| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Ons erfdeel
12de jrg., nr. 3, maart 1969
Naast 100 blz. kroniek over alle denkbare culturele gebeurtenissen en manifestaties, evenveel bladzijden interessante artikels. De traditionele bijdragen over het Nederlands in het buitenland handelen ditmaal over Portugal, door Drs. L. Crespo Fabiao, de Spaanssprekende landen, door Francisco Carrasquer en de universiteit van Straatsburg, door Prof. Dr. A.J.M. van Seggelen. De Amerikaan Prof. Dr. M.C. Fort bekijkt de Vlaamse Beweging van buitenaf. C.W. van de Watering publiceert gezonde bedenkingen bij poëzie van Lucebert (die ook in Franse vertaling wordt gegeven). Verder bijdragen over de Zuidafrikaanse kunstenares Cecil Skotnes, De Stijl en Theo van Doesburg, Het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum in Den Haag, Edmond de Coussemaker, enz... Informatie van benijdenswaardige kwaliteit.
| |
Delta
vol. 12, nr. 1, Spring 1969
Deze aflevering is gewijd aan ‘design’ met bijdragen van W.J.H.B. Sandberg, Wim Crouwel en Tel Design associated over typografie, S.M. Pruys over ‘Form and Furniture’. Buiten deze reeks vallen informatieve artikels over olieboringen in de Noordzee, ‘Yachting in the Netherlands’, de laatste realisaties van Fokker Aircraft, enz...
| |
Revolver
nr. 3, winter ‘68-’69
Naast eigen gedichten publiceert Gerd Segers verzen van drie gasten: Marcel van Maele, Lucienne Stassaert en Bert Verm. Vooral de ‘Gedichten bij poppen van Miki Deloore’ door L. Stassaert zijn zeer goed, honderd procent beheerst. Ditmaal ook een interview met Marcel van Maele, interessanter dan zijn poëzie.
| |
Proces verbaal
4de jrg., nr. 8, januari 1969
Proza van R. Van de Velde, Paul Koeck, Stan Maes en D. Van Rijssel: nergens iets dat boven de gevestigde middelmaat van onze tijdschriften uitstijgt. Daardoor valt des te meer op, dat er enkele goede gedichten in dit nummer te vinden zijn, van Wim Hazeu en Car Flanders, vooral het gedicht ‘Set the controls for the heart of the sun’ van Leopold M. Van den Brande.
| |
Bijster
1ste jrg., nr. 1, 1969
Niet bijster mooi van presentatie, zeer
| |
| |
onhandig in het gebruik, en bovendien zo slecht verzorgd dat de bladen onmiddellijk loskomen, is dit public-relationsprodukt van De Bezige Bij. Redacteurs zijn Remco Campert en Geertjan Lubberhuizen. In dit eerste nummer vallen vooral op: een fragment uit ‘De beestachtige bekoringen van Balthazar B’ door J.P. Donleavy, een verhaal van Hugo Claus, ‘De Cirkel’, en gevarieerde beschouwingen van W.F. Hermans. Voorts diverse fragmenten van even diverse auteurs en strekking: een commerciële bloemlezing op zijn slechtst. Naaktfoto's van een bijster (lelijk) meisje kunnen de flop niet redden.
| |
De periscoop
19de jrg., nr. 6, april 1969
A. Demedts vervolgt zijn overzicht van de ‘Moderne Vlaamse dichtkunst’, met de ‘achtergronden en ontplooiing van het expressionisme’. Hij spreekt vooral over Wereldoorlog I als achtergrond en de rol van enkele tijdschriften onmiddellijk na de oorlog. Pol Le Roy komt in zijn poëziekroniek tot de vaststelling dat er ‘hopeloos te veel dichterij op de markt gegooid’ wordt. Interessante informatie vinden we in gesprekken met Hugo Claus en Wal ter Tillemans over herrie rond ‘Tijl II’. Paul de Vree bespreekt de jongste romans van Laurent Veydt.
| |
Tirade
13de jrg., nr. 145, maart 1969
‘Het zesde jaar’ is een prozafragment van G.K. van het Reve. Dat iemand om de haverklap zijn ‘Geheime Deel beroert’ is nog niet per se literatuur, hoe sacraal de hoofdletters ook mogen zijn. Henk Romijn Meijer schrijft over de tijdgeest en Jeroen Brouwers vervolgt zijn ‘Groetjes uit Brussel’.
