Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 112
(1967)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 752]
| |||||||||||||
Hugo Brems
| |||||||||||||
[pagina 753]
| |||||||||||||
stellen wij vast dat hij het in vele gevallen volledig met de menselijke persoon laat samenvallen. Vooral Lucebert doet dat herhaaldelijk, wanneer hij zegt: - ‘... en ik mompel
je naam en je naam en je naam en je lichaam’Ga naar eind1
- ‘dan noem ik je naam nee dan noem ik je lichaam’Ga naar eind2
- ‘heb ik mijn naam tussen de sterren gezet
en mijn lichaam temidden van bloemen’Ga naar eind3
‘Naam’ en ‘lichaam’ zijn omwisselbaar. Het ene zowel als het andere duidt de persoon aan, is de persoon. Het lichaam waarover Lucebert hier spreekt, is geen ding waarover de mens beschikt, ook geen deel, zelfs geen aspect van zijn wezen. Het is: ‘... een stevig lichaam dat zowel in je geest als in je handen thuishoort.’Ga naar eind4 Zulke verzen geven al een eerste, zeer sterke aanwijzing over de waarde die hier aan het lichaam wordt toegekend. In dezelfde zin spreken de meeste andere dichters, minder of meer expliciet. S. Vinkenoog schrijft een gedicht met als titel: ‘Ik, lichaam’.Ga naar eind5 P. Snoek zegt: ‘Want ademen is plechtig leven’Ga naar eind6 en Ben Cami is: ‘... verbaasd wanneer de mond spreekt van wat de geest niet weet te achterhalen.’Ga naar eind7 De mond, dit is de lichamelijke mens, spreekt. Hij spreekt over menselijke dingen die buiten het bereik liggen van de geest alleen. Het is juist die lichamelijke mens, die de experimentele gedichten schrijft. Dat mensbeeld kunnen wij reeds na een eerste kennismaking met de experimentele poëzie vaststellen. Het blijft echter nog louter theoretisch. Wij zullen nu nagaan wat de consequenties ervan zijn op de aard van de poëzie. Hoe schrijft die lichamelijke dichter? Hoe manifesteert zich die lichamelijke bestaanswijze van de mens in de bestaanswijze van het gedicht? ‘Poëzie is mijn adem’, zegt Remco CampertGa naar eind8 en Paul Snoek: ‘Neen. Ik spreek niet want ik adem juichend.’Ga naar eind9 Dergelijke verzen geven een aanwijzing omtrent de betekenis van de poëzie voor de dichter. Zij is geen spel, geen bloedloze constructie, maar het leven van de auteur zelf. Zij is de onmiddellijke transcriptie van zijn bestaan, zijn acte de présence. In dat geval moet zij ook in haar verschijningswijze een intense weerspiegeling zijn van dat bestaan, dat zoals gezegd zeer lichamelijk wordt beleefd. Dat blijkt het duidelijkst in de experimentele beeldspraak. | |||||||||||||
[pagina 754]
| |||||||||||||
Wij zullen dat aan de hand van enkele voorbeelden uit verschillende dichters verduidelijken: - ‘Ik zou je een lied in dit landschap van woede willen zingen,
Livia, dat in je zou dringen, je bereiken in je negen openingen’Ga naar eind10
- ‘... zijn mijn lippen
lippen biddend als dansend de buikdanseres’Ga naar eind11
- ‘tot ik huid over liefde ben’Ga naar eind12
- ‘maar je huid en de vorm van je lichaam
smelten in mij tot tederheid samen’Ga naar eind13
Alle vier zijn het zeer duidelijke en vooral direct-intense lichamelijke beelden. Ook berusten ze alle vier op een zelfde vooropstelling, de lichamelijke bestaanswijze van de mens. Slechts indien we dat aannemen, kunnen we ten volle de kracht en de diepgang van deze beelden smaken. Het menselijk lichaam als zijnswijze, als betekenisvolle verschijningsvorm is de wijsgerig geïnspireerde vooropstelling die deze beelden schraagt. Wanneer Claus wenst dat zijn lied, zijn dichterlijk woord, zou doordringen in het lichaam van de geliefde, dan betekent dit: tot in haar meest intieme bestaan, haar eigenheid. Mocht de lezer weigeren aan het lichaam deze betekenis te geven, dan vervalt automatisch het beeld tot een zinloze, nietszeggende woordenkramerij. Lucebert van zijn kant vergelijkt ‘bidden’ met de bewegingen van een buikdanseres. Beide zijn immers totale activiteiten, die de inzet van de gehele persoon vergen. Zowel het bidden als het dansen is waardevol want menselijk. Het ene betekent niet meer dan het andere. Hun waarde ligt niet in de mate waarin zij geestelijk of lichamelijk zijn, maar in de grootte en oprechtheid van de menselijke inzet. Een beeld zoals dit snijdt langs twee kanten. Enerzijds intensiveert het de activiteit ‘bidden’ door