Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 113(1968)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 721] [p. 721] Dietsche Warande en Belfort 113e jaargang nummer 10 december 1968 Walter Haesaert / Gedichten Zo komt het avondmaal De dieren haasten zich vol spanning door de vlakte naar het licht, verrukkelijke berg met zachte dijen, er bovenop de zon die bloemen opensnijdt en stuifmeel tussen de vingers laat glijden. Een ogenblik zet ik de dag op volle toeren, begroet de aarde en herleef in haar. De oogst is eindelijk zwaar, maar vleesgeworden bloemen tekenen traag een rotte cirkel in het gras. Zó komt het avondmaal, eindpunt van urenlang begeren, de zon daalt als een koningin de bergflank af, de dijen worden ondiep binnenmeer, waaruit de dieren drinken, het beetje vocht dat misschien leven is. De grasbuil van de nacht groeit razendsnel, de bomen worden vager en ontdaan van bladeren. Laat de onttakeling niet te ver gaan, het zou de dieren kunnen pijn doen, hen nutteloos doen klagen. De dag wordt in een hoek terechtgesteld. [pagina 722] [p. 722] Kasteel Tussen gewone trekken om je mond ontstaan aanhoudend andere woorden, neersneeuwend dekken ze het uitgestrekte landgoed dicht, een wit tapijt waarop je zachte voeten lopen als het windstil is of als de dwergen van de vijver land durven benaderen, slechts als het netvlies van de avond valt. Slapen is een lieve vorm van bijna sterven. Als de ijlkoorts langs een bliksem uit de wolken slaat, leg dan je gouden hand op mijn gezicht. Mijn grote ogen zullen dwalen in de dreef van je arm naar het kasteel van borsten. Daar groeien gedroogde bloemen, het lange haar van vroeger ligt in kamers opgestapeld. Misschien kan ik dan opstaan als een kleine jongen, een lente of een zomer vlechtend. De wind zal in de bomen slapen, wachtend op mijn teken. Een paarse kraai heeft echter in een ogenblik van waanzin rotte bloemen op mijn raam geschilderd, zonder de minste reden. [pagina 723] [p. 723] De mensen De mensen troepen samen op een ogenblik door de hoogmoedige zon voor hen bepaald, tussen de tanden van de straat verdwijnen zij en slapen in de keel van een huis. Schaduwen van klanken dansen rond de tafel, spreken het weerbericht ontmoeten nieuwe klank en gaan naar bed, spelonk voor bijna stervenden. Terwijl de zon zich aan de andere kant van het heelal verbrandt, ontstaan de dromen, blauwe vogels uit een nieuw verafgelegen land, ik neem hun eeuwenverre stemmetjes op band. Bij gelegenheid laat ik de tekst wel horen, luisteren zal de hele lome stad. De grijze rook krijgt borsten en verdwijnt, de stad omhelst zijn eigen vreemde huizen. Maar buiten staat mijn buur geharnast in een nieuwe dag, tussen de struiken glijdt de aardworm naar zijn dagtaak, het verdriet schiet wortel onder boom en gras. Vorige Volgende