Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 114(1969)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 561] [p. 561] Dietsche Warande & Belfort 114e jaargang nummer 8 oktober 1969 Hubert van Herreweghen / Gedichten Tranen De tranen die de moeders schreien als noodlots onweer loeit, daarvan groenen de weien waarop hun nakroost stoeit. Op dat gras, met zout gedrenkt, grazen de beste schapen. Meisjes en knapen, gedenkt. [pagina 562] [p. 562] Denkend aan 't dorp De straat, en lamplicht op t asfalt' en pijn beneden de lantaren, terwijl een droge regen valt die dauw doet perelen op uw haren. In 't dorp slapen nu in de wei de beesten nog, aan 't loof der rapen frommelen hazen, van opzij flitst dan de lichtbak, knalt het wapen. De stallen waar de paarden stampen zijn warm, daar woelt de knecht die met de dieren ligt te dampen en een liefhebbend vloekje zegt. De stad rond ons, een admend getij. Wij zitten in de lichtbak der lantaren. Het dorp waait in mijn hoofd voorbij. De dingen zijn niet droever dan zij waren, want niets is droef, behalve wij. [pagina 563] [p. 563] Klokken Ik hoor in het zoet avondlicht dat met zijn purperen vlokken nog op uw koele lippen ligt, o donkere vrouw, der klokken geteld getamp van overal, dichtbij en ver, de bronzen stemmen die wiegend hier in 't dal, daar op de heuvelen bonzen en melden dat de dag voorbij, de nacht is aangegleden, en bidden dat het duister zij van vrezen vrij, vol vrede. En 'k zie, als toen ik zelve op 't uur dat dieren stalwaarts treden, onder de luier, mijn gebuur, hing aan de koorde mede, en wij, in 't donkerend portaal buigend de klok bewogen en hoorden buiten hare taal en binnen onder bogen, - o dronkenschap, als die begint, met smaak van rinse kruiden - in elke toren een vreemd kind dat helpt de luider luiden en ritmisch dansend hangt en buigt aan 't einde van de koorde met hoog een ziel, een klok die juicht of het de hemel hoorde. [pagina 564] [p. 564] Een luier ritmisch op de keer beneen in elke toren hijst het lijf en het lijf zinkt neer op maat van klok en koorde, gelijk, hoort gij nog het gebons, de luider, als de nacht gaat zinken, laat ons wild hart, de klok in ons, om vrede luide' en luider klinken. Vorige Volgende