| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Ruimten
7de jaargang, 1968, nr. 25
Weinig bekend is vooralsnog dit zeer verzorgd (met de steun van het Belgische Ministerie van Cultuur) uitgegeven tijdschrift. Eigenlijk is het een vreemde, wat mensenschuwe eend in de bijt van Vlaamse literaire tijdschriften. Het is a.h.w. hygiënischer, gesofisticeerder dan wat wij meestal onder ogen krijgen. Misschien is dat een gevolg van zijn ontstaan als studententijdschrift. De redacteurs zijn overigens overwegend jonge academici, die hun sceptische levensinstelling niet trachten te verbergen.
In het laatste nummer lezen we een science-fiction verhaal van Wim Gijsen: ‘Mooie Kathleen’. Jammer genoeg stijgt het niet uit boven de aloude science-fictionmotieven van de enkeling, die door bijzondere creatieve aanleg het patroon van de standaardmens doorbreekt en eraan ten onder gaat.
Liever is mij dan het warm-zinnelijke en tegelijk symbolische verhaal ‘De vogels’ van Jef Geeraerts.
Onder de opgenomen gedichten vallen vooral die van Herman de Coninck op. Hoewel hij nog in het tijdschriftstadium verkeert, is zijn taalbehandeling stukken beter dan die van het merendeel bundel-producerenden. Zijn greep gaat wel niet diep in de menselijke existentie, maar des te dieper in het vluchtig lichaam van de taal.
De zaak wordt dan rond met twee essays. Het eerste, van Luc Wenseleers, over de Turkse dichter en revolutionair Nazim Hikmet, biedt welkome informatie. Herman de Coninck publiceert als slot een opstel over de verhouding tussen poëzie en werkelijkheid bij Remco Campert. Dit sluit aan bij een gelijkaardig opstel over Hans Lodeizen, gepubliceerd in het nr. 23-24 van hetzelfde tijdschrift.
| |
Yang-Kahier
2de jrg., nr. 8, okt. 1968
‘De pers en Dhondt’ is het thema van dit Yang-Kahier. Het bevat een verzameling van alle de redactie bekende persrecensies over de romans van Astère Michel Dhondt: God in Vlaanderen, Zeven geestige knaapjes en De wilde jacht, 35 over het eerste, 23 over het tweede en 12 over het derde boek. Deze merkwaardige collectie, door Dhondt zelf aangelegd, is wel het duidelijkste bewijs dat de zgn. objectiviteit van de literaire criticus een wensdroom is. Als toemaatje volgt een 10-tal bladzijden ‘Nota's’, waarin de auteur die recensies kritisch schift, catalogeert, en, zonder haat of vrees, beoordeelt. Zelfs indien we enige overdrijving aannemen, dan nog is zijn besluit vernietigend: ‘Als ik de recensies waarin meerdere taal- en leesfouten, opvallende vervalsingen van citaten, ongekontroleerde overdrijvingen, diverse andere verminkingen van infor- | |
| |
matie (...), erge inkonsekwenties en vooringenomenheden zou afzonderen, dan zouden er misschien nog geen twintig procent overblijven’ (p. 46)
| |
De Vlaamse Gids
52e jg, nr. 11, nov. 1968
brengt een overzichtelijke levensbeschrijving van J.F. Willems, door Ada Deprez, dit ter gelegenheid van de 175ste verjaardag van zijn geboorte. Vooral zijn uitzonderlijke verdiensten als leider van de Vlaamse heropstanding, onder wisselende politieke regimes, worden onderstreept. H. Cammaer brengt een genuanceerde bespreking van de film: ‘Das Wunder der Liebe’, die op diverse plaatsen in beslag genomen werd, als strijdig met de goede zeden.
De rubriek ‘Kunst en Literatuur’ biedt een merkwaardig, vrij cerebraal verhaal van Heibelredacteur Frans Depeuter (‘De Spiegel’), zeer lovende besprekingen van dichtbundels van W. Kotte, R. de Neef, en D. Christiaens, door Jef Barthels, verder gedichten van Dirk Christiaens en Fred de Swert, een artikeltje over de filmfestivals en een kort verhaaltje van Bert Verm. Een lezenswaardig nummer.
| |
De Periscoop
19de jrg., nr. 1, nov. 1968
In dit nummer lezen we een artikel van A. Demedts over herkomst en achtergronden van de moderne Vlaamse dichtkunst. Hij laat die beginnen bij Van Duyse en Ledeganck. Het overzicht is nogal disparaat. Dat figuren als Van Langendonck en Pol de Mont niet vernoemd werden lijkt mij vreemd. Naast de talrijke boekbesprekingen en de vaste rubrieken over film en beeldende kunst wil ik nog even een artikel aanstippen van Willie Verhegghe: ‘Waarheen met de poëzie, dichters?’ Hij stelt dat de Nederlandse poëzie na de 50-ers in een impasse is geraakt. Hij wijt dit aan een gebrek aan bezinning en de afwezigheid van een leidende figuur, zoals b.v. Claus dat was voor de 50-ers.
| |
Netherlands Books
nr. 1, okt. 1968
De verspreiding van het Nederlandstalige boek in het buitenland heeft weer een nieuw initiatief doen ontstaan, nl. de publikatie van het gestencilde blaadje Netherlands Books.
