Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 113
(1968)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 221]
| |
Eugène van Itterbeek / Malraux, een taai humanist‘...cette humiliante et morne aventure qui s'appelle la vie’, André MALRAUX, Antimémoires, Parijs, Gallimard, 1967, p. 304. Met de Antimémoires heeft André Malraux een soort verhaal van zijn leven gebracht, maar dit verhaal heeft niets te maken met de wijze waarop een Churchill of een Adenauer dat hebben gedaan. Het boek volgt ook geen strakke chronologische lijn. Soms worden er grote sprongen gemaakt in de tijd, van 1934 naar 1965, van 1923 naar 1945. Tijdens het gesprek met Nehroe gaat Malraux ineens over tot het verhaal van zijn gevangenneming te Gramat in 1944. Die passage sluit wel aan bij Nehroes herinneringen aan diens eigen gevangenschap. Even verder wordt het relaas van de Indiëreis onderbroken door een episode uit de veldtocht van 1940. Malraux verloor er bijna het leven, toen hij met een tank in een Duitse hinderlaag viel. Die geschiedenis komt al voor in Les Noyers de l'Altenburg (1948). Maakt men tussen die fragmenten een keuze, dan zou men vooral de gesprekken met Nehroe en Mao kunnen onthouden, en ook de getuigenissen van Edmond Michelet, Brigitte, een Spanjaard en een niet nader genoemde dominicaan over hun verblijf in Duitse concentratiekampen en over hun ontgoochelende terugkeer in de wereld van de mensen. Daarmee sluit het boek ook. Dat zijn, wegens hun actueel belang, de meest boeiende passages uit het werk. Maar dan zou men de Antimémoires gelezen hebben als verbrokkelde ‘mémoires’. Malraux' gedachtensprongen beperken zich niet alleen tot de tijd. De Antimémoires, althans deel I, zijn eigenlijk ontstaan naar aanleiding van een reis naar het Verre Oosten. Ook ruimtelijk is dit boek voortdurend in beweging. Het is niet alleen een hernieuwde confrontatie met Indië en China, maar ook een tocht naar het eigen verleden, naar de tijd van Les Conquérants en La Condition humaine, een reis dus doorheen het fel bewogen leven van de auteur, een leven dat Malraux laat beginnen bij de zelfmoord van zijn grootvader Dietrich Berger en dat hij vastknoopt aan een toespraak die hij hield ter gelegenheid van de bijzetting van de asse van de Franse weerstander Jean Moulin in de crypte van het Panthéon te Parijs. Aan het begin en het einde van het boek | |
[pagina 222]
| |
staat een dode, iemand die zelfmoord heeft gepleegd en iemand die doodgefolterd werd. Daartussen ligt een verhaal van dood en heldendom. Het is ook niet toevallig dat aan die mensen herinnerd wordt in de vorm van een gesprek, van een ‘colloque’, enerzijds tussen Berger en Malraux' grootoom, en diens vader, anderzijds tussen een aantal Franse verzetslieden die een monument willen oprichten ter ere van Moulin. Eigenlijk begint het boek al vroeger, in 1965, ‘au large de la Crète’, kort na het vertrek van de boot uit Marseille. Malraux vertelt hoe hij, na zijn ontsnapping uit een krijgsgevangenkamp, zijn medevluchter, de latere aalmoezenier van de verzetsgroeperingen uit Vercors, terugvindt in een verlaten dorp. In hun beschouwingen komt de thematiek uit het hele werk al naar voren: ‘D'abord, les gens sont beaucoup plus malheureux qu'on ne croit...’, zegt de priester, ‘et puis, le fond de tout, c'est qu'il n'y a pas de grandes personnes.’ (p. 10). Zonde en menselijke grootheid worden hier naast elkaar geplaatst. Of liggen beide, hoe paradoxaal ook, in elkaars verlengde? Is het lijden, het menselijk tekort, niet de drijfveer tot de opstanding?Ga naar voetnoot1 Dat is de diepere betekenis van ‘la condition humaine’. Zowel in de Antimémoires als in de romans gaat het over de mens, over de zin van het bestaan, over dood en leven, over ‘cette humiliante et morne aventure qui s'appelle la vie’, over ‘l'aventure humaine, la terre’ (p. 35). Hierbij bevestigt Malraux zijn agnostische wereldbeschouwing; de zin van het leven moet uitsluitend in dit aardse bestaan worden gezocht. Hij beperkt zich echter niet tot het louter empirische. Hoe verscheiden Malraux' ervaringen ook zijn, toch is zijn problematiek niet versnipperd. Net zoals in de kunstfilosofische beschouwingen uit Les voix du silence, schijnt de geest van Malraux ook hier geen grenzen te kennen; rusteloos reist hij door de tijd en de ruimte alsof de wereld een ‘musée imaginaire’ was. Dit ruime standpunt heeft de auteur vroeger omschreven als ‘un humanisme universel’, als de confrontatie van de mens met zijn bestemming door de tijden heen, van de kunstenaars van Lascaux tot Alexander de Grote en Mao. De verruiming van Malraux' visie op de mens heeft zich vooral voorgedaan in de esthetische geschriften. De mens wordt dan niet meer uitsluitend gezien als een individu dat in een haast bovenmenselijke krachtmeting met ziekte, lijden | |
[pagina 223]
| |
en dood niet alleen zin tracht te geven aan zijn bestaan, maar dat daarin ook een bijna onmenselijk heroïsme nastreeft. Oorspronkelijk bleef die strijd beperkt tot een louter persoonlijke opdracht, ze viel samen met een sterk gelokaliseerde revolutie, wat aan romans als Les Conquérants of La Condition humaine een bepaalde eenheid van handeling gaf. Later breidt die problematiek zich uit tot het streven van een hele gemeenschap naar onafhankelijkheid en menselijke waardigheid. Het individu krijgt van dan af, o.m. in L'Espoir (1937) een bijkomstige betekenis. De geschiedenis is niet meer een individuele aangelegenheid, ze is het collectief avontuur waarin een hele gemeenschap betrokken is. Dit avontuur behelst hoe langer hoe meer alle gebieden van het menselijk handelen. De mens is niet alleen meer soldaat. Ook de kunstenaar krijgt zijn plaats in dit wereldbeeld. Tegelijkertijd neemt ook Malraux' politiekrevolutionaire engagement af, hij verlaat bijvoorbeeld de Communistische Partij. Dit gaandeweg verabsoluteren van kunst en literatuur gaat gepaard met het verzaken van de revolutie en met een groeiend inzicht in de relatieve waarde van het individuele bestaan. Malraux' denken is dan vooral esthetisch gericht. Wel blijft het een zoeken naar een ethisch-esthetische motivering van de existentie.Ga naar voetnoot2 In de Antimémoires komt die binding tussen politiek, actie en kunst tot stand. De gesprekken met Mao, de Gaulle en Nehroe geven daarvan een goed beeld. Daarom lijken ze ook zo verheven. Politieke besprekingen tussen staatslieden zijn het niet. Is Malraux nu geslaagd in die synthese tussen cultuur en politiek, tussen Mao en de sfinx? Uit zijn leven houdt Malraux vooral diè momenten over waarin hij zelf geconfronteerd werd met de dood, met het lijden, ofwel zijn ontmoetingen met politieke leiders die als het ware de strijd met de geschiedenis zijn aangegaan. Hij noemt ze ook ‘des hommes de l'Histoire’. Ook dit standpunt legt uit waarom de Antimémoires geen doorlopend levensverhaal bevatten, het zijn ‘des éclairs’, fundamentele ervaringen van menselijke grootheid, ‘les moments les plus profonds de ma vie’ (p. 11), ogenblikken waarop de mens door lijden en ellende zijn mysterieuze bestemming bevestigt. Merkwaardig is dat Malraux die belevenissen met elkaar vergelijkt, dat hij voortdurend verbanden legt tussen uiteenlopende gebeurtenissen. Een mooi voorbeeld is het telkens weerkerende beeld van de rouwende vrouwen op het kerkhof van Corrèzex, nadat daar een aantal gesneuvelde verzetslieden ten grave waren gedragen. Een ander thema is de dodenkamer uit de grote piramide van de farao, die ook ter sprake komt bij | |
[pagina 224]
| |