er het lichamelijke equivalent aan toe te voegen. Anderzijds releveert het de waarde van ‘dansen’ door het naast het geestelijke ‘bidden’ te plaatsen. Ook hier berust heel de kracht op de geïntegreerde mensopvatting: de mens als geestelijk lichaam. Die zienswijze maakt het beeld niet alleen mogelijk maar is ook mede één van de thema's ervan. Het spreekt dus niet enkel over ‘bidden’ en ‘dansen’ maar tegelijkertijd over een hele manier van menszijn. De citaten van Campert en Vinkenoog vertonen een merkwaardige overeenkomst: beide verenigen in één beeld een lichamelijke en een geestelijke term: huid - liefde / huid - tederheid, zij het op een enigszins verschillende manier. Deze mogelijkheid tot intimiteit impliceert dat het lichaam hier veel meer is dan materie, dat het de expressieve | |||||||||||||
[pagina 755]
| |||||||||||||
aanwezigheid is van de menselijke persoon. Campert en Vinkenoog zouden zulke verzen nooit hebben kunnen schrijven vanuit een dualistische mensopvatting. Dezelfde woorden zouden er een totaal andere, zelfs contradictorische betekenis hebben. Zij spreken immers niet enkel over hun liefde of tederheid, maar ook, in niet mindere mate, over hun mensbeeld. Zij drukken hun levensbeschouwing uit in hun poëzie, echter niet meer door ze onder woorden te brengen, maar door ze spontaan in hun beeldvorming te integreren. Daardoor wordt het beeld meer dan versiering, verduidelijking of vergelijking. Het wordt thematisch door zijn vorm. Het staat niet meer in de eerste plaats voor iets anders, het drukt nu zichzelf uit, zijn eigen aard. Die is het onmiddellijke woordequivalent van de menselijke aard: onontwarbare verstrengeling van geest en lichaam, lichamelijke geest, geestelijk lichaam. Aan de basis van dat alles ligt de fenomenologische visie op de mens, zoals die o.a. verwoord is door Dr. J. Sarano in een studie over een geïntegreerde geneeskunde: ‘Mon visage, mes mains, mon corps, sont de l'âme visible, palpable, matérielle. Incarnée. Présente.’Ga naar eind14 Dergelijk geestelijk lichaam noemt hij een ‘corps-sujet’, een lichaam dat zinvol is, geladen met menselijke betekenis: ‘Une main humaine exprime directement l'humanité, l'intelligence, l'esprit: elle est corporellement intentionelle, le signe d'un corps-sujet.’Ga naar eind15 Het is de meest onmiddellijke en onafwijsbare uitdrukking van de menselijke aanwezigheid. Die zienswijze doorstroomt het hele hedendaagse denken, vnl. het fenomenologisch existentialisme en wint zelfs snel veld in de christelijke moraal. Het is dan ook geen wonder dat de moderne dichter haar min of meer intuïtief heeft overgenomen. In dat verband valt het onmogelijk uit te maken in hoeverre zijn lichamelijke beeldspraak bewust steunt op zijn filosofisch inzicht en in hoeverre hij zich door zijn spontane beeldvorming onbewust een nieuw mensbeeld schept. Beide creatieve tendensen gaan hand in hand. Wat er ook van zij, de experimentele poëzie steunt voor een groot gedeelte op die interpenetratie van vorm en inhoud, van lichaam en geest. Voorbeelden hiervan liggen in onbeperkte mate voor: -‘alles wat jij bent
en waardoor wij zijn:
het is een hand
die ik mij niet laat afkappen’Ga naar eind16
-‘Met vlechten van deernis in heur haar
Met splinters van haat in haar geurend vel’Ga naar eind17
| |||||||||||||
[pagina 756]
| |||||||||||||
-‘zodat ik witte wijn drink
als ik fijngevoelig adem’Ga naar eind18
- ‘Roepen je borsten over naar elkaar
namen voor mij? mijn linkerhand en rechter-?’Ga naar eind19
Een geestelijk geïntegreerd, dit is echt menselijk lichaam, geeft niet enkel het geïsoleerde individu een nieuwe bestaanswijze. Het heeft ook verstrekkende consequenties op de verhouding van dat subject tot de andere subjecten en op zijn positie in de wereld van dingen, van objecten. Het is immers zo, dat de mens door zijn lichaam direct in aanraking, in ‘voeling’ komt met de andere lichamelijke wezens. Dergelijk lichamelijk contact wordt volgens de hierboven weergegeven leven-visie de meest rechtstreekse uitdrukking van een totaal menselijk contact. De lichamelijke wordt een wezenlijke ontmoeting. De meest volledige en intense realisatie hiervan vinden wij in de seksualiteit. Door zijn bewuste en tevens spontane, positieve stellingname tegenover zijn eigen lichamelijk bestaan, wordt