Drie opmerkelijke boekbesprekingen: Huug Kaleis schrijft over ‘Oefeningen voor een derde oog’ van D. Hillenius, J. De Kadt kraakt ‘Prognostica’ van Dr. Polak af en J.H.W. Veenstra geeft een merkwaardige literaire evaluatie van Vromans medische publikatie ‘Bloed’.
| |
Trefpunt
4de jrg., nr. 3-4
De creatieve bijdragen staan op eerder laag peil. Wie er zich toch wil aan begeven, leze het verhaal ‘De Dwaas’ van Jan H. Eekhout, en vooral de zeer goede, sobere en evocatieve gedichten ‘Bretoens Album’ van Fernand Florizoone. De essays betreffen vnl. buitenlandse literatuur. Hugo Dyserinck vertelt over Max Els-kamp, o.m. dat hij ‘over een fortuin beschikte die het hem zou toelaten op een winstgevend beroep te verzaken’. (cursivering van mij). Dr. Marcel Luwel belicht de Nederduitse dichter Karl Wagenfeld. Pierre Garnier bespreekt in ‘La poésie nouvelle’ de zin van visuele, fonetische en spatiale poëzie. Kornuit Paul de Vree kan bij hem leren, dat het mogelijk is helder en verduidelijkend over dit onderwerp te schrijven.
Tenslotte is er nog ene Jan Schepens, die in ‘Zum Belgischen Literarischen Leben im 20. Jahrhundert’ krampachtige pogingen doet om ergens een diepere eenheid te suggereren tussen Franstalige en Nederlandstalige literatuur in België. Interessant in zijn artikel is de bloemlezing van uitspraken over Wallonië, Vlaanderen, België en hun respectieve aard.
| |
| |
| |
Notre Flandre-Zuid-Vlaams heem
16de jrg., nrs. 1-4, 1968
Het grootste deel van dit nummer wordt in beslag genomen door een reeks hulde-artikelen ‘In memoriam E.H. Jan Marie Gantois’, door Dr. J. Klaas, Michel Galloy, Jeanne Vandamme, Dr. M.P. Schaap, Wies Moens en Dr. L. Carton. Schijnbaar zijn de redactieleden eindelijk tot het inzicht gekomen dat hun tijdschrift zoals het zich voordoet, achterhaald is. Zij opteren dan ook voor een stopzetting van het tijdschrift en kondigen als nieuwe periodiek aan: ‘La Nouvelle Flandre’ een ‘politiek tijdschrift dat essentieel gericht zal zijn op de noden van het ogenblik en de toekomst van Zuid-Vlaanderen.’
| |
De Vlaamse Gids
jrg. 53, nr. 3, maart 1969
Men krijgt de indruk dat er een doem rust op dit blad. Het slaagt er niet meer in creatieve bijdragen van enige waarde te plaatsen. Verhalen van Car Flanders en Paul de Witte bevestigen deze vaststelling in het jongste nummer. Daarentegen zien we wel een leesbaar herdenkingsartikel van Harry Cox over de jong gestorven componiste Lili Boulanger en vooral de bijdrage van Roland Duhamel: ‘Naar een nieuw begrip: essay’. Daarin poogt de auteur het essay als literair genre te situeren aan de hand van drie criteria: de rol van de fantasie, de graad van abstractie, en de graad van verrassing. In de rubriek ‘Geestesleven-wetenschappen’ bespreekt Paul van Oye de huidige stand van de geschiedenis van de wetenschap.
| |
Argo
nr. 13. maart 1969
G.J. Hemmink doet zeer verdienstelijk werk door de Nederlands uitgever Thomas Rap in Vlaanderen bekend te maken. Wie, zoals de meesten onder ons, de grootste moeite heeft om enigszins volledig geïnformeerd te geraken over Nederlandse publikaties, moet dit onverwijld lezen.
Verder is dit blad nog interessant omdat het een tijdschriftenrevue publiceert, waarin vnl. minder bekende jongerentijdschriften aan bod komen, zoals ‘Echo’, ‘Veertien’, ‘Nordlitt’, ‘zenit’, ‘Wurm’, e.a.
| |
Heibel
4de jrg.. nr. 6
De aflevering opent met de resultaten van een enquête over de Vlaamse literatuur en de opiniemachten. Zes van de zestien aangeschrevenen stuurden een antwoord. Ondanks de vele uitroeptekens, onderstreepte en vetjes gedrukte woorden: geen denderende bijdragen.
Twee verhalen, nl. van Piet van Aken en van Robin Hannelore.
