Dit brengt mee dat deze gedichten een bedwelmende pracht uitstralen, die de lezer inpalmt, ook wanneer de juiste draagwijdte van het gezegde hem ontgaat. Dit is poëzie als narcose. Bij dit alles zou het schromelijk onrechtvaardig zijn te beweren dat Conrads dichten beperkt blijft tot dergelijke sfeerschepping. In tegenstelling tot Nic van Bruggen is zijn kunst veel rijker en omvattender. Hij tracht inderdaad een wereld die leeft in overvloed en luxe, in erotiek en veelzijdig onuitputtelijk genot, tot het uiterste mee te maken. Hij wil de laatste raffinementen ervan exploiteren. Maar evenzeer wil hij dit leven transcenderen door het in de poëzie op te vangen en daardoor een gestalte te geven, die het doet uitstijgen boven de vluchtige anekdotiek. Zeer typisch daarvoor is m.i. het gedicht ‘Een pop van Patrick Conrad...’ (p. 79-86). Dit is een subtiel afgewogen verstrengeling van twee gegevens: de beschrijving van de decadente en schitterend wulpse Eleonora, ‘in (het enige misschien en weliswaar het laatste) stenen herenhuis van Azië’, en daardoorheen:
7 G.I.'s tussen:
Beide componenten worden meesterlijk door elkaar verweven tot het lyrische verhaal van de moord op Eleonora:
‘Smeulend en verslenst liggen haar holle brokken stofferig
in het gevaarlijke woud bedekt weldra door
ijzer, snelle varens en een ziltige stilte.’
En zijn collagetechniek getrouw besluit Conrad met een vers van O. Wilde:
‘And there was silence in the house of Judgment.’
Alleen al om dit merkwaardige gedicht, waar Conrad erin slaagt uit splinters en fragmenten een zinvol poëtisch werkstuk op te bouwen, zijn wij geneigd H.-F. Jespers gelijk te geven waar hij zegt: ‘Patrick Conrad behoort m.i. tot de belangrijkste jonge Vlaamse dichters’ en ‘Patrick Conrad zal nog meer worden dan de dichter van het maniërisme.’
Inderdaad, onder het waas van woordenpracht vinden wij telkens weer dezelfde echtheid en diepte terug, die het vers doet leven en die de meest fantastische imaginatie zinvol verbindt met de meest platvloerse trivialiteit. Daarom vergeven wij hem ook graag sommige holle verzen, zoals ‘De Vrouw en de liefde’ (p. 101-104) en zijn hem zelfs dankbaar voor de zelden geëvenaarde taalvirtuositeit waardoor ze ons bekoren.
Patrick Conrad is een gracieuze snob, die erin slaagt onze taal als Frans te doen klateren en als Vlaams te doen reveleren.