ringen bewondering, de prille openheid van het kind waarin nog alle mogelijkheden sluimeren, het kind dat kon en niet mocht sterven, heeft de wijsheid van weten en berusten overleefd. Weer ziet het de wereld om zich heen als een dynamische stoet van beelden, nieuw, boeiend, overweldigend, maar niet ondoorgrondelijk meer. De ervaring, Moeder Aase, heeft geleerd verbanden te leggen, gelijkenissen en tegenstellingen te ontdekken, symbolen te onderscheiden en al dichtend zich van dat alles te bedienen, om door woordkeus, klank en ritme, beeld en kleur, zichzelf te manifesteren, uit te stralen, te materialiseren in de taal.
De gehele Verbeeck spreekt ons aan uit ‘De Forel’, zinnebeeld van de ziel, die in het lichaam ingeschapen, meevlottend naar de dood, toch boven de dood uit, tegen de natuur van het lichaam in, stroomopwaarts opschiet naar het leven:
‘Onze lichamen hebben samen
- één water - naar beneden
en flitsend sprong stroomopwaarts
die springt op en blinkt in het licht
alleen bij de genade van het water
naar de diepte getrokken water.’
Wij menen dat de gedichten uit ‘De open Wereld’ van Erik van Ruysbeek niet minder existentieel zijn dan de poëzie van Verbeeck, hoewel zij de lezer minder direct zullen aanspreken. De oorzaak? Zij gaan eerder op een filosofische overtuiging dan op ervaring terug, zodat zij veeleer een betoog dan een lyrische ontboezeming zijn. Zoek bij van Ruysbeek niet de schoonheid van een smijdig taalgebruik, van dat superieure spelen met het woord, waarvan Gezelle de onovertroffen meester blijft, omdat zijn kunstvaardigheid terzelfder tijd de trouwe uiting van een levenswerkelijkheid was.
Van Ruysbeek behoort tot die beschouwende, wijsgerige dichters, waarvan Verwey in het Noorden, Verschaeve in het Zuiden, typische vertegenwoordigers waren. Zij dichtten over een wereldbeschouwing, een voltooid en gesloten geheel, niet over de mens die de drager van een overtuiging is. Tot op zekere hoogte waren zij een overtuiging, meer profeet in het bezit van onwan-