De laatste ronde
Rechtzitting na vijfentwintig jaar
Een van onze beste culturele kringen geeft in een welverzorgde brochure een soms vier bladzijden lang inhoudsoverzicht van de lezingen die zij deze winter zal laten houden. Een dezer lezingen zal de moderne letterkunde behandelen voor zover zij antwoordt op de vraag naar het menselijk bestaan. Zij gaat daarvoor uit van de stelling dat ‘Literatuur in haar mooiste vorm geconcretiseerde, d.w.z. levend gemaakte wijsbegeerte is.’
Als eerste door de moderne letterkunde gegeven antwoord op de levensvraag zal spreker het deterministische behandelen, waarover zijn syllabus het volgende zegt:
‘Volgens sommigen zijn bepaalde mensen voorbestemd om gelukkig te zijn en anderen om ongelukig te zijn. Iedereen die ervoor geboren is kan gelukkig worden, de anderen niet. Maar wie een andere weg inslaat dan deze die voor hem geschikt is verknoeit zijn leven. Het menselijk leven wordt beheerst door erfelijkheid en afkomst die een beslissende invloed uitoefenen. Deze richting leunt aan bij het vroeger naturalisme. Zij wordt bijvoorbeeld in “Levensbloesem” van Stijn Streuvels geconcretiseerd in de persoon van Lieveke Glabeke.
Wij vinden deze opvatting ook terug in de hedendaagse Amerikaanse literatuur, bv. bij Faulkner, bij ons bij Gerard Walschap, bijv. in “De Familie Roothooft” en ook bij Thomas Mann.
Kunnen wij zulke levensbeschouwing aanvaarden?
Zij heeft geen zin. Levert het geen hoop op anders te zijn dan ons voorgeslacht was? Er is wel een zeker determinerend element in het menselijk leven, maar het is niet beslissend. Het gedetermineerd zijn door onze lichamelijke afkomst ontslaat ons nooit van onze geestelijke verantwoordelijkheden. Dit bewijzen de gevoelens van onrust, angst, spijt en wroeging. Er is een zekere voorbestemming, een zekere gerichtheid, maar geen determinisme. Op een bepaald ogenblik wordt de erfelijkheid opgeheven en worden wij verplicht vrij te beslissen.’
Ik heb geen opdracht van Streuvels, Faulkner, of Thomas Mann om hun opvattingen omtrent het determinisme uiteen te zetten, maar omdat ik er vast van overtuigd ben dat de voordrachtgever te goeder trouw is wat mij betreft, meen ik hem er te mogen op wijzen dat hij zich vermoedelijk heeft laten misleiden door een etiket dat men in de toenmalige hetze op ‘De Familie Roothooft’ heeft geplakt.
‘De Familie Roothooft’ is geen deterministisch werk. ‘De Familie Roothooft’ illustreert zeer exact de opvatting die volgens de voordrachtgever de juiste is. Adelaïde is erfelijk belast zoals haar vader, maar zij gaat niet dááraan ten onder, maar wel aan haar overtreding van de katholieke huwelijksmoraal. Haar zoon Eric, die volgens de deterministische theorie ook erfelijk belast moet zijn en ook moet ten onder gaan, gaat niet ten onder, houdt stand en wel door eigen vrije beslissing. Zijn dochter Carla, Adelaïdes kleindochter, overwint haar erfelijke belasting schitterend door wilskracht en geloof. ‘De Familie Roothooft’ is dus een positief en uitgesproken antideterministisch werk.
Gerard Walschap