| |
| |
| |
Geert van Beek / Vrouwtje wisselen
Van een insider had ik gehoord, dat ‘vrouwtje wisselen’ niet alleen in het vrijgevochten domein van theater en show de gewoonste zaak van de wereld was, maar ook in de zo op het oor en oog correcte radio- en televisiekringen als een volstrekt normale bezigheid werd beschouwd. En omdat je niet achter kunt blijven bij de Supermedia die de cultuur der mensheid dragen en de toekomstige wereld een nieuw gezicht geven, sprak ik met Barend af, dat wij dit grote voorbeeld maar eens moesten volgen. Wij hadden tenslotte allebei een paar boeken op onze naam staan - Barend nog een hoorspelletje toe -, onderscheidden ons opvallend van het burgerdom door het argeloos cultiveren van een baard - die van Barend was glanzend zwart, bij mij begon hij al grijs te worden - en wij interesseerden ons bovendien levendig voor alles wat nonconformistisch, progressief en profetisch was of daarvoor doorging. Niet zonder enige moeite wisten wij onze resp. echtgenotes Margriet en Suzan ervan te overtuigen, dat wij niet achter mochten raken op het schema van de Tijd en wezen hen op noodzaak en nut van een meer aangepaste levenshouding, waarbij we niet nalieten te attenderen op de vreugde die samengaat met een harmonische levensvisie. Iedereen ging akkoord, ook Margriet en Suzan bleken gevoelig voor de gunstige evolutie der waarden, het waren trouwens voortreffelijke meisjes. We werkten het plan tot in details uit, troffen de nodige voorbereidingen en waren bij voorbaat tevreden, dat ieder van ons een in leeftijd gelijkwaardige partner zou krijgen.
En zo nam ik op een zwoele zomeravond bij mooi, helder maanlicht klokslag half tien afscheid van Margriet, in de zekerheid dat ook Barend op ditzelfde moment zijn vrouw een bemoedigende kus op het voorhoofd gaf. Opgewekt, vol initiatief, mijn schouders breed gestrekt, daalde ik de trappen van onze flat af, startte de wagen en claxonneerde met nadruk tegen Margriet die in de open balkondeur stond te wuiven. Ik verliet de autoweg om de stad, en precies op de helft van de 18 km die onze flat scheiden van Barends villa in een naburige landelijke gemeente, ter hoogte van een boerderij verscholen achter lindebomen, kwamen wij elkaar tegen. Wij flitsten een mannelijke knipoog
| |
| |
door het schemerdonker en schoten langs elkaar heen naar de grote verrassing, die onze horizon zou verwijden, een dimensie aan ons benauwde leven zou toevoegen en ons alle cultuurdragers onverschrokken, ingewijd en met een blik van verstandhouding in de ogen zou doen zien. In het spiegeltje zag ik, dat ook Barend haast maakte om up-to-date te zijn, zijn rode achterlichten slonken snel in de verte.
Grint knarste onder mijn banden toen ik door het tuinhek van Barends villa reed, een home dat nu een volledige avond zou toebehoren aan mij en Suzan. Ik smeet het portier met een flinke klap dicht en belde aan. De sleutelring maakte een groot aantal omwentelingen om mijn wijsvinger toen ik wachtte op voetstappen in de hal. Het duurde een hele tijd eer Suzan opendeed, ze speelde de inleiding als een vrouw van de Grote Wereld, ze had rode slippertjes aan haar voeten, met vilten zool, en dus had ik haar niet horen aankomen, een attractie op zich.
‘Zo, ben je daar’, zei ze.
‘Ja, daar ben ik dan’, zei ik.
Zoals afgesproken droeg ze een lange pantalon van groen ribfluweel en een gemakkelijke, gele bloes. Ik gaf Suzan een hand, hoewel we in normale omstandigheden altijd even onze wangen tegen elkaar legden. Intuïtief voelden we blijkbaar, dat dit laatste al behoorde tot de naaste voorbereidingen van Het Grote Gebeuren, wat ons de zekerheid gaf dat niemand grof zou worden en dat we echt wel feeling hadden voor Gewijzigde Omstandigheden. Heupwiegend ging Suzan me voor naar de garderobe, waar ze het witte lampekapje had vervangen door een rood. Ik bewonderde deze sfeervolle geste ten zeerste. Ze nam mijn autocoat van mijn schouders en toen ze de jas aan een haak hing, gaf ze mij volop gelegenheid om haar vooruitstekende buste al wat prematuur te bewonderen. De kapstok was ook vol begrip ontdaan van alles wat mij aan Barend zou kunnen herinneren: Barends alpinopet lag niet op het rek, Barends trui hing niet aan een haak, Barends handschoenen waren opgeruimd, Barends regenjas, zo'n kleurloos geworden, totaal verrimpeld stuk linnen, ontbrak eveneens. Nee, werkelijk niéts deed mij aan Barend denken.
