in de tweede plaats is er toch nog altijd zoveel creativiteit bij de Nederlandse taalgebruikers aanwezig, dat ook nu nieuwe Nederlandse woorden aan het vocabularium van de cultuurtaal toegevoegd worden. Ze zijn wellicht niet zo talrijk als de vreemde indringers, maar er zijn er heel wat bij die voldoende voet aan grond hebben gekregen om echte blijvers te worden. Voorbeelden kan de belangstellende lezer bij de vleet vinden in Onze Taal, ook in M. van Nierop zijn Woordjes sprokkelen (1964), M. Galle z'n Voor wie haar soms geweld aandoet (1967) en J. Florquin z'n twee bundeltjes Hier spreekt men Nederlands 1 (1967), 2 (1968). En kijkt U ook eens even in ABN in het verkeer van W. Penninckx (1968): nieuwelingen als wegligging, bermtoerisme, tegenligger, zebrapad en zwaailicht, kan niemand meer missen. Tenslotte moet hier toch ook nog even iets gezegd worden over een van die vuurvaste vooroordelen van de gemiddelde Vlaming ten overstaan van de cultuurtaal: ‘Het Nederlands bestaat uitsluitend uit vreemde woorden’. Soms wel iets genuanceerder, maar toch altijd als uitdrukking van de overtuiging dat de Nederlandse woordenschat in hoge mate vreemd is, terwijl het | |
[pagina 598]
| |
Belgische ABN veel en veel minder besmet zou zijn. Het is niet meer dan een vooroordeel; bij mijn weten heeft nog niemand bewezen dat het inderdaad zo is. Het tegengestelde is echter ook nog niet aangetoond en ook ik beschik niet over de nodige gegevens om dat te doen. Wel kan ik een paar bevindingen mededelen van enkele Leuvense germanisten die de kwestie even hebben bekeken. Uit een vergelijkend onderzoekje van 50 B.R.T. - en 50 A.N.P. - nieuwsuitzendingen kwam bijv. duidelijk naar voren dat de B.R.T. meer aliënismen in zijn berichtgeving doet dan de Hilversumse radio. Van 100 vreemde woorden werden er gemiddeld 54 in het B.R.T.-nieuws en 46 in het A.N.P.-journaal gehoord. Vermeld dient dan nog te worden dat de totale lengte van de uitzendingen van Brussel ruim een uur minder was dan die van Hilversum (7 u. 42 min. tegen 8.44 min). Het taalgebruik van Belgische en Nederlandse weekbladen geeft een soortgelijk verschil te zien. In De Nieuwe Linie van 14 oktober 1967 werden op een totaal van 16.530 woorden 59 vreemdelingen geteld (0,35 pct.), in het nummer van 21 oktober waren de cijfers resp. 21.400, 99 en 0,46 pct. Van 18.425 woorden, geteld in De Nieuwe van 3 november 1967, bleken er 238 vreemd te zijn (1,28 pct.); in het nummer van 24 november werden geteld 24.591 woorden en 306 vreemdelingen (1,24 pct.). In het Kortrijkse reclameblad Atlas van 27 oktober 1967 bedroeg het aantal vreemde woorden 4,7 pct., in het Amsterdamse Slotervaart van 23 nov. 1967 was dat percentage 1, waarbij ook nog geconstateerd werd dat in Atlas het aantal Franse woorden even groot was als het aantal Engelse, terwijl in het Amsterdamse blad het aantal Engelse woorden ruim twee keer zo groot was als het aantal Franse. In De Tijd van 18 nov. en 2 dec. 1967 werden enkele artikelen onderzocht met een totaal van 14.560 woorden; daarvan waren er 15 vreemd (0,10 pct.). Op een totaal van 18.870 woorden in De Standaard van 23 okt. 1967 bedroeg het aantal vreemdelingen 93 of 0,49 pct. (Let men op het aantal leen- en bastaardwoorden, dan liggen de percentages tussen de 4 en de 8 pct., wat overeenkomt met de eerder uit Veering en Heller geciteerde gegevens. Ook in dit opzicht zijn de Nederlandse kranten gemiddeld ‘Nederlandser’ dan de Belgische; zelfs het aantal Engelse woorden bleek op een bepaald moment in De Standaard groter te zijn dan in De TijdGa naar voetnoot27 Neen, de pot heeft ook nu weer geen reden om de ketel te verwijten...Ga naar voetnoot28 | |
[pagina 599]
| |
Integendeel! In het taalgebruik van de Vlaming zitten niet alleen meer vreemde elementen, maar het is meestal ook nog zo, dat die indringers volkomen overbodig zijn. Ze nemen de plaats in van Nederlandse woorden die voor de volle honderd procent hun evenknie zijn. Geen mens kan een zinnig argument bedenken om hun aanwezigheid in Noord-België aanvaardbaar te maken. Het Nederlands heeft ze zonder meer niet nodig en daardoor zijn het precies het soort vreemde woorden dat er per se uitgewerkt moet worden. Iedereen weet welke vreemdelingen ik bedoel en daarom kan ik met een enkel voorbeeldzinnetje volstaan. Ik neem het over uit Nu nog (16, 17 (1968)): Allez, Jantje, neem uw impermeabel, trek de tirette toe en trek uw botten aan, dan gaan we met bomma naar de selfservice kommissies doen terwijl mama naar de coiffeuse gaat voor 'n permanente. We zullen met de velo gaan, dan kunt ge bij de patissier een paar pateekes gaan kopen met kreemfraîche, terwijl ik bij de charcutier wat filet américain ga kopen.’ Ik geef graag toe dat het niet helemaal natuurlijk klinkt. Maar dat al die Franse woorden in de opgeroepen situatie inderdaad gebruikt worden, zal niemand durven ontkennen. We hoeven er ook niet aan te twijfelen dat de taalgebruikers die dit soort ‘Vlaanf’ - de term is van M. van Nierop, Taaltuin 1546 - spreekt, nog heel wat meer (Belgisch-) Frans in zijn taalgebruik klutst. En daar mogen we geen vrede mee hebben, hoeveel begrip we overigens ook t.a.v. het verschijnsel der vreemde woorden op willen brengen. We dienen tenminste toch op deze ene voorwaarde te staan: een vreemd woord gebruiken we uitsluitend als het echt ergens nodig voor is. ‘Ergens’ mag dan voor mijn part vervangen worden door ‘aanstelleritis’ - dat merken we dan wel, - maar er móet een reden voor zijn. De toepassing van deze vuistregel kan zowel sloddervossen als puristen tot het juiste inzicht inspireren ‘dat het gebruik van vreemde woorden berust op een weloverwogen oordeel, op noodzakelike keuze, met een duidelike voorkeur voor het eigene’Ga naar voetnoot29. Voor taalzuiverheid is inzicht nodig en overleg, geen chauvinisme. |
|