Uit de massa boekbesprekingen wil ik slechts een naar voren halen, omdat zij m.i. behoort tot het beste wat de redacteurs op dat gebied ooit presteerden. Het betreft hier de bespreking van ‘Mijn leuzen’ van H. Leus, door F. Depeuter. Zo meesterlijk, dat men zelfs het boekje van Leus zou gaan lezen om de kritiek beter te smaken.
| |
| |
| |
Raam
nr. 53, 1969, nr. 3
Uit dit vrij zwakke nummer wil ik slechts één artikel releveren, nl. een analyse van Luceberts gedicht ‘Als alles’ door A. Walrecht. Dit moet men lezen. Men moet er in ieder geval aan beginnen en dan kijken hoe ver men geraakt. Vergeleken bij dit soort analyses is Cornets de Groot nog maar een schoolmeestertje. We vernemen allerlei over kabbala, sephiroth, schalschelet, zohar en nog veel meer leerrijke en verrassende zaken. En wie nu nog niet gelooft dat Lucebert ‘de ruimte van het volledige leven’ tracht uit te drukken, die moet voor straf een hele dik boek over deze materie lezen. A. Walrecht zegt zelf: ‘Ik zou nog uren kunnen doorgaan over die Kabbala...’ Goed, laat hij maar doorgaan, maar ik lees liever poëzie.
| |
VWS-cahiers
4de jrg., nr. 1, lente 1969
J.J.M. Westenbroek verzorgt een aflevering over Dr. Eugeen van Oye. Na een typerende en situerende inleiding van een drietal blz., waarin onder meer de invloed van Gezelle wordt geschetst, volgt een bloemlezing uit de gedichten, een dramatisch en een prozafragment. Tot slot een bibliografie van en over deze Westvlaamse figuur.
| |
Yang kahier
2de jrg., nr. 9/10, november 1968
Onder de titel ‘Horror House’, bevat dit kahier 13 griezelverhalen van de jonge Vlaamse auteur Eddy C. Bertin. Zij worden voorafgegaan door een inleiding waarin de stand van het griezelverhaal, ook in het Nederlands taalgebied, wordt beschouwd. Tevens wordt gepleit voor een erkenning ervan als volwaardige literatuur. Wellicht heeft niemand daartegen principiële bezwaren. Het komt de betrokken auteurs toe deze statusdroom door hun kwaliteit waar te maken. Eddy C. Bertin zelf slaagt daar overigens niet in, noch door stijl, noch door menselijke diepgang.
| |
De Vlaamse Gids
jrg. 53, nr. 4, april 1969
René Gijsen wordt herdacht door Willem M. Roggeman. Van de drie gepubliceerde verhalen is enkel ‘Tante Jet’ van Clarissa Jacobi het lezen waard, en dan nog enkel voor de gewillige lezer. In de rubriek ‘Geestesleven-Wetenschappen’ pleit Dr. H. Gijsels voor een verantwoorde en wetenschappelijk geplande natuurbescherming, naar aanleiding van de kwestie Peerdsbos-E3. J.B. Den Tandt zegt hoogst verbazende dingen over wat hij meent het onderscheid te zijn tussen moderne kunstenaars en schizofrenen. De kunstenaar zegt hij, weet ‘vooraleer te beginnen wat hij wil uiten, wat hij de gemeenschap wil meedelen.’ Dat zou ik wel eens willen zien.
| |
Ruimten
7de jrg., nr. 26, 1968
Dit nummer bevat de uitslag van een enquête onder Nederlandstalige dichters. Hen werd gevraagd een exemplarisch gedicht in te sturen en daarbij te omschrijven waarom dat gedicht werd geschreven en waarom het medium poëzie werd ge- | |
| |
kozen. Midden in de stoere uitspraken over het eigen engagement valt een zin op van Ludo Abicht: ‘Men zou opnieuw over de lente moeten kunnen schrijven en een bank in het park en toch revolutionair zijn.’
| |
Ruimten
7de jrg., nr. 27/28, 1968
Wie graag goede poëzie leest kan hier terecht. De dichtres zijn: J.P. Dumolyn, P. Lasoen, S. Braem, L. Abicht en H. de Coninck.