de beschrijving van de grotten van Yenan, waar Mao's hoofdkwartier was gevestigd van 1935 tot 1949. Ook de crypte van het Panthéon te Parijs verwijst ernaar. De grotten van Lascaux, die van Ellora in Indië, de holen waar de Chinese communisten zich schuil hielden tijdens de Japanse bombardementen uit de Chinees-Japanse oorlog, al die gigantische bouwwerken of dodenmonumenten, krijgen de betekenis van gewijde plaatsen, zij symboliseren het geheim van de menselijke bestemming. Het zijn plaatsen waar de anonieme mens met zijn titanische projecten de dood heeft getrotseerd, ze zijn te vergelijken met de musea waar de grote kunstwerken worden bewaard. Het zijn mijlpalen uit de geschiedenis van de menselijke grootheid: ‘L'art est un anti-destin.’Ga naar voetnoot3 Daar wordt het contrast duidelijk tussen de nietigheid van de mens en zijn verlangen naar grootheid. Niet zonder reden citeert Malraux deze zin van Gandhi: ‘Je n'ai pas besoin de chercher un refuge dans une grotte: je porte ma grotte en moi.’ (p. 290). Het gaat tenslotte om de eenzaamheid en het onpeilbare mysterie van de mens. Elders in het boek, naar aanleiding van een bezoek aan een museum van volkskunst in Singapore, dwaalt Malraux' geest af en herinnert hij zich een gesprek met James Ensor in diens huis te Oostende. Dit steeds maar associërend geheugen, dat ook in Les voix du silence zo inspirerend werkt, maakt van de Antimémoires een boek, een sluitend geheel. In dit boek wordt niet zo maar verteld. Waaruit bestaat dan die eenheid? Wat is de eigenlijke betekenis van dit werk? Wat voegt het toe aan Malraux' oeuvre? Waarom heeft Malraux die ‘antimémoires’ geschreven? Vanwaar die vorm? Waarom vertelt hij zijn leven niet zoals dat van zijn romanfiguren? Waarom zit er, biografisch bekeken, zo weinig eenheid in dit werk? Waarom schreef Malraux geen gewone memoires?
Nu brengen romans als Les Conquérants, La Condition humaine en L'Espoir, in geromanceerde vorm, al belangrijke fragmenten uit het leven van Malraux. De auteur erkent dat ook: ‘Je reprends donc ici telles scènes autrefois transformées en fiction’ (p. 18). In de romans echter, behalve in L'Espoir, staan de hoofdfiguren veel meer op de voorgrond. Dit is niet het geval met de schrijver van de Antimémoires. Het gaat immers niet om Malraux: ‘Je ne m'intéresse guère’, en verder: ‘J'ai peu et mal appris à me créer moi-même, si se créer, c'est s'accommoder de cette auberge sans routes qui s'appelle la vie.’ (p. 10). Er is iets veel belangrijkers dan het ik van de schrijver. Dat geldt ook wel voor | |
[pagina 225]
| |
personages als Perken, Garine, Kyo of Katow. In hoever acht Kyo zich immers belangrijk? Welke waarde hechten de Spaanse communisten uit L'Espoir aan hun persoonlijk leven? Bestaat hun grootheid niet in hun zelfverloochening? Als mens is Kyo uit La Condition humaine veel groter dan Tchen, die grootheid bereikt hij juist in de dood, niet in het sterven op zichzelf, maar door te sterven is hij één met zijn medemensen: ‘Il est facile de mourir quand on ne meurt pas seul. Mort saturée de ce chevrotement fraternel...’Ga naar voetnoot4 Tchen sterft alleen, als terrorist maar niet als held, zijn dood is niet menselijk. Voor Katow formuleert Malraux het nog veel kernachtiger: ‘Katow était couché sur le côté, tout près de lui (Kyo), séparé par toute l'étendue de la souffrance: bouche entrouverte, lèvres gonflées sous son nez jovial, les yeux presque fermés, mais relié à lui par l'amitié absolue, sans réticences et sans examen, que donne seule la mort: vie condamnée échouchée contre la sienne dans l'ombre pleine de menaces et de blessures, parmi tous ces frères dans l'ordre mendiant de la Révolution: chacun de ces hommes avait rageusement saisi au passage la seule grandeur qui pût être la sienne.’ (p. 254). Sterven is geen passief ondergaan van het einde, het is een naar elkaar toegroeien in volledige zelfverloochening: in die grootheid ligt het antwoord op de dood besloten, op de vraag die Tchen had gesteld: ‘que faire d'une âme, s'il n'y a ni Dieu ni Christ?’ (p. 55). De hele roman staat eigenlijk in functie van die problematiek, voor elk personage is het een individuele opgave, in het reine te komen met de dood. Daarin zijn Tchen, Kyo, Katow, May en zovele anderen juist personages. Nergens bereiken de Antimémoires de dramatische geladenheid van La Condition humaine, tenzij in het meesterlijke verhaal van Mao's Roemrijke Tocht en in de gesprekken over de belevenissen van de gewezen politieke gevangenen. Malraux is ook zo eerlijk om te bekennen dat, vergeleken met die mensen, zijn eigen ervaring niet veel waarde heeft: ‘Mon expérience est presque sans valeur’ (p. 570). Wat betekent onze dood ook bij de gedachte aan de honderdduizenden doden uit Mao's leger! De schrijver wordt hier niet geconfronteerd met zijn persoonlijke dood, maar met de sterfelijkheid, met de ondergang van zovele beschavingen, met de strijd van de mens door de eeuwen heen tegen de vergankelijkheid, het gaat inderdaad om een dialoog met onze bestemming, om een gesprek dat nooit ten einde komt: ‘Et il ne s'agit pas d'expérience, mais du seul dialogue plus profond que celui de l'homme et de la mort.’ De grootheid van zijn personages heeft Malraux nooit bereikt, althans te oordelen naar zijn | |
[pagina 226]
| |
gedenkschriften. Het zou dan ook geen zin hebben zichzelf tot onderwerp van zijn memoires te kiezen. Wel heeft Malraux veel meegemaakt van wat hij eerst in zijn romans had beschreven. Schrijven is dikwijls anticiperen, voorspellen. Had Malraux dan werkelijk de structuur van de Antimémoires nodig om zichzelf, om eerlijk te zijn? Malraux heeft eigenlijk tegen zijn ik geschreven, tegen de Malraux die wij kennen, tegen de ‘grote’ Malraux, tegen de wijze waarop andere ‘groten’ hun gedenkschriften hebben geschreven. Het gaat dus niet om de geschiedenis van één man, maar om het mysterie van de mens: ‘la vérité d'un homme, c'est d'abord ce qu'il cache’, ‘les moments les plus profonds de ma vie ne m'habitent pas, ils m'obsèdent et me fuient tour à tour.’ (p. 16, 17). De opzet van de Antimémoires steunt op Malraux' humanisme. Ook de personages uit de romans zijn zovele antwoorden op een zoeken naar de mens en zijn bestemming. Niets is hier op voorhand gegeven, tenzij de sporen die de mensheid achter zich heeft gelaten, tempels, geraamten, beeldhouwwerken, muntstukken, geschriften, kortom een hele kunstgeschiedenis en een hele archeologie. Daarnaast is er nog het eigen verleden, de geschiedenis waarin men zelf zijn plaats heeft verworven, het eigen vragen naar de zin van de wereld. Er is bijna geen verschil tussen de wijze waarop Malraux menselijke gebeurtenissen en die waarop hij kunstwerken bespreekt. In die zin is de mens een kunstwerk, een teken, iets wat weerstand biedt aan de tijd, een teken van overleven: ‘Il n'y a pas de mort invulnérable devant un dialogue à peine commené, et la survie ne se mesure pas à la durée; elle est celle de la forme que prit la victoire d'un homme sur le destin, et cette forme, l'homme mort, commence sa vie imprévisible.’ Ga naar voetnoot5 Gandhi, Mao of Nehroe behoren evengoed tot ‘l'obsédante plénitude humaine’ als een doek van Paul Klee of een Griekse vaas. Ethiek en esthetiek ontmoeten elkaar in de wijze waarop Malraux de kunst en de mens betrekt op het mysterie van de dood. Na La Condition humaine is het probleem van de individuele dood uit Malraux' romans verdwenen. De inzet voor een gemeenschappelijke zaak, zoals in L'Espoir, ontneemt aan de dood haar onmiddellijk problematisch karakter: ‘Il faisait beau sur les corps allongés et sur le sang.’Ga naar voetnoot6 Het individu is nu volkomen geïntegreerd in de gemeenschap, de dood is daaraan ondergeschikt. Hoofdzaak is het gevoel van spontane broederschap: ‘Pour Jaime, qui avait vingt-six ans, le Front populaire, c'était cette fraternité dans la vie et dans la mort.’ (p. 41). | |
