Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 113(1968)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 378] [p. 378] De laatste ronde Max Elskamp Huit chansons reverdies dont quatre pleurent et quatre rient (Vertaling: J.L. de Beider) De morgen Het eerste lied is van een morgen geheel in 't wit geheel in 't blauw het eerste lied is van een morgen waarmee ik nu beginnen wou, met vrede eerst, gelui van klokken, in Vlaanderen eerst - de roos voorop! - en zachtjes om dichtbij te lokken door goedheid, licht en harteklop. en mei om bloemen bij te brengen en 't eerste lied brengt morgen bij en mei om bloemen bij te brengen en 't eerste lied een tuin in mei en volop geur van roosmarijn zodat men 't leven vieren wou en volop geur van roosmarijn zodat men gaarne trouwen zou en 't eerste lied is van een morgen van vrede en een ornament, van brood en wijn ook, voor de morgen waarmee gij nu begonnen bent. De vogel Maar dan gaat er een vogel zingen in zijn arm kooitje naast het raam maar dan gaat er een vogel zingen boven de daken onderaan. Hij zingt dat hij hem ziet de wereld, dat op de zee de regen valt, dat zeilen zeilen in den ronde, zo wijd de grijze regen valt. Dan stemmetje dat hoog gaat klinken, dan vogeltje dat blij vertelt: dat nu de winter is vergangen dat 't gras weer groen staat op het veld, en op de wegen dan het stof weer en ook de dieren in het rond en schouwen rokend in het licht en de middag heel en al door-zond en dan het stemmetje nóg hoger: dat 't gouden licht krijgt d'eerste prijs, dat 't blauw azuur de tweede wegdraagt, dat openstaat het Paradijs. [pagina 379] [p. 379] De voot Het derde lied is van een boot die met al haar wimpels in de wind de grote zee kiest en dan rechtuit haar weg doorheen de baren vindt met al haar masten en haar anker en met haar boegbeeld groen of rood met al haar masten en haar anker op weg doorheen het avondrood. Het derde lied van lucht en licht en van water ook en dagen lang, het derde lied: een zeegedicht en lijk alle choonste schepen: blank, en ook van rotsen, steile kusten, en harde grond of zacht - wit zand, en nóg van rotsen, steile kusten en van elk onbetreden land, en 't derde is alleen op aarde en slank, en hoog de vlag in top en 't derde is alleen op aarde en zon alleen er boven op. De engel En dan nadien komt er een engel een engel wit een engel blauw en met zijn mond en zijn twee ogen die thans voor u verschijnen wou in zijn lang kleed met brede mouwen en in zijn haar een gouden ster en met zijn vleugelen gevouwen en in zijn glans zichtbaar van ver en het is zondag en hij wandelt in stilte langs de horizon en het is zondag en hij schittert vol glans in 't glanslicht van de zon terwijl hij waakt over de kindren die spelen op de zomerwei en hij zijn handen vouwt te samen en hij aan 't bidden is daarbij en vrede over alle dingen door alle mensen stil betracht, de engel hoort de dingen zingen terwijl zijn mond tevreden lacht. De vrouw En nu gaat er een vrouw verschijnen omdat het uur der liefde slaat en nu gaat er een vrouw verschijnen totdat men aan het wenen gaat en nu gaat men haar alles geven van hart en huis, van zijn bezit en nu gaat men haar alles geven tot men nadien te wenen zit, want nu gaat er een vrouw verschijnen en met haar mond voor u alleen want nu gaat er een vrouw verschijnen met heel haar schoonheid om u heen en kleren dan om haar te tonen op de balkons en in de straat en kleren dan om haar te tonen aan hem die kijkt en verder gaat en nu gaat er een vrouw verschijnen wier kussen diep bedwelmen gaan en nu gaat een vrouw verschijnen die stralend komt om... heen te gaan. Het leven En dan het zesde, het is blind en [pagina 380] [p. 380] gelijk de vink zingt het zijn wijs, en dan het zesde lied: 't is blind en 't bezingt de liefde en haar prijs. En alle spijzen staan op tafel en alle nachten vloeit de wijn en klare kaarsen op de tafel en bloemen, fruit en geur en wijn, gebaren ook die overzacht zijn, de wijn is op, de woorden heen: geboden lippen, ogen toe zijn en 't lichaam werpt de dobbelsteen. Dit is verleden. Jan de Doper verloor zijn hoofd. Met éne snee kwam het vol bloed terecht in 't kleed van een nieuwe, andere Salomé, want 't zesde liedje, het is blind en het zingt gelijk een blinde vink, want 't zesde liedje, het is blind en het zingt van liefde die verging. Het verdriet En dan opnieuw het vlietend leven, een dag die ging, een die zal zijn, om alles goed zijn plaats te geven ook aan het leed en aan de pijn en ogen dan die tranen dragen en het verdriet dat men verwacht en fierheid die nu gaat versagen en wonden die geen mens verzacht, maar god dan ook die men wou bidden onder het kaarslicht, stil en goed, en Ave Maria, vol genade, die men aanroept om hulp en moed. En al de dagen van het leven die zwaar zijn, snel, door zorg bewoond, zorgen er voor dat men veroudert in 't grote huis dat men bewoont. En driemaal kloppen op de deur dan, de huisknecht die dan binnentreedt, en driemaal kloppen op de deur dan en 't zevendst' lied is ook gereed. De nacht En dit nu zal het laatste wezen hier is het, helemaal in 't zwart en dit nu zal het laatste wezen zoals het te verwachten was. En 't is een man bij 't vuur gezeten des avonds voor de maaltijd komt en 't is een man bij 't vuur gezeten het hoofd gebogen naar de grond Voor ieder liep de dag ten einde. Zijn dag is zwart en leeg geweest voor ieder bracht de dagtaak 't einde. Zijn leegte: iets dat nooit geneest. En nu de tafel die gedekt is en waar hij aanzit heel alleen en nu de tafel die gedekt is en waar hij eet en drinkt alleen. En dit zal dan het laatste wezen, het eindigt in het eenzaam bed. En dit nu zal het laatste wezen. En 't is misschien zo nog het best. Vorige Volgende