| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Totems
1ste jrg., nr. 2, 15 jan. 1969
Louis-Paul Boon en Paul Snoek zijn de blikvangers van dit 2de nr. van Totems. Herwig Leus en Julien Weverbergh publiceren fragmenten uit ‘In gesprek met Louis-Paul Boon en de spoken van zijn Kapellekensbaan’, een boek dat zal samengesteld zijn uit ‘foto's, brieven en dokumenten, en vooral gesprekken met Louis-Paul Boon, zijn jeugdvriendje Karel Colson, zijn vrienden Maurice Roggeman en Bert van Hoorick, en zijn vriend en buurman Ben Cami.’ Het blijkt een boeiend portret te zullen worden, alhoewel de nadruk nogal sterk op de sociale en politieke achtergrond valt en hoewel vooral de vragen van de interviewers het gesprek meer dan eens in een steriele anekdotiek doen ontaarden.
Het gesprek dat Jos de Man en Herwig Leus met Paul Snoek hadden, blijft dichter bij de kern van de zaak, vooral waar het gaat om de exploitatie van de verbeelding en van de taal. Jammer dat zowel Snoek als zijn gesprekspartners graag afdwalen naar (pseudo-)wetenschappelijke toekomstvisioenen, die hun petje duidelijk te boven gaan. Dergelijke science-fiction is mode. Ook Daniël van Hecke bezondigt er zich aan in zijn verhaal ‘Angst, een kunstgebit’, dat overigens zeer goed geschreven is. Gal en andere kwalijk riekende secreties worden afgescheiden in de slotrubrieken ‘Wrak’ en ‘'t Is maar een weet’. Dit alles niet ten onrechte.
| |
De Vlaamse Gids
53ste jrg., nr. 1, jan. 1969
Ook ditmaal wordt de Nederlandse literatuur misdeeld in De Vlaamse Gids. Hoewel de rubriek ‘Kunst en literatuur’ de hoofdbrok vormt van dit nummer, moet Fred de Swert met zijn verhaal ‘Oud leder met schimmelvlekken’ heel alleen de eer van onze letterkunde redden. Hij doet dat, wat een niet-geringe verdienste is. Verder lezen we een interessante kennismaking met de Japanse Nobelprijswinnaar Kawabata door René Gijsen en een kritisch-informatieve bijdrage van Marc Hermans over ‘Documenta 4’ te Kassel.
| |
Podium
20ste jrg., extra nr., 1968
Wat er aan dit nummer extra is, heb ik niet kunnen ontdekken. Alleszins niet de kwaliteit. Die valt onder de ‘goede middelmaat’. Wij lezen o.m. twee verhalen: ‘De geluksvogel’ van J.S. Henriksson en ‘Gas’ van Jos Ruting. Dit laatste is een geestige parodie op de Nederlandse welvaartsstaat, maar met terugwerking op de als naïef en onaangepast voorgestelde verteller. G. Gils en G. Kouwenaar publiceren vrij abstract-cerebrale gedichten, terwijl C. Budding vlijtig ‘De avonturen van Basip Zeehok’ verder vertelt. Herwig Leus, die de laatste tijd zowat iedereen schijnt aan te klampen, heeft een interview met Hugo Raes over diens jongste boek, De lotgevallen.
| |
| |
| |
Delta
11de jrg., nr. 4
Delta, a review of arts, life and thought in the Netherlands is zonder twijfel het weelderigste voorbeeld van een tijdschrift dat de Nederlandse cultuur in het buitenland moet doen uitstralen. Het verschijnt viermaal per jaar, volledig in het Engels, telkens op zowat 100 blz. Het winternummer 1968-69, is volledig gewijd aan de dood, zijn resonantie in de Nederlandse letterkunde en zijn plaats in het levenspatroon van de volkeren der lage landen. Een voorwendsel om verhalen van Mulisch, Raes, Carmiggelt en Hoornik, gedichten van P. Kemp, A. Donker en Lucebert in Engelse vertaling af te drukken, naast enkele interviews en meesterlijke, cynische cartoons van Yrrah. Komisch, om zo de eigen literatuur te lezen alsof het die van een ander was. Geeft het gevoel dat we toch niet zó achterlijk zijn.
| |
Kreatief
3de jrg., nr. 2, jan. 1969
Interessante, want zinvolle en controversiële lectuur biedt Kreatief. Over buitenlandse literatuur schrijven Gilbert Demedts, Willy Spillebeen en Ivo Wuyts. Zij vestigen respectievelijk de aandacht op de Rus Alexander Solzjenitsyn, de Amerikaan Hubert Selby en de Française Albertine Sarrazin. Vooral de bijdrage van G. Demedts is overtuigend en een schoolvoorbeeld van informatieve kritiek.
