Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 110(1965)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 28] [p. 28] Hubert van Herreweghen Telefoon Ik bel naar Herreman. Hij antwoordt niet. Op welk terras zit hij te kijken naar wie hun liefde laten blijken elkaar, en zien niet dat hij ziet? Ik bel naar Herreman. Hij antwoordt niet. Wat zouden zien zij, zij zijn blind. De insekten hebben duizend ogen, gewarig vóór 't gevaar begint, maar die van liefde zijn bevlogen volgen een vlinder op den wind, hun droom is met hem opgevlogen. Ik bel naar Herreman. Hij antwoordt niet. Of zit hij zelf, weer twintig jaar, een hand, een arm, een wang te strijken, een oude kwaal die niet wil wijken en die niet wegviel met zijn haar? Als uit beboste dalen klinkt, gelijk een woudduif in april, gelijk een horzel 's zomers zingt als er een onweer is op til en, dreigend, wordt het bijna schoon, het koeren van de telefoon. Ik bel naar Herreman. Hij antwoordt niet. [pagina 29] [p. 29] Als hij nu opneemt groet ik met een grijns, veins wat ik meen en meen niet dat ik veins, zoals de mensen doen en kunnen anders niet. Veelvuldig vlak van leven en gepeins, waarin de bel luidt en de geest verschiet, 't eenvoudigst woord wordt vals en sibillijns. Dat is een oude plaag en een gemeen verdriet. Als ik hem maar met vrede liet? 't Eentonig instrument de bel speelt tevergeefs zijn klagend lied. Dan rijst het haar recht op mijn vel: Herreman vind ik morgen wel, maar eens antwoord ik zelve niet, nooit meer, op lokstem noch bevel. Ik bel naar Herreman. Hij antwoordt niet. Vorige Volgende