[pagina 227]
| |
Indien er in L'Espoir een conflict dreigt, is het tussen de georganiseerde revolutie, tussen de Partij en de spontane volkse opstand. Die gemeenschapsvisie heeft haar onmiddellijke weerslag op de kunst: ‘On ne peut pas faire un art qui parle aux masses quand on n'a rien à leur dire, mais nous luttons ensemble, nous voulons faire une autre vie ensemble, et nous avons tout à nous dire. Les cathédrales luttaient pour tous avec tous contre le démon - qui d'ailleurs a la gueule de France.’ (p. 46). Hier wordt dus gezocht naar een integratie van volkswil en gemeenschapskunst: beide vervullen een zelfde historische functie. Het is een strijd tegen alles wat verdeelt. Lucien Goldmann heeft erop gewezen dat met het verdwijnen van de ‘problematische personages’ de romankunst van Malraux van zijn basisstructuur werd beroofd.Ga naar voetnoot7 Les Noyers de l'Altenburg noemt hij terecht een essay. Nu is het de vraag of de bouw van de Antimémoires verband houdt met de gewijzigde levensbeschouwing van Malraux die ook het einde van zijn romankunst betekende. Primeren ook hier vragen die het individuele leven niet rechtstreeks aanbelangen, zodat het niet consequent zou zijn zichzelf op de voorgrond te plaatsen, ook niet in zijn eigen gedenkschriften? Hoe beschouwt Malraux nu de mens en het menselijk tekort? Hoe staat hij tegenover de actualiteit, tegenover de wereldgebeurtenissen sinds W.O. II? Zijn er raakpunten tussen zijn visie en die van de jongere generatie, van een Robbe-Grillet of een Le Clézio? Wat is de positie van Malraux in de literatuur van vandaag? Houdt de titel van de Antimémoires verband met antiliteraire of antipoëtische strekkingen in de hedendaagse Franse letteren?
Met de Antimémoires lijkt Malraux een boek te hebben willen schrijven, waarin over alle grenzen heen de eenheid van de geschiedenis wordt bevestigd, het ene streven van de mens naar broederlijkheid, naar een blijvend getuigenis van zijn verblijf op aarde, van zijn menselijke waardigheid, van zijn bouwen aan een maatschappelijke orde. Van al dit werken en lijden van de mensheid, van die lange weg, die Grote Tocht van Mao, die ‘voie royale’, van dit brede spoor van ruïnes, dood en ellende, over bergen en door moerassen, daarvan brengt Malraux een kroniek. En dan doet het er niet toe dat die gebeurtenissen een beetje door elkaar worden weergegeven. De synthese ligt immers veel dieper. Het volstaat enkele grote momenten aan te duiden zowel uit het persoonlijke leven van de schrijver als uit de geschiedenis van de volkeren, bijna kriskras | |
[pagina 228]
| |
door elkaar, om een beeld te geven van de tragische grootheid van de mens en zijn geschiedenis. Mao is daarvan een symbolische figuur. We hebben hier te doen met een taai humanisme, waarvan Malraux een haast ondoordringbare definitie geeft in de Antimémoires, middenin de getuigenissen over het mensonterende leven in de Duitse concentratiekampen: ‘La condition humaine, c'est la condition de créature, qui impose le destin de l'homme comme la maladie mortelle impose le destin de l'individu. Détruire cette condition, c'est détruire la vie: tuer. Mais les camps d'extermination, en tendant de transformer l'homme en bête, ont fait pressentir qu'il n'est pas homme seulement par la vie.’ (p. 587). Men kan de mens verlagen tot een dier, hem het leven ontnemen, met hem doen wat tenslotte in de lijn van zijn bestemming ligt, er dus een eind aan maken, toch heeft men dan de mens niet gedood: hij is méér. In die omschrijving van het verschijnsel mens is een getuige aan het woord van de revoluties die tussen de twee wereldoorlogen voor sociaal gerichte denkers en schrijvers een uitweg boden uit de morele en economische crisissen. Dit geloof in de mens en de geschiedenis werd dan tegengesproken door de totalitaire regimes, waarop de mystiek van de revolutie is gestrand, een mystiek, een irrationalisme dat in Péguy een van zijn eerste moderne woordvoerders had gevonden, een mystiek die ook streng veroordeeld werd door het internationale communisme, o.m. door Georg Lukács in Die Zerstörung der Vernunft (1954). De gruwelen van de oorlogen, in Europa en Azië, hebben dit geloof in de mens nog versterkt: het lijden en de vernietiging zijn er onverbreekbaar mee verbonden. Dat is ‘la condition humaine’. Voor Malraux, voor kunstenaars als Giacommetti en vooral voor Germaine Richier, over wie in de jaren '50-52 zo'n herrie werd gestookt, is het mysterie van de mens er nog groter door geworden. In de Antimémoires strekt die ervaring zich uit tot de mens van alle tijden. Hier wordt niets meer bevestigd, maar Malraux' bestendig vragen naar de zin van het bestaan wijst op het onwankelbaar geloof in de menselijke bestemming: ‘Et il est possible que dans le domaine du destin, l'homme vaille plus par l'approfondissement de ses questions que par ses réponses.’ (p. 17). Tot de verdieping van dit vragen heeft de bloedige geschiedenis van de 20ste eeuw bijgedragen. Anderzijds heeft diezelfde geschiedenis in de literatuur na 1945 geleid tot grondige twijfels aan de mens, tot de afbraak van het kunstwerk zelf, waarbij alleen de bezinning over de schrijfdaad waardevol wordt geacht. De strijd tegen de vergankelijkheid speelt zich nu af in de vorm zelf. Het schrijven op zichzelf is een uitdaging. Leven en schrijven vallen samen. Hoevele schrijvers ervaren | |
[pagina 229]
| |
het schrijven niet als alles of niets, als een strijd met het nihil. Wie aldus schrijft is geëngageerd. Daarvan is bij Malraux niets te vinden. Claude Bonnefoy schrijft ook terecht: ‘Or, pour l'écrivain, pour le philosophe d'aujourd'hui, c'est justement l'écriture qui fait question. C'est elle qu'on interroge. On ne s'y abandonne que pour mieux la mettre à l'épreuve. C'est elle qui nous impose un héritage culturel et conceptuel, elle dont il importe de forcer les limites si l'on veut dépasser ou renverser eet héritage.’Ga naar voetnoot8 Verkeerd zou net zijn een titel als Antimémoires te interpreteren als een modernisme. Malraux heeft hiermee geen antiliteraire bedoelingen gehad, hij heeft slechts afstand genomen van de gewone memoirenschrijvers, voor wie het schrijven over de geschiedenis en de mens geen aanleiding is tot bezinning over het bestaan. In die zin staat hij zelfs buiten de hedendaagse literaire stromingen in Frankrijk en wordt hij, hoe bewonderd ook, afgewezen door jongere auteurs. Alleen een Jean Cayrol en een Marguerite Duras hebben dit beeld van de afgetakelde en naar vrijheid en geluk strevende mens weten te integreren in een experimentele romankunst. Malraux schrijft vanuit een cultuur, vanuit een aantal zekerheden, waaraan de soms hoogdravende, zelfbewuste toon van zijn werk niet vreemd is. Mens en cultuur vormen een onverbreekbare eenheid, het zijn twee op elkaar afgestemde grootheden. Daartegenover staat een gans andere ervaring: ‘La culture n'est rien, c'est l'homme qui est tout.’ (Le Clézio). De cultuur wordt hier niet meer als een absolute waarde beleefd, ze dwingt geen eerbied meer af, ze biedt nog slechts weinig weerstand aan het fundamentele pessimisme dat in het werk van een Le Clézio of in sommige recente strekkingen in de muziek en de plastische kunsten tot uiting komt. Malraux belichaamt nog steeds de mythe van de ‘onsterfelijke’ schrijver, van een humanistische cultuur. In hem herlééft, zo denkt men toch, de grote dichter, het universele schrijverschap van Chateaubriand tot Valéry. Misschien is daaraan wel het succes te danken van een moeilijk boek als de Antimémoires. |
|