G. Wildemeersch pleit voor een literairhistorische kritiek waarin het speuren naar invloeden een belangrijke plaats inneemt (‘Kanttekeningen na de dood van het plagiaat...’), en relativeert bekwaam diverse aantijgingen van weverbergh. (‘Schrijvers, wat is er van den Jules?’).
Ook Lionel Deflo publiceert kritische, genuanceerde bedenkingen bij de ophefmakende inleiding van Weverbergh in P. de Wispelaeres Facettenoog. R. Patteuw tenslotte biedt een overzicht van de geometrisch-abstracte schilderkunst, dat besluit met een pessimistische visie op de integratie van moderne kunst in het leven van de hedendaagse mens.
| |
Raam
nr. 50, dec. 1968
Deze aflevering van Raam is volledig gewijd aan Gerard Walschap, ter gelegenheid van zijn 70ste verjaardag en zijn recente bekroning.
De bijeengebrachte artikels kunnen onderverdeeld worden in 3 reeksen. De eerste reeks bevat 3 essays over het oeuvre van Walschap. Fons Sarneel bespreekt enkele krachtlijnen, motieven en eigenaardigheden van de romans, een interessante benadering die evenwel verder zou moeten uitgewerkt worden; een tweede essay van Sarneel bespreekt ‘Het avondmaal’, terwijl Jo Heymans ‘Sybille’ kritisch en scherpzinnig ontleedt. In een tweede reeks huldigen B. Decorte, P.H. Dubois, Ger. Schmook, J. Panhuijsen en J. Weisgerber de gevierde als schrijver en mens. Tenslotte worden twee korte historische bijdragen van Walschap zelf afgedrukt, die zijn strijd tegen fanatisme en stompzinnige vooringenomenheid demonstreren.
| |
| |
| |
Vlaanderen
17de jrg., nr. 102, nov.-dec. 1968
Dit nummer van Vlaanderen verzamelt een reeks artikels over ‘Muziek en levensmilieu’. Wij vinden er bijdragen over kerkmuziek, muziek voor het gezin, voor het volk, voor het theater, voor de film, over jazz en over muziek bij de arbeid. Dit laatste artikel biedt een interessant overzicht van de experimenten die met arbeidsmuziek werden verricht en die tot soms verrassende resultaten leidden. Voorts worden nog meer dan 30 blz. besteed aan de traditionele ‘Ontmoetingen’ en boekbesprekingen.
| |
Argo
1ste jrg., nr. 10, dec. 1968
Op een tiental bladzijden verschijnt sinds enige maanden ‘Argo, informatief en kreatief tijdschrift’; de zin ervan ontsnapt mij helemaal. Vijf à zes gedichten, een proza-stukje en een handvol aankondigingen van boeken en tijdschriften. Dat alles bovendien nogal slap en zoutloos. Waarom zou iemand zijn geld en zweet spenderen om zoiets te starten?
| |
Kunst- en cultuuragenda
2de jrg., nr. 6, 5 febr. 1969
Wie op de hoogte wil blijven van de belangrijkste manifestaties van cultureel en artistiek leven in ons land, kan terecht bij Kunst- en Cultuuragenda, Weekblad van het Paleis voor Schone Kunsten. Onderhavige (willekeurige) aflevering biedt o.m. besprekingen van de Appeltentoonstelling te Brussel, van de tentoonstelling van theaterdecors door J. Svoboda te Gent, bijdragen over het nieuw Nationaal Theater van Londen, over de cineast Josef von Sternberg, de zangeres Teresa Berganza, enz... Daarnaast tientallen informatieve stukjes over zowat alle culturele activiteiten naast overzichten van tentoonstellingen, voorstellingen, radio- en t.v.-programma's, e.d. Een jaarabonnement kost 450 frank.
| |
Raam
nr. 51, jan. 1969
Alleen al om de zeer persoonlijke, humoristische kijk en de ongewone taalbeheersing van P.H.H. Hawinkels zou ik dit tijdschrift niet willen missen. Maar ook de andere bijdragen zijn het lezen waard. L. Tegenbosch zoekt de zin van de hedendaagse, niet-mimerende kunst in een telkens hernieuwde uitnodiging tot herschepping van de werkelijkheid. (‘De oude verhouding van kunst en natuur’, blz. 7). Onder de titel ‘Liefs lieflijk lijk’ knoopt Jacques Kruithof psychiatrische bedenkingen vast aan een gedicht van Gorter, terwijl A. Bogaard (‘Bodemonderzoek’) de authenticiteit van J.F. Vogelaars werk in twijfel trekt.