het de dichter mogelijk de hele gamma van intersubjectieve relaties, van liefde en bloedverwantschap tot animale seksualiteit, direct lichamelijk weer te geven. Een nadere beschouwing van de erotische beeldtematiek bij enkele voorname dichters moge dit verduidelijken. Wanneer Hugo Claus bijvoorbeeld zegt: ‘... je mond is een huis geweest waarin wij woonden, slapend en biddend’Ga naar eind20, dan roept hij in één omvattend beeld een totale ervaring op. Het eigenlijk nieuwe in dit beeld is de verbluffende vanzelfsprekendheid waarmee begrippen als ‘mond’ en ‘huis’, ‘slapend’ en ‘biddend’ gekoppeld worden. Hier geldt hetzelfde als wat we op p. 3 over het vers van Lucebert opmerkten: ‘zijn mijn lippen / lippen biddend als dansend de buikdanseres’. Juist die verbinding van woorden uit de geestelijke en lichamelijke intimiteitssfeer maakt het beeld nieuw en sprekend. Het wordt plurivalent, spreekt tegelijkertijd over liefde en seksualiteit, omvat beide in één globale beleving en voorstelling. Die buitengewone expressiekracht, die onmiddellijke, synthetische aanwezigheid van de totale mens in het beeld is enkel mogelijk door de opvatting van een lichaam dat ‘zowel in je handen als in je geest’ thuishoort. Een gevolg hiervan is, dat (geestelijke) gevoelens en (lichamelijke) | |||||||||||||
[pagina 757]
| |||||||||||||
uitdrukking principieel omwisselbaar worden. Een lichamelijk beeld kan dus mede de geestelijke liefde uitdrukken, terwijl een ontlichamelijkt beeld ook de seksuele gemeenschap kan oproepen. Beide lopen grotendeels door elkaar: zowel in de menselijke beleving als in de poëtische uitdrukking. Dat is zeker niet volstrekt nieuw, maar wordt in de experimentele poëzie met bijzondere ijver aangewend. Wij kunnen dit zelfs nagaan in de erotische poëzie van Claus. Bijvoorbeeld: - ‘Ik zal je schaamlippen beklemmen
alsof ik er tegen sprak’Ga naar eind21
- ‘Mijn vrouw, mijn heidens altaar,
Dat ik met vingers van licht bespeel en streel
Mijn jonge bos dat ik doorwinter
Mijn zenuwziek onkuis en teder teken
Ik schrijf je adem en je lichaam neder
Op gelijnd muziekpapier.’Ga naar eind22
-‘Het verhaal van zijn tanden drong
In alle vrouwen, dwingend
Als een zomerregen, een koperen lente, als een vroegtijdig
Onderaan in hun liezen begraven doorn.’Ga naar eind23
Ik heb opzettelijk de poëzie van Claus gekozen, om aan te tonen dat zelfs bij hem een wisselwerking aan te wijzen is tussen lichamelijke drift en psychische beleving. Immers: naast vele verzen, die enkel en alleen de bijna animale seksualiteit weergeven, zoals: ‘Je schreeuwde als hond en ree en geit
toen ik je zoon heb verwekt.’Ga naar eind24
of:
‘terwijl in de romp van de heks
mijn angel beeft, ratelt en begeeft
en water wekt.’Ga naar eind25, vinden wij toch ook talrijke fragmenten in de trant van de hoger geciteerde. Ver van een realistische weergave van de seksualiteit te geven, nemen zij het lichamelijke slechts in het beeld op nadat het zijn ondoordringbare, materiële aard grotendeels heeft afgelegd. Het krijgt een verruimde en verdiepte betekenis. Wel blijft de seksualiteit door symbolische suggestie sterk aanwezig. Ze krijgt echter een nieuwe, meer totaal-menselijke dimensie. Naast de lichamelijkheid worden zowel de instinctieve driften en de onbewuste verlangens en dromen als de meer bewuste affectiviteit en emotionaliteit, het verlangen naar zelfovergave zowel als de agressiviteit en drang naar zelfbevestiging in de beleving betrokken. Het resultaat is een poëzie die mij | |||||||||||||
[pagina 758]
| |||||||||||||
vaak meer algemeen erotisch schijnt, dan eenzijdig beperkt seksueel. Bijv. in het eerste citaat, (‘Ik zal je schaamlippen...’) krijgt de lichamelijke akt een nieuwe, geestelijke dimensie door de dubbelzinnige betekenis van het woord ‘lippen’, dat de vergelijking met spreken oproept. Deze toevoeging heft de brute lichamelijkheid gedeeltelijk op. Zij voegt er een element van totaal-menselijke vertrouwelijkheid aan toe: ‘spreken’. In het tweede citaat is de concrete lichamelijkheid zeer beperkt. De seksualiteit wordt nog enkel gesuggereerd, niet direct weergegeven. Het gedicht verschijnt als een reeks confrontaties van emotionele en lichamelijk instinctieve termen: ‘altaar’ - ‘heidens’
‘vinger van licht’ - ‘strelen’
‘teder teken’ - ‘onkuis’.