Heupwiegend, met de allures van een begerenswaardige Verleidelijke Vrouw, ging Suzan mij voor de kamer in, een ruim vertrek met brede glaswand die uitzicht gaf op een terras. Daarachter lag een uitgestrekt gazon, dat Barend tot elke prijs zelf placht te maaien om in conditie te blijven, begrensd door een ligusterheg waaraan hij m.i. te weinig zorg besteedde, liguster moet nu eenmaal glad geschoren blijven. Ik wist dat dit alles aanwezig was meer dan
| |
| |
ik het zág, want de donkere ruit weerspiegelde het smaakvolle interieur en bovendien trok Suzan, zoals afgesproken, terstond de gordijnen dicht, mooie groen en bruin geblokte Hurlebath, die een kalmerende invloed had. Er brandden alleen enkele schemerlampen, en terwijl ik nog stond zette ze al een plaatje op, een elpee met melancholieke blues, die in je hart de behoefte aan nauw contact met de medemens zo dringend maken en smeken om vulling van de schrijnende Eenzaamheid van de Moderne Mens, veroorzaakt door hoogconjunctuur, flatneurose, petroleumraffinaderijen en religieus onbehagen.
‘Ga zitten’, zei Suzan en ik ging zitten in de zware, tomaatkleurige leren fauteuil van Barend met het extra kussentje waar hij zijn hoofd liet rusten als hij moe of lui was of zorgen had.
‘Sigaret?’ vroeg Suzan en ze stak er een in haar mond en hield er een zilveren aansteker onder, zoog de vlam naar de tabak toe en overhandigde mij de sigaret met de rode afdruk van haar lippen aan het mondstuk, terwijl ze de vluchtige rook naar een schemerig lampje blies dat een wolk begon uit te ademen. Zo proefde ik haar geurige mond al in de mijne.
‘Whisky?’ vroeg Suzan.
‘Graag’, zei ik.
‘Puur?’ vroeg Suzan.
‘Puur’, zei ik.
De ijsblokjes tinkelden tegen het kristal - we hadden afgesproken dat we onze beste kristallen glazen zouden nemen - en de whisky klokte lekker uit Vat 69. Met die zwaarmoedige blues op de achtergrond begon het allemaal al echt de grote stijl te krijgen, onontbeerlijk voor Waarachtige Communicatie. Toen ging Suzan op de bank zitten waarop Margriet en ik meestal plaatsnemen als we bij Barend en Suzan op bezoek zijn, een ruwe, grijze stof met grijsblauw gestreepte schuimrubber kussens, waarvan er één een gaatje had waar precies een pink in kon. Ze vouwde haar benen zijdelings op, zo'n ongedwongen houding die me toestond te constateren dat er slechts een simpel rukje aan een ritssluiting nodig was, even boven haar heup, en dat ze geen beha droeg, die zo lastig kan zijn en technisch hinderlijk als je, gedwongen door een overmaat van genegenheid, werkelijk handelend en doortastend wilt gaan optreden. Ik ging naast haar zitten op het schuimrubber kussen met het gaatje waar mijn pink in paste, rokend, drinkend, luisterend naar passende muziek. Soms, bij de wisseling van de melodieën, zoemde er een vlieg op het raam tussendoor en insekten botsten duidelijk hoorbaar aan de buitenkant tegen de ruit op. Wij wachtten beiden af tot we rijp zouden zijn voor het Supreme Moment. We
| |
| |
waren allebei wat stil, maar dat was niet verontrustend, want vrienden hebben geen behoefte aan vele woorden en in de stilte groeien de harten immers naar elkaar toe. De atmosfeer was dus perfect voor toenadering en uitwisseling van gedachten en Tederheden. Toen we ons zo een tijdje mentaal hadden getraind, en geprepareerd op het Onafwendbare, liet Suzan zich loom van de bank glijden.