Naast een gevarieerde keus gedichten en boekbesprekingen kan men een verhaal lezen van F. Depeuter, ‘De boom’, dat enkele goede fragmenten bevat, maar over het algemeen nogal gedachtelijkpedant en artificieel aandoet.
| |
P.E.N.-tijdschrift
4de jrg., nr. 4
Ook het oktober-decembernummer van het P.E.N.-tijdschrift, uitgegeven door het Vlaamse centrum van de P.E.N.-club,
| |
| |
introduceert de Japanner Kawabata. Waar René Gijsen in De Vlaamse Gids vooral sprak over de motieven die de jury van de Nobelprijs waarschijnlijk geleid hebben, en over de typische structuur van enkele romans, beperkt Willem R. Roggeman zich hier tot een beknopte bio-bibliografische inleiding.
| |
Maatstaf
16de jrg., nr. 9, dec. 1968
K. Heeroma publiceert een uitvoerig artikel over de Reinaert (‘Willem die Reinaerde makede’). Het is opgevat als een herscheppende reconstructie van de oorspronkelijke tekst. Wat niet zo onmiddellijk door de beschikbare gegevens wordt gestaafd, vult de rijke verbeelding van de auteur speels en zonder moeite aan. Vaklui zullen wellicht bezwaren hebben, maar Heeroma slaagt er alleszins in, de Reinaert een frisse en literair aantrekkelijke dimensie te geven. Het verhaal ‘De anti-christ’ (blz. 637) van Auke Jelsma, een soort bijbelse science-fiction, behoort m.i. tot het allerbeste wat de laatste maanden in literaire tijdschriften te lezen was. Zeer delicaat en poëtisch zijn de gedichten van Pierre Louys, in vertaling van Ernst van Altena.
| |
Stuip
4de jrg., nr. 13
In december 1967 verscheen als nr. 12, en laatste aflevering van jaargang III Stuip 12 = TNT 4 met de nodige hogeborstzetterij over de levenskracht van ‘stuip’, dat sterk genoeg werd geacht om ‘het geplande programma op de kortst mogelijke tijd af te werken’. Wij verkeerden in de waan, dat het programma inderdaad afgewerkt was, tot wij nu plotseling verrast werden door het verschijnen van nr. 13, aangekondigd als ‘iets bijzonders’. Dat bijzonders bestaat erin, dat ons onder het mom van een tijdschriftaflevering een dichtbundel van Maris Bayar wordt aangeboden. De ‘stuip’-trekkingen van een tijdschrift met dergelijke injecties kunstmatig verlengen lijkt niet de beste oplossing. Dit dan afgezien van de reële verdiensten van deze uiterst gecondenseerde poëzie.
| |
Raster
2de jrg., nr. 4, jan. 1969
Een van de eigenaardigheden van Raster, driemaandelijks tijdschrift voor literatuur, is dat creatieve en kritische bijdragen er slechts omwille van elkaar schijnen te zijn. Men publiceert er nl. die soort literatuur, die bijzonder voor de close-reader interessant is. Anderzijds is de gepropageerde kritiek in de eerste plaats afgestemd op het ontraadselen van cryptische stukjes vakwerk. In dit jongste nummer leest men verhalen van F.C. Terborgh, Jos Ruting (aanbevolen) en J. Dister, gedichten van J. Herzberg, Gust Gils, H.C. ten Berge, J. Hamelink, A. Roland Holst, P.H.H. Hawinkels en R. Bloem. Daarnaast een analyse van Nijhoffs ‘Awater’ door M.H. Schenkeveld, een bijdrage over film en een over muziek (K. Boehmer: ‘Revolutie in de muziek of muziek van de revolutie?’) Tenslotte wordt het bibliografisch overzicht voortgezet. Men vindt er een keuze uit wat van april tot augustus 1968 in Nederland en Vlaanderen verscheen op gebied van literatuur, literatuurwetenschap en taalwetenschap.
Hugo Brems
|
|