Zodoende wil de dichter een subtiel evenwicht bereiken tussen lichamelijke en emotionele aspecten van de liefdebeleving. In een strofe als deze doordringen de beeldende suggesties van de twee sferen elkaar zodanig, dat de emotionele affectiviteit de lichamelijke beleving impliceert, terwijl de gesuggereerde seksualiteit ook als vanzelfsprekend met geest en menselijke betekenis geladen wordt. Zoals in de twee andere citaten blijft ook hier de lichamelijke beleving het uitgangspunt. Het is die beleving die de emotie wekt en niet het gevoelen dat zich concretiseert in een lichamelijke activiteit. Het derde citaat roept de erotische aantrekkingskracht op, die de vrouw naar de man dwingt. Het is een erotische drift, die zij in zich dragen als ‘een vroegtijdig onderaan in hun liezen begraven doorn’. Door de toevoeging van de vergelijkingen: ‘Als een zomerregen, een koperen lente’, wordt het beeld verwijd buiten de enge lichamelijkheid waarop het gebaseerd is. Deze beelden geven de seksuele drift immers een gevoelskleur (in casu: een gevoel van rijpe voldaanheid en jeugdige overmoed), zodat we beter kunnen spreken van een erotische neiging dan van een louter lichamelijke drift. Van een werkelijke spirtiuele dimensie kan hier nochtans geen sprake zijn. Uit deze analyse blijken de verschillende graden van psychische deelname. Van animale agressiviteit gaat het over emotionele deelname tot een soms verregaande verstrengeling van fysische en psychische beelden en symbolen. Claus schijnt deze verstrengeling grotendeels spontaan en prereflexief te beleven. De fysische act impliceert automatisch een psychische deelname. Hij heeft geen behoefte om deze wisselwerking te expliciteren. Niet zo bij Lucebert. Hij gaat veel bewuster te werk. Voor hem is de | |||||||||||||
[pagina 759]
| |||||||||||||
nieuwe waarde van het lichaam een ontdekking en wordt een boodschap. Vooral in zijn vroege gedichten kan hij moeilijk nalaten op de waarde van het lichaam een zware nadruk te leggen. Bijvoorbeeld: ‘een der heiligste aller mannen vipacchit hij werd tot zware hellestraf veroordeeld hij zekere nacht waarin vipacchit een engel had kunnen verwekken de bijslaap verzuimd had’Ga naar eind26 De verbinding ‘engel’ - ‘bijslaap’ kent een sacrale betekenis toe aan de lichamelijke gemeenschap. De uitdrukking is hier wellicht extremer dan de bedoeling. De dichter wil een schokkend effect bereiken. Hier, en in hoger geciteerde verzen van Lucebert, wordt de gelijkwaardigheid van lichaam en geest, of zelfs de meerwaarde van het lichaam veel meer geëxpliciteerd dan bij Claus. Lucebert houdt ervan de twee te identificeren of door zijn voorkeur voor het corporele, te schokken, terwijl Claus ze liever in één totaalbeeld opneemt. Bijvoorbeeld: ‘en de aarde vergaan kan de aarde maar nimmer je lichaam’Ga naar eind27 ‘spreek van wat niet spreken doet van vlees je volmaakt gesloten geest’Ga naar eind28 Lucebert spreekt over de geestelijke implicaties van de lichamelijke ontmoeting, Claus spreekt in de taal ervan. Maar steeds staat het lichaam voor het subject zelf. Dat is de grond van de typisch experimentele taal: een taal waarin het traditionele onderscheid tussen woorden uit verschillende sferen verdwenen is, een taal die gesproken wordt door de ondeelbare mens. Dichters spreken ze, zoals daar zijn: Campert, Vinkenoog, Lodeizen, Pernath e.a. Bijvoorbeeld: -‘zoals je zwijgt
met je handen op mijn rug
en je ogen in mijn hals
zal geen poëzie ooit zwijgen’Ga naar eind29
- ‘Ik voel in mijn lichaam weer de gaten
die jouw nabijheid heeft geslagen’Ga naar eind30
- ‘In de bedding
van je heupen wil ik slapen
door de hemel van je ogen bedekt
je voeten zijn ver en toch
behoren ze bij je als een
vlieger zijn ze opgelaten
in een zomerdag’Ga naar eind31
| |||||||||||||
[pagina 760]
| |||||||||||||
Steeds lopen beeld en thema, inhoud en vorm in elkaar over en roepen elkaar op. De filosofisch gefundeerde visie op de mens is de taal waarin over zijn bestaan en over zijn ontmoeting met de andere mensen gesproken wordt.