Het wordt in het Engels gepubliceerd door de Foundation for the Promotion of the translation of Dutch Literary Works in Amsterdam. Dat Franse vertalingen in het Engels aangekondigd en besproken worden is toch minstens onlogisch, zelfs als dit gebeurt ‘to avoid confusion’.
| |
Tydskrif vir letterkunde
6de jrg., nr. 3, aug. 1968
Uit dit Zuidafrikaanse tijdschrift releveren we een interview met Marnix Gijsen en een bijdrage van André Demedts over Stijn Streuvels. Het is meer een hymne dan een analyse. Demedts zegt rake en treffende dingen over Streuvels, maar betitelingen zoals: ‘de grijze oeroude Prins van de Nederlandse Letteren’ en ‘onze grootste levende kunstenaar’ doen door hun dweepzucht nogal potsierlijk aan. Liever uitkijken naar wat Speliers over Streuvels zal te vertellen hebben.
| |
| |
| |
Totems
1ste jrg., nr. 1
Door Manteau gechaperonneerd, verscheen het eerste nummer van Totems, tweemaandelijks tijdschrift waarin opgenomen daele en Mep.
De redactie wordt gevormd door notoire vrijbuiters als Herman J. Claeys, Jan Emiel Daele, Jos de Man, Daniël van Hecke, Herwig Leus, Hans Plomp en Weverbergh. Opvallend in dit eerste nummer is de strakke lijn die de verschillende bijdragen onderling verbindt. Geen selectief-informatief blad ditmaal, maar een eensgezind engagement, voor de concrete mens, voor de vrijheid, voor het socialisme en voor de redacteurs. Tegen de godsdienst, de wet, de ‘rechtse en reactionaire krachten’, de kapitalisten en andere profiteurs. Lectuur dus om duimen en vingers van af te likken. Hoezee! Ruim baan! Eindelijk worden de bloedzuigers en geestelijke verkrachters in hun blootje gezet. Flink zo en laat het nu maar waaien. De verwachte orkaan blijkt echter een vrij slap briesje te zijn: enkele matige gedichten van Daele en van Hecke, een paar korte stukjes van Claeys, die soms wel grappig zijn maar overigens nogal geforceerd, een verhaaltje van Hans Plomp, dat zijn doel voorbijschiet. Daarnaast een goede bespreking van de film: ‘2001: a space odyssey’, door Leus en een aantal korte informatief-kritische bijdragen van verschillende redacteurs. Die zijn m.i. wel het voornaamste in dit tijdschrift. Ze volgen de actualiteit op de voet en toetsen haar aan de vooropgestelde principes. Dat geen enkele bijdrage erin slaagt dit krijgshaftig engagement in literatuur om te zetten, is het zwakste punt van dit eerste nummer.
Blikvanger van deze publikatie is nochtans een interview van Jos de Man met de Leuvense ‘enragés’. Bedoeld worden SVB-promotors De Bock en Goossens. Of beiden met dergelijke Zondagsnieuws-achtige titulatuur erg gediend zijn, is een andere zaak. Moraal: sensatie verkoopt altijd goed, ook in literaire verpakking. Mevr. Manteau is tenslotte ook niet van gisteren.
| |
Pan
15de jrg., nr. 3, okt. 1968
Als een zacht anachronisme verschijnt met een serene regelmaat ‘Pan, Oostvlaams bulletin voor letteren en kunsten’. Dit nummer zet al dadelijk in met een gedicht van J. Daisne
‘en bleven ze er niet bij staan
steeds warmer toch werd de begroeting’
Even onschadelijke als overbodige lectuur: brave verhaaltjes, brave gedichtjes en een stout stukje van F. van de Velde over de moord op de 2 Kennedy's. Te Mijden.
| |
Maatstaf
16de jrg., nr. 7, okt. 1968
Het oktobernummer van Maatstaf brengt, zoals steeds, voor ‘elck wat wils’: gedichten van A. Roland Holst, Wim Gijsen (zeer sober en krachtig) en H. Mesterom. Daarnaast een anekdotisch, maar toch aangrijpend verhaal van Dick Walda en een irreëel verhaal van A. Docters van Leeuwen. Verder een analyse van de mislukte Indonesische staatsgreep van 1 okt. 1965 en een inleiding tot het werk van de hedendaagse, spiritualistische Hongaarse dichter Sándor Weöres. Deze laatste
| |
| |
bijdrage wordt geïllustreerd door een aantal van zijn gedichten, in vertaling.