‘Laten we dansen’, zei ze met omfloerste stem. Ze zette een ontwapenende plaat op, een die onder alle omstandigheden het ijs breekt en het hart bevrijdt. De keus van de muziek hadden we vrij gelaten. Suzans voorkeur ging uit naar ‘I want to be wanted’, een schitterende keus inderdaad. Ik vroeg me af, toen ik van het grijsblauw gestreepte kussen opstond, of Margriet ook zo pienter en lucide een stemming zou weten op te bouwen naar de Climax toe en of onze radio, die als versterker diende voor de pick-up, niet zou gaan kraken en alles bederven, want het was niet zo'n best apparaat meer. Dus, ik nam Suzan in mijn armen. Haar rug lag warm onder mijn rechterhand, haar linkerhand was gloeiend heet na die whisky, en haar rechterhand op het geruit overhemd dat aan mijn schouders plakte was ook gloeiend heet. Het was evident dat we onvermijdelijk op temperatuur raakten. Cheek tot cheek dansten we over de karpetvloer, die Barend zelf gelegd had indertijd; langs het zilveren roomstel, een geschenk van ons bij hun verloving, Nico en Margriet had er op het kaartje gestaan; langs het landschapje dat Barend moeizaam in zijn vrije uren tot stand had weten te brengen, een Frans dorpje, de witte huisjes als blokken op elkaar gestapeld; langs een zwartharige ponyhuid waar Margriet eigenlijk verrukt op is, maar die ze niet in huis kan leggen omdat Barend en Suzan ons nu eenmaal vóór waren; langs een helrode Chinese doek met zwarte karakters, een dierbare herinnering aan een broer van Suzan die de oceanen bevoer om het evangelie te prediken aan alle volkeren; en langs de bar waar voor deze gelegenheid ook haar parfums stonden uitgestald, My Sin, Indiscret, Parfaite Nuit. Cheek tot Cheek dansten we naar het punt toe dat een einde zou maken aan de Ondraaglijke Spanning en ons zou inlijven bij de waarlijk Exclusieve Elite. Ik wist al jaren, net als elke man die normaal zijn ogen gebruikt, dat Suzan een goed figuur had en echt heel mooie
benen en haar enkels hadden ook iets, maar dat kan ik niet onder woorden brengen, en een taille die uitnodigde om er een arm omheen te slaan en zeer aantrekkelijke, donkere ogen met een lichtbruin randje en puntjes van plezier, die ik echter ook wel eens had zien huilen, want Barend en Suzan en Margriet en ik deelden lief en leed. Ik had me, zoals je dat hebben kunt, vaker afgevraagd, wanneer ik Suzan
| |
| |
vriendelijke blikken van verstandhouding zag wisselen met Barend zoals twee getrouwde mensen dat kunnen doen - wat kunnen je dan eigenlijk zelfs je beste vrienden schelen op zulke momenten, je hoort ze niet, je ziet ze niet, je zegt ‘inderdaad’ of ‘en toen’ of ‘ja ja’ en keert dan noodgedwongen terug in de realiteit die je nog even gescheiden houdt - afgevraagd dus, hoe die ogen zouden glanzen en hoe die mond zich zou openen en hoe haar tong een uitschietertje zou worden achter Barends tanden wanneer ze samen tot het Uiterste gingen; je weet wel, van die onkuise, zedeloze gedachten die in je op kunnen komen als je de vrouw van een ander met intieme oppervlakkigheid en beheerste welgezindheid gadeslaat en die je natuurlijk met alle macht uit je ongezonde fantasie moet bannen. Dat alles ging zich nu aan mìj voltrekken. En Suzan, evenals Margriet een voortreffelijk meisje zei ik al, had zich waarschijnlijk ook wel eens voorgesteld, hoe ik mij buigen zou over Margriet, hoe mijn behaarde vingers langs haar wangen streelden en hoe de smalle Margriet wel helemaal schuil moest gaan onder mijn kloeke tarzanborst, en meer van deze zedenkwetsende overpeinzingen die uiteraard in strijd waren met haar positie van Kuise Vrouw. Dat alles ging zich nu aan háár voltrekken. Wij lieten elkaar los. Suzan slenterde naar de pick-up, trok onderweg haar bloes geheel overbodig wat recht, sloot de hefboom vast en draaide zich om. In de grote stilte van de nacht keken we elkaar wat hulpbehoevend recht in de ogen. Innig geliefde lezer, tot de voorwaarden van ons aller geestverrijking en -verrukkend rendez-vous behoorde ook de bepaling, dat niemand van ons vieren ook maar met een woord zou reppen van wat zich zou afspelen na de dans die onze lichamen soepel en onze geesten bereidwillig genoeg zou maken voor de Grote Innigheid. En omdat ik liever de teleurstelling der lezers opwek dan de vriendschap verlies van
Barend en Suzan - want Barend en Suzan zouden dit stelling lezen en mij beschuldigen van woordbreuk - dáárom moet ik hiér ophouden met de beschrijving van deze onvergetelijke avond. En dat lijkt mij een deugdelijke reden, hoe zwaar de slag ook moge zijn die u hierbij treft.