Maar verder nog reiken de consequenties van deze dichtwijze. Na de mens zelf en na zijn verhouding tot de anderen, is ook zijn plaats in de materiële wereld gewijzigd. De nieuwe mens ziet zichzelf geplaatst in een wereld van dingen, waarmee hij in contact is. Door zijn lichamelijke, d.i. materiële aard, behoort hij tot dezelfde orde als die dingen. Hij kan ermee omgaan, ze in zijn leven inschakelen. Zij zijn hem niet vreemd. Maar door de geestelijke betekenis van dat lichaam krijgt deze omgang een nieuwe dimensie, wordt zingevend. Door zijn speciale aard van geestelijke materie treedt de mens in een zinvolle en zingevende relatie tot de wereld. Dat wordt met klem bevestigd door het fenomenologische denken. ‘Le corps est intermédiaire qui manque à Descartes pour relier l'âme pensante au monde extérieur’, zegt Gabriel Marcel.Ga naar eind32 Die humaniserende rol van het lichamelijk bestaan in de wereld is niets minder dan een aspect van het lichamelijk bestaan als dusdanig en kan daar niet van losgemaakt worden. Zoals in de vorige gevallen zullen wij nagaan in hoeverre die overtuiging de taalvorm bepaalt, waarin de dichter spreekt over zijn verhouding tot de wereld. Van alle experimentelen staat wellicht R. Campert het nauwst in relatie met de tastbare wereld. Hij spreekt graag over zijn alledaagse leefwereld, de dingen die hem omringen en waarmee hij vertrouwd is. Opvallend daarbij is de gelijklopendheid van lichaamsbeleving en beleving van de buitenwereld. Een voortdurende afwisseling van technieken zoals personificatie en corporisatie van de dingen en andersom ontlichamelijking van het lichaam, zorgt ervoor dat de intieme verbondenheid van de mens met de wereld, langs het lichaam, gereveleerd wordt. Dat is zeer opvallend in het volgende fragment: ‘De heuvels waren vol aandacht
voor dieren en mensen als immer.
De mensen liepen als tranen
door de straten.
De stad rimpelde zijn voorhoofd,
bewoog de spieren van zijn kaken’Ga naar eind33.
Mens en wereld, lichaam, geest en materie gaan hier op vertrouwelijke manier met mekaar om. Zulke beelden kunnen of mogen niet analytisch uiteengerafeld worden. Zij bestaan slechts door hun samenhang. De | |||||||||||||
[pagina 761]
| |||||||||||||
materiële dingen, waarmee de mens omgaat, waarin hij leeft, worden betekenisvol, als projectie van de menselijke bedoeling. Deze zinvolheid wordt door de personificatie in het gedicht verhevigd. De intentionele gerichtheid van het lichamelijk subject op de wereld, is de wijsgerige overtuiging, die hier de basis vormt. Zij doorstroomt het gedicht en draagt het zonder zelf uitgesproken te worden. Zij is constitutief voor de zeggingswijze, de taalvorm, niet minder dan voor de beleving die eraan ten grondslag ligt. Een ander voorbeeld geeft ons het gedicht ‘Als’Ga naar eind34:
‘Als een zachte regen,
als het trage varen van een plezierboot
vroeg in de morgen, langs riet en kikkers
en schimmen van koeien
en met wit potlood getekende molens
en het beslagen, gedeukte zilver van melkbussen
langs dommelende eenden, zich uitstrekkende steden
en lage kademuren van oud steen...
(...)
Als bloederige vissen in manden op de markt,
de werkzame mond van een bloemenventer,
de hollende voeten van twee jongens
die een reep chocola hebben gestolen,
de trotse wenkbrauwen van de meisjes
die hun haar hebben laten watergolven,
de wallen onder de ogen van de polshorlogeverkoper,
als een heel oud boek,
een spiksplinternieuw tijdschrift,
mooi als het stuur van een racefiets...
