stenen (7, 9, 10, 17, 41), verkalken (10), verstijven (7), bevriezen (22, 34) en die tot dezelfde eeuwigheidssymboliek behoren. Uit dit voorbeeld blijkt weer eens dat de poëzie van Buckinx kàn blijven evolueren binnen het raam van een vast poëtisch wereldbeeld dat het zijne is en dat men uit alle andere kan herkennen.
Dit wereldbeeld biedt hem het materiaal voor het evoceren, in een groot aantal van zijn gedichten, van het metafysisch perspectief dat hem bezielt. Zo roept hij vaak in zijn verzen de verte op, het zenit, het eiland op de einder, de sprong naar het vergezicht, metaforen die ook vroeger zijn heimwee, zijn Fernweh uitbeeldden. Dit heimwee werd thans een overwegend begaan-zijn met het stervensmoment als zijnde de overgang, de geboorte in het andere leven. Een twaalftal van de gedichten die deze bundel vullen, eindigen op dit eeuwigheidsperspectief. Het hoeft wel niet gezegd dat de dichter hiermee een opgave te vervullen heeft die tot de moeilijkste behoort, omdat zij hem uiteraard afleidt van de aardse werkelijkheid (die m.i. de humus is van de poëzie, ook van de meest naar vergeestelijking strevende) om hem te richten op een werkelijkheid waarin men wel kan geloven, maar die men zich niet kan voorstellen. Hier meer dan elders dreigt het gevaar, te vervallen in retorische beeldspraak. Naar mijn gevoel doet een beeld als dat van Gods engel die de dichter bij zijn dood de boodschap brengt van zijn geboorte, het hem niet meer. Maar ondanks een paar voorbeelden van dergelijke beeldspraak levert Buckinx het bewijs dat hij die moeilijke opgave meesterlijk de baas kan worden, wanneer hij voor de uitbeelding van zijn paradijselijke bestemming naar correspondances zoekt in het werkelijke leven, zoals bijv. in het prachtige slotgedicht Zwevende kindervoeten, waaruit dit fragment:
in de glans van de voorjaarsmorgen
voor de koninklijke dans:
zo zal het zijn bij uw geboorte,
als gij losbrandt uit de bolster van het lichaam
gaat bloeien in het licht
Hier worden wij mee opgenomen in de sfeer van het blijde mysterie van de onsterfelijkheid, langs het beeld om van de wedergeboorte van het leven in het kind, een beeld dat op zichzelf ons reeds direct en innig aanspreekt.
Buckinx is een sterk metafysisch dichter; vandaar bij hem de drang om te