| |
| |
| |
Gerard Walschap
De memoires van ‘Le crapouillot’
Ge zult mij niet horen zeggen dat de driedelige Mémoires d'un Parisien door Jean Galtier-Boissière het werk zijn van een groot schrijver of van een groot intellect, maar wel dat zij het dagboek zijn van een man uit één stuk, zoals er voor de culturele hygiëne van een volk altijd hier en daar een nodig is. Zijn nietgenuanceerd non-conformisme, voornamelijk samengetrokken in het idée-fixe dat geheel het openbaar leven berust op bourrage de crâne, is precies even misleidend als de leugenachtigheid waartegen het zich keert, het vast geloof dat al wat in de krant staat waar is.
Het pacifisme van na de eerste wereldoorlog, waarin Galtier-Boissière nog gelooft, is door de feiten terechtgewezen. De oorlog is heel wat anders en meer dan een samenzwering van wapenfabrikanten, generaals en politiekers, mogelijk gemaakt door de lichtgelovigheid van een massa die fier is voor het vaderland te mogen sterven. Hij is een tragedie waaraan allen in de mate hunner mogelijkheden medewerken zonder er werkelijk schuldig aan te zijn, een ramp waartegen wij nog geen afdoend afweermiddel kennen. Hij is een bedreiging, te vergelijken met de bevolkingsaangroei. Zelfs wanneer morgen de beroemde pil wordt uitgevonden en over gans de aardbol tegelijk ingenomen, kunnen wij er niet meer aan ontsnappen dat ons aantal binnen de eerstkomende vijftig jaar verdubbelt, waarna wij stilaan weer gasovens zullen moeten bouwen. Niet over vijftig jaar, doch van vandaag af moet de wereldoorlog worden vermeden. Dat is even dringend als wegspringen van rails waarop een sneltrein aanstormt.
Behalve dat zijn stelling niet meer opgaat, is de wijze waarop Galtier ze verdedigt niet zeer overtuigend. Te veel anekdoten en moppen, te weinig synthese, te enge kijk. Is Julien Benda een plechtige, verzuurde leverlijder geweest, Galtier-Boissière gaat er al te licht op los met de grote bistrotmuil van de Français moyen.
Dit alles te zijnen nadele met alle nadruk gezegd zijnde, wil ik even hard beklemtonen dat hij met deze gebreken een correctief levert van onmisbaar nut. Men moet dit zuiver type van de onomkoopbare antimilitarist, de poilu van '14-'18, die zich noch in 1940, noch in 1945
| |
| |
van zijn stuk liet brengen, de sympathie betuigen waarop hij recht heeft. Men moet van hem enkele lessen aannemen waar het hem om te doen is in zijn tijdschrift en in zijn mémoires. Aragon en Thorez keerden hun antimilitaristische kazak. Thorez die deserteerde in 1940, schreeuwde in 1946 in de Vel' d'hiv.: ‘Il nous faut une armée! Jeunes Français, vous ne pouvez pas être contents de ne pas être sous l'uniforme!’ De Roland Dorgelès van Les croix de bois, de Jean Giraudoux van Siegfried et le Limousin en La guerre de Troie n'aura pas lieu werden in 1940 officieel aangestelde ‘correspondants aux armées’, zegt Galtier, ‘d'une stupidité étonnante’. Céline, ‘la plus grande gueule de France’, werd een jodenjager. Galtier-Boissière, zo klein als hij dan zijn mag, had de grootheid zichzelf te blijven