Wie toch bezig is, mag vooral niet vergeten de vertaalde Engelse, Duitse en Cubaanse gedichten te lezen. Zelden treft men in een tijdschrift een zo diverse maar kwalitatief hoogstaande gamma gedichten aan. Verder reprodukties van schilderijen van Etienne Elias, met essays over deze schilder door K. Geirlandt en H. Sizoo. Bert Brouwers geeft een interessante visie op Eugeen Zetterman.
| |
Artisjok
1ste jrg., nr. 4, oktober 1968
Half maart 1969 ontvingen we deze sterk geantedateerde aflevering. Artisjok is één van de weinige tijdschriften die tegelijk verzorgd, stijlvol, vooruitstrevend en leesbaar zijn. Naast decoratief literair knutselwerk van Paul de Vree en Ivo Vroom lezen we vier kwatrijnen van Ginda Mogóli; twee ervan zijn poëzie:
‘als je hand mijn haren streelt
en vloeit de rivier over’
Ben Klein, Filip Tas en Rudy Witse publiceren verhaal en romanfragment. Het aantrekkelijkst nochtans in dit tijdschrift is het kritisch-informatief gedeelte, waarin de beeldhouwer Jacques Moeschal en de schilder Guy Vandenbranden worden voorgesteld. Deze bijdragen zijn ruim geillustreerd met prachtige foto's en reprodukties. Voor de muziekliefhebber bespreekt Boudewijn Buckinx met kennis van zaken ‘Aus den sieben Tagen’ van Stockhausen.
Winfred Gaul tenslotte heeft het over het verband tussen grootstadscultuur, verkeerstekens en abstracte grafiek.
| |
De tafelronde
14de jrg., nr. 1, febr. 1969
Concrete poëzie in alle talen, vormen en maten. Verder een vrij surrealistisch pamflet van Raoul Haussmann over ‘Le cinéma présent ou le film psychosynthétique’, die ‘le langage de la nature inerte’ zal moeten exploiteren.
Paul de Vree bespreekt poëzie en essay van Ben Klein en Jozef Bierkens (Max Kazan), Michel Bartosik ‘A Prison Song in Prose’ van G.K. van het Reve. Jean Buyck heeft het over ‘Gangreen’ (Black Venus) van Jef Geeraerts. Tenslotte twee zeer goede gedichten van Jan de Roek en twee goede van Clem Schouwenaars.
| |
Raster
3de jrg., nr. 1, voorjaar 1969
Een bijzonder interessant nummer, zij het dan niet in de eerste plaats op literair gebied. Vier belangrijke essays. Alexander Mitscherlich schrijft in psychoanalytische zin over ‘De vredesgedachten en de menselijke agressiviteit’. Frans Pyterson onderwerpt de filosofie van Heidegger via een ongenadige taalcritische methode aan bij- | |
| |
zonder scherpzinnige en juist geplaatste kritiek. Hij komt daarbij tot de interes-stane conclusie dat het succes van Heidegger wellicht grotendeels op rekening te brengen is van de fascinering die uitgaat van ‘taalmagie’. J. Van der Veen vindt in ‘Poëzie en muziek II’ geen diepergaande band tussen beide kunsten dan het overnemen van ‘analoge aspekten, die het wezen van beide media niet of nauwelijks raken’.
Rein Bloem tenslotte schrijft over de films van Roman Polanski. Poëzie lezen we van de trouwe Rasterpoëten Kouwenaar, Elburg, Faverey en Zuiderent. De gedichten van Lidy van Marissing schijnen perspectieven te bieden.
| |
Nieuw Vlaams tijdschrift
22de jrg., nr. 2, febr. 1969
De afdeling ‘Verbeelding’ is bijzonder goed, met gedichten van Herman de Coninck (‘De lenige liefde’), Ankie Peypers en Roger de Neef, die schijnt te evolueren naar een soberder, maar ook hermetischer poëzie. Ook de verhalen van Bertien Buyl (‘De wereld van Benno’) en Frank Herzen (‘Geschonden briefgeheim’), vallen in een hoge categorie. In ‘Zoek de mens’ zoekt Dirk de Witte een oneindige reeks associaties, ter verklaring van Luceberts ‘Heer Horror’. Hij sluit daardoor aan bij een bijdrage van Cornets de Groot in het vorige nummer. Lucebert, de onuitputtelijke maar uitputtende dichter, is wel degelijk in de mode. Jan de Roek karakteriseert de poëzie van Patrick Conrad, zowel wat de hoofdlijnen van zijn wereld, als wat zijn stijl betreft. De bijhorende biblografie maakt dit essay nog waardevoller als spoorslag voor verder onderzoek van deze aparte dichtkunst. Marcel Lambin herinnert aan ‘De affaire van Sint-Denijs’, van 1868, waarin Guido Gezelle, niet op zijn best, betrokken was.
Hugo Brems
|
|