(...)
is je lichaam.’
In deze volgehouden reeks vergelijkingen is de beeldeenheid minder sterk, juist door de vergelijkingstechniek. De wederzijdse openheid en beïnvloeding van mens en wereld is hier niet zozeer in de taal geïncorporeerd als wel in de vergelijking, die revelerend is, zowel voor het lichaam van de geliefde (d.i. zijzelf) als voor de wereld. Ook een gedicht als ‘elke dag’ in de bundel ‘Bij hoog en bij laag’, spreekt die taal van lichamelijke vertrouwdheid, door de opeenvolgende personificaties. De kinderen en de dingen rondom hen behoren tot een zelfde wereld, waarin het lichamelijk element de samenhang van mens en natuur beklemtoont: ‘de regen de kinderen roept
| |||||||||||||
[pagina 762]
| |||||||||||||
te schuilen onder de bomen,
de bezorgde bomen het gras waarschuwen
tegen komende kindervoeten,
het gras de poezen fluistert het huis in te gaan,
want de kinderen komen’Ga naar eind35
Dergelijke vertrouwdheid met het buiten-ik is echter een zeldzaamheid in de experimentele poëzie. Zij is nog veel meer geconcentreerd rond de innerlijkheid van de dichter zelf en secundair zijn relatie tot de anderen, dit in tegenstrijd met haar eigen impliciete opvatting van een lichamelijk, d.i. intentioneel bewustzijn. Enkelen nochtans zijn consequenter. Zoals Campert keren H. Andreus en Lodeizen zich tot de wereld om hem scheppend te humaniseren. ‘Ik hoor het licht het zonlicht pizzicato de warmte spreekt weer tegen mijn gezicht’Ga naar eind36 zegt Andreus en daarmee spreekt hij zowel over de weldoende ervaring van het zonlicht, als over zijn lichaam als verbinding met de natuur. Naast die bijna idyllische manier om de wereld zinvol in de poëzie in te schakelen, staat het meer geëngageerde vers van Sybren Polet. ‘Concrete poëzie’ noemt hij het. Polet wil door de kracht van zijn woord een nieuwe zin geven aan de moderne technische wereld. Hij ziet dat vooreerst zeer programmatisch, want, zegt hij: ... de dichter in zijn pyjama van maan en nacht
blijft achter, 1 meter achter de dingen’.Ga naar eind37
Daartegenover stelt hij zijn ideaal:
‘... de Syntetische mens
de mens met een mond als mikrofoon, een voorhoofd als een
barometer, een hart als een motor van water’Ga naar eind38
En daarom dicht hij als volgt:
‘ik leg mijn hart op een machine
leg ik mijn hart op een machine
sterke metalen polsen pompen
hameren mij in kontakt met god.’Ga naar eind39
Hoewel zijn pogingen hier en daar nogal gezocht aandoen, heeft hij toch de verdienste één van de enigen te zijn om eerlijk de poëtische consequenties te beleven van zijn keuze voor het subject-lichaam. Opmerkelijk in dit verband is de term ‘Syntetische mens’, die zowel de betekenis van ‘technisch, chemisch gefabriceerde mens’ als die van ‘tot eenheid gestructureerde mens’ kan hebben. Beide betekenissen kunnen samen gelden. S. Polet wil niet meer in de eerste plaats zichzelf als lyrisch subject belijden, noch de wereld imiterend weergeven, maar zichzelf en de wereld | |||||||||||||
[pagina 763]
| |||||||||||||
tegelijkertijd realiseren in een lichamelijke synthese. Een sterk staaltje van deze synthetische visie geeft hij in het gedicht ‘Exemplaar’: ‘hij rust aan het strand
als een gedokumenteerd weekblad,
(...)