Zeker geen hoogtepunt in de Maatstaf-serie.
| |
Raam
nr. 48, okt. 1968
Een van de meest merkwaardige literaire tijdschriften, die ons taalgebied rijk is, is wel ‘Raam’, onder redactie van Bernard Kemp, Fons Sarneel, Lambert Tegenbosch en Corn. Verhoeven. Het 48ste nummer brengt al op de eerste bladzijde een superieur cursiefje van Pé Hawinkels. Daarop volgt een uitgebreid interview door Lidy van Marissing met de Noordnederlandse romanschrijfster Andreas Burnier. Hierbij sluit een fragment aan van haar eerstvolgende roman: Wapens en woorden. Dr. Corn. Verhoeven geeft kritische beschouwingen over de analytische wijsbegeerte, terwijl Anton Fasel een meesterlijke satire schrijft op het naïeve wereldtje van pseudo-artiesten, die leven in een universum, dat ligt tussen de coördinaten van ‘hip’, ‘high’, ‘love’ en ‘psychedelic’. Ik kan niet nalaten een van de laatste zinnen te citeren: ‘Hier sta ik als schrijver en kan niet anders. Ik sta hier omdat ik experimenteer met mijn geest. Het experiment is modern en creatief. En daarom ben ik een modern en creatief schrijver. Zo simpel is dat.’ (p. 44). Tenslotte worden twee boeken uitvoerig besproken, nl. ‘De Schaduwloper’ van Dr. Marcel Janssens, door Martien J.G. de Jong en K. van de Laarschots bibliografie van de literaire kritiek sinds '80, door F. Sarneel. Beide boeken worden in hun geheel aanbevolen, maar op secundaire punten aangevuld en gekritiseerd. Dat de Jong Janssens' taal ‘weleens wat vreemd of gewestelijk’ noemt, kan m.i. slechts een uiting van Hollandse taalonverdraagzaamheid zijn.
| |
De Periscoop
19de jrg., nr. 2, dec. 1968
Het decembernummer van De Periscoop brengt op de titelbladzijde een artikel van Eva Hesse over ‘De betekenis van het No voor het westers teater’.
Bij de talrijke boekbesprekingen viel mij vooral die op van Sjef Meert over ‘Mijn leuzen’ van Herwig Leus. Hij schrijft: ‘Van poëzie spreken zou beledigend zijn voor de auteur.’ Zou er niet beter staan: ‘Van de auteur spreken zou beledigend zijn voor de poëzie’? Verder de gewone informatieve rubrieken over film-, foto- en beeldende kunst.
| |
Podium
20ste jrg., nrs. ½ en ¾
Podium is voor de zoveelste maal herboren, deze keer onder redactie van Gust Gils, Jaap Harten en J.W. Holsbergen. Over zichzelf getuigen zij: ‘De redactie staat nog open voor alles.’ In het eerste nummer (XX, ½) valt vooral een interview met Bert Schierbeek op, afgenomen door de redacteur J.W. Holsbergen. Een kluif voor hen die erin geloven.
In het nummer ¾lezen we voornamelijk enkele korte verhalen. Merkwaardig is wel dat een van de opvallendste structuuraspecten in deze verhalen (van Campert, Bernlef, Henriksson) de associatie door de tijd is. De spanning tussen belevenissen in heden en verleden en de wisselende betekenis ervan voor het subject, bepalen grotendeels de loop van het verhaal.
| |
| |
| |
Ons erfdeel
12de jrg., nr. 2, dec. 1968
Een tijdschrift om in te blijven lezen en om steeds iets nieuws en verrassends in te ontdekken, is ‘Ons Erfdeel’, onder hoofdredactie van Jozef Deleu. Hoe die man het klaarspeelt om zijn blad telkens weer zo gevarieerd, zo rijk-informatief en zo eivol te krijgen, is mij een raadsel. Dit nummer bevat o.m. bijdragen over de positie van het Nederlands in Frankrijk, Duitsland, de U.S.S.R. en Polen. Daarnaast artikels over film, beeldhouwkunst, bijdragen over Bredero en Van Duinkerken enz...
Mijn aandacht ging echter vooral naar een artikel van Aldert Walrecht over het bekende gedicht van Lucebert: ‘De visser van Ma Yuan’. Een opmerkelijk stukje zoekwerk, m.i. grotendeels overbodig voor een literair-esthetische waardering van het gedicht. De conclusie van Walrecht over het verband met de theorie van de klassieke Chinese schilderkunst is wel interessant om weten, maar verandert weinig of niets aan de leeservaring. Het artikel is begeleid door een reproduktie van het inspirerende schilderij en een reeks van vertalingen van het gedicht in 10 talen. Niet het minst waardevol is de uitgebreide bibliografie over Lucebert.
| |
Het Kahier X
nr. 32, nov. 1968
Het Kahier X, internationaal georiënteerd tijdschrift voor experimentelen brengt in zijn novembernummer weinig van internationale standing. Een verhaal van W. Thys en een van B. Redig zijn absurd in de meest pejoratieve zin van het woord. De teksten (gedichten?) van G. de Neckere doen even infantiel aan als de ‘Realistische principes’ van R. Tallieu.
Het enige lezenswaardige is een origineel gestelde bespreking door Ben Klein van de Aula-pocket nr. 338: Henri Davenson, De Troubadours. Een zielig tijdschrift.
H. Brems
|
|