Klokslag twee, geen minuut later, - ieder had dan voldoende tijd gehad om zich in de ander in te leven - ging de deur van Barends villa achter mij dicht. Het grote huis stond helder in het maanlicht, de bomen hadden duidelijk schaduw, het was een klaarlichte nacht met behaaglijke temperatuur, de natuur had ons plan de campagne begunstigd. Opnieuw knarsten de banden over het grint, ik zwenkte door het tuinhek de weg op. En precies halverwege, waar de boerderij achter een boomgroep lag te slapen, kwam de wagen van Barend me tegemoet. Weer flitsten we elkaar toe, goede nacht en wel te rusten.
| |
| |
Wel vroeg ik me af, hoe Barend en Margriet zich in de maalstroom van het Ruime Denken hadden geworpen, en die schijnbaar futiele overweging nam wat gas van de plank. Door de achteruitkijkspiegel constateerde ik, dat ook Barend niet zo snel wegkwam: we vertraagden onze vaart, we stonden stil, we zetten 'm in z'n achteruit en gleden ruggelings naar elkaar toe, elk aan een kant in de berm van de weg die verlaten lag in dit hol van de nacht. We stapten uit, sloegen de portieren dicht, en hoorden achter de boerderij een hond grommen, maar tot blaffen kwam het niet.
‘Fijne avond’, zei Barend.
‘Fijne avond’, zei ik.
Barend sloeg een sigaret los uit een pakje caballeros en hield mij die voor, en ik sloeg een sigaret los uit een pakje caballeros en hield hem die voor, en ik reikte in het maanlicht een vlammetje naar zijn mond en hij reikte in het maanlicht een vlammetje naar mijn mond. Wij inhaleerden diep en bliezen de rook duidelijk zichtbaar de nacht in. Om ons heen hing de geur van hooi, vers opgestapeld in doodstille oppers langs de weg.
Toen zei Barend: ‘Je radio was nog wel te repareren, Niek, ik heb er een lekker karweitje aan gehad.’
En toen zei ik: ‘Je moet je ligusterhaag niet meer zo hoog laten uitschieten, Barend, ik heb er blaren van in mijn handen gekregen.’
We inhaleerden weer diep en bliezen opgewekt de lichte nevel van ons af naar de boeren die sliepen onder het strooien dak, 1898 stond er op de gevel.
‘Ik móet even’, zei Barend.
‘Ik ook’, zei ik.
Het klaterde tegen de bomen en het schitterde.
‘Nico’, zei Barend, een beetje binnensmonds omdat hij zijn sigaret schuin in een mondhoek klemde, toen hij zijn rits optrok, ‘Nico, wij deugen er niet voor. Wij zullen nooit het hoge peil bereiken dat de cultuurmagnaten ons ten voorbeeld houden.’
Ik zei: ‘Het Ruime Denken is te breed voor ons, Barend.’
Barend nam zijn sigaret uit zijn mond, spuwde in het gras, hij zei: ‘We leven langs onze tijd heen. We zijn en blijven zakken, jongen. Zákken.’
We glimlachten tegen elkaar, wierpen de sigaretteneindjes in het gras, trapten het vuur uit en reden naar huis. Waar Margriet en Suzan op ons lagen te wachten.
|
|