Kreunend vouwt hij zich om:
“ik heb pijn in mijn Parijs, en O,
de Jang tse Kiang stroomt over in mijn ogen,
er verdrinken 30.000 Chinezen in mijn ogen;
gisteren werd een Hongaar in mijn arm gemarteld,
gisteren in mijn lies een Algerijn geëlektroliseerd -”
En geen spierlezer kan hem helpen,
geen dichter troosten
met woorden.’Ga naar eind40
Zelfs een schijnbaar zo ver gezocht beeld wordt normaal, ja buitengewoon helder en expressief, wanneer wij het zien in samenhang met heel het nieuwe inzicht in mens, lichaam en wereld. Maar eerst moeten we de enige taal leren lezen waarin dit inzicht poëtisch kan verwoord worden. Uitgaand van een gewone vergelijking van de mens met een weekblad, wordt het beeld gaandeweg uitgediept tot een identificatie van de mens met de inhoud van dat weekblad. Het resultaat is een voorstelling van het menselijk lichaam als een lichaam van de gehele mensheid. Wat aan één van zijn delen gebeurt, wordt door het hele lichaam ondervonden. Lichamelijke zijnswijze, intersubjectiviteit en intentionele openheid op de wereld vloeien hier in mekaar over. Door zijn lichamelijke aard wordt de mens essentieel een geëngageerd wezen. Ook andere dichters geven occasioneel een diepere zin aan hun contact met de wereld. Typisch hiervoor is een gedicht van Paul Snoek: ‘Een zwemmer is een ruiter’ en van J. Elburg: ‘Zomerlang’. Beide gedichten vertrekken van een verfijnde, geraffineerde zintuiglijke ervaring. Die ervaring is onmiddellijk psychisch en fysisch: ‘Zwemmen is losbandig slapen in spartelend water is liefhebben met elke nog bruikbare porie is eindeloos vrij zijn en inwendig zegevieren.’Ga naar eind41 De mens in het water ervaart direct de lichamelijke streling en zuivering, maar even direct de geestelijke sensatie van vrijheid, oneindigheid en zuiverheid. De gedichten zelf groeien zo uit tot een unieke synthese van simultane geestelijke en lichamelijke ervaring. Zintuiglijkheid en innerlijkheid, wereld en abstractie vloeien ongehinderd door elkaar: ‘En zwemmen is de eenzaamheid betasten met vingers | |||||||||||||
[pagina 764]
| |||||||||||||
is met armen en benen aloude geheimen vertellen aan het altijd alles begrijpende water. Zwemmen is een beetje bijna heilig zijn.’Ga naar eind41 Een beter voorbeeld van het parallellisme in de vernieuwing van leefwijze en uitdrukkingswijze is moeilijk denkbaar. Het lichamelijk contact met de materie, het water, wordt verdiept tot een rechtstreeks en intens - want lichamelijk - contact met de vrijheid, de zuiverheid, de goedheid. Op het vlak van de poëtische taal zijn verbindingen zoals: - ‘losbandig slapen in spartelend water’
- ‘liefhebben met elke nog bruikbare porie’
- ‘eenzaamheid betasten met vingers’
- ‘met armen en benen aloude geheimen vertellen’, typerend voor de
radicale ommekeer in de beeldvorming. Geen vergelijking of verduidelijking meer: maar woordtranspositie van de eenheid in zijn en beleving. Dergelijke gedichten komen ook bij anderen sporadisch voor, maar meestal, ook in de latere poëzie van Snoek, wordt het contact met de wereld op een meer symbolisch, irreëel vlak beleefd. De concreet-fysische ervaring, die oorspronkelijk de grondslag was, wordt verdrongen door de geestelijke dimensie, die een eigen bestaan gaat leiden en die dan a posteriori in een lichamelijk beeld geconcretiseerd wordt. Dat is bijvoorbeeld duidelijk het geval in de meeste gedichten uit ‘Nostradamus’, de laatste bundel van P. Snoek: ‘En liggend in het wijde bed der rechters, ik speel met licht en duister als met jonge leeuwen totdat de strelende vingers der weelde, als vlinders in mij opengaan’Ga naar eind42 Hier wordt een complexe wereld geschapen waarin geest, materie, abstracta en wereld in de lichamelijkheid tot eenheid worden gebracht. Van oorspronkelijke, materiële lichamelijkheid is geen sprake meer. Formeel zijn alle realiteiten lichamelijk verbonden maar naar de zin zijn ze allemaal geestelijk. Dat is het laatste stadium van de lichamelijke taal. Wij vinden het ook bij Lucebert: ‘Zij steken de zon in de mond verorberen de wolken
zij beduimlen de bliksems met hun smeulende tongen
en bootsen de maan na met hun pluimstrijkende ogen’Ga naar eind43
De zingevende, structurerende dimensie van de lichamelijkheid treedt geïsoleerd op, los van de intentionele zintuiglijkheid die er de basis | |||||||||||||
[pagina 765]
| |||||||||||||
van is. Het laatste beschrijvende element is verdwenen. Het lichaam is taal geworden: teken van de menselijke, zingevende aanwezigheid in de taal. Hierbij is echter een dimensie van de lichamelijkheid verloren gegaan. De materiële zintuiglijkheid als contact met de dingen is verdwenen ten voordele van de transparante beeldfunctie van het lichaam. Het lichaam is meer teken geworden dan tastbare aanwezigheid. Het is gesublimeerd, gepoëtiseerd, opgegaan in zijn expressief aspect. De perfecte poëtische harmonie met al het bestaande kan slechts gesitueerd worden in een autonome droomwereld. Slechts daar kan de (geïdealiseerde) mens de totaliteit beleven. Alleen zeer sterke dichters kunnen deze wereld voor de lezer tot werkelijk leven wekken. De zwakkere gedichten in dit genre geven vaak meer de indruk van een afweer tegen de vreemdheid van de tastbare dingen, dan van een ideale intimiteit.
