Roelants en Mussche, schilder Léon de Smet, twee componisten, Nees en Veremans, beeldhouwer Aubroeck en verder drie personaliteiten die in het openbaar leven een groot gezag uitgeoefend hebben of nog uitoefenen: professor Geyl, staatsminister Van Cauwelaert en monseigneur Van Waeyenbergh, de rector magnificus van Leuven.
Wat die heren gezegd hebben is tweemaal merkwaardig. Eens om de inhoud, de bijzonderheden over hun leven en werk, hun kijk op toestanden en mensen, die van belang zullen zijn voor wie ooit over hen en hun tijd wil spreken of schrijven, en vervolgens om de manier van hun optreden en reageren die onwillekeurig hun onverhulde persoonlijkheid tekent. De televisiecamera's zijn verklikkers, de micro's zijn het niet minder. Zij betrappen de mens in zijn natuurlijk spreken en handelen, zoals hij zou geweest zijn had hij minder of niet op zichzelf ingewerkt.
Martens zegt: ‘Wat er op mijn graf moet staan, heb ik ook al bepaald: de gestalte van Tijl Uilenspiegel met de kop van Martens en daaronder deze ene zin: Zijn kunst was Vlaams. - En betalen zal ik mijn grafsteen zelf.’ - ‘Ik heb een eerder pessimistische visie op de mens,’ verklaart Minne, ‘een visie die de lach toch niet uitsluit, de ironie, de enige manier om u te troosten’. - Daarentegen ziet Herreman in zijn poëzie een bemoedigende strekking: ‘het leven aanvaarden, beleven. Ik hoop zelfs met plezier te kunnen doodgaan.’
Prof. Geyl, die niet blind is voor de zware moeilijkheden waarmede nu (en in iedere tijd) geworsteld wordt, besluit: ‘Ik weiger doodeenvoudig te wanhopen.’ En als de ondervrager wil weten wat hij voor het belangrijkste in zijn leven houdt, volgt na een opsomming van zes regels: ‘Diep geïnteresseerd in mijn werk. Een gevoel dat ik er iets mee bereikt heb.’ In zijn tachtigste jaar achtte Van Cauwelaert er zich nog toe verplicht zijn politieke idealen te verdedigen. ‘Maar mijn interesse voor politiek is geboren uit Vlaamsgezindheid en ook uit sociale bekommernis. - Ik ben inderdaad altijd overtuigd geweest dat wij de ontwikkeling van Vlaanderen moesten zoeken zonder de eenheid van het land te breken. Dat is trouwens de opvatting geweest van alle verantwoordelijke Vlamingen na de scheiding van 1830 en het was ook die van Rodenbach. Het separatisme kan wel bij enkelen in gedachte zijn opgekomen, maar als beweging is het van Waalse oorsprong.’
Mgr. Van Waeyenbergh kijkt met een vleugje humor op zijn leven terug. Hij is de stichter van de eerste Vlaamse studentenbond in Laken geweest en aanvankelijk wilde hij ingenieur worden om de sociale misstanden te helpen verbeteren. Hij verdedigt de opvatting dat de armste jongen die begaafd is, aan de universiteit alle kansen moet krijgen, maar aan de niet-begaafden zou men geen hulp mogen geven. ‘De studenten hebben wat anders te doen dan alleen lawaai te maken en te dansen.’ Dat het bijwoord alleen erbij staat, is een wijze toegeeflijkheid. Wij moeten de mensen nog beter leren kennen en dan zullen wij opnieuw meer van hen dan van de paarden, de wolven en weerwolven gaan houden. Ernest Claes zou daarbij opmerken dat hij het altijd geweten heeft. Er zijn anderen die eraan getwijfeld hebben.
A.D.