Alles bij elkaar genomen komt ons uit deze poëzie het beeld van een mens tegemoet, die als geïntegreerde persoonlijkheid leeft, met een sterke nadruk op het lichaam. In vele bewuste uitspraken neemt de experimentele dichter stelling voor zijn lichaam als bestaanswijze. Hieruit volgt onmiddellijk en tegelijkertijd de eersterangsrol van het lichaam als beeldende expressie van de mens. Dat is een poëtische omzetting van wat ook in de fenomenologische wereld het geval is. Daardoor ook lopen beeld en thema ongemerkt in elkaar over: de levenshouding conditioneert en verantwoordt de metaforische techniek, terwijl de beelden door hun eigen aard de levenshouding reveleren. Vooral de rol van het lichaam in de erotische poëzie was een sprekend voorbeeld daarvan. Daartegenover staat, dat slechts enkelen, zoals Campert, Andreus, Lodeizen en Polet van een waarachtig, zinvol contact met de materiële wereld getuigen. De overigen concentreren zich nog hoofdzakelijk rond de zelfbeslotenheid van hun eigen bestaan. Hoe waarachtig lichamelijk hun poëzie ook is, zij slagen er niet of zelden in, langs die lichamelijkheid in een persoonlijke relatie te treden met de objectieve wereld. Zij staan weigerachtig tegenover de consequenties van de lichamelijke zijnswijze waarvoor zij opteerden, wanneer deze verder reiken dan de exploratie van de vertrouwde binnenwereld. Dat die lichamelijkheid wezenlijk een open gerichtheid op de wereld veronderstelt, schijnen zij te willen negeren. Sommige citaten (o.m. bij Claus) schijnen erop te wijzen dat zij het | |||||||||||||
[pagina 766]
| |||||||||||||
lichaam, door de buitensporige nadruk die zij erop leggen, nog te zeer geïsoleerd van de totale menselijkheid beleven. Zij waarderen het meer om zichzelf dan om zijn functie van ‘menselijke zijnswijze in de wereld’. Immers, niet het lichaam is geestelijk, maar de lichamelijke mens. Het lichaam krijgt slechts geestelijke implicaties, wanneer het beleefd wordt als de beeldende uitdrukking van die geestelijke mens. Pas dan ook kan het lichamelijk contact met de wereld een humaniserend, zingevend contact zijn. In die zin is de hogergenoemde beperktheid van de experimentele poëzie - zowel een menselijke als een poëtische beperktheid - veeleer het gevolg van het verwaarlozen van de spirituele pool in de mens, dan van een tekort in de lichamelijke beleving. Maar niettegenstaande die zwakheid hebben wij kunnen vaststellen dat het lichaam in deze poëzie zijn rol van menselijke uitdrukking vaak op zeer poëtische en expressieve wijze vervult. Hier geldt tenvolle wat Dr. J. Sarano over het subject-lichaam zegt: ‘Mon corps est, en quelque sorte, pétri, habité d'âme, il est animé, il est âme, loin que celle-ci ait besoin de lui être ajouté. Or, lorsque je dis que le corps est expressif, et qu'il m'exprime, je ne dis pas autre chose.’Ga naar eind44 Dit is één van de vele omschrijvingen om te zeggen dat in de fenomenologische orde het lichaam de mens is: zijn bestaanswijze en zijn manier van aanwezig zijn in de wereld. Door deze bijdrage hoop ik verduidelijkt te hebben hoe het lichaam in de experimentele poëzie de taal heeft doordrongen. Het is er in de beste gevallen uitdrukking van de mens geworden. Zo hebben wij kunnen vaststellen hoe aan een nieuw levensinzicht ook een gewijzigde uitdrukkingswijze beantwoordt, een nieuwe poëtische taal. Een van de voornaamste elementen van deze nieuwe leef- en dichtwijze, is het lichaam. Door zijn lichamelijke aanwezigheid in het vers verbindt de dichter de meest uiteenlopende realiteiten. Hij schept een omvattende wereld in woorden en kan die door de lichamelijke taal tot eenheid brengen, structureren rond één centrale zingevende kern: de mens. | |||||||||||||
Gebruikte dichtbundels
| |||||||||||||
[pagina 767]
| |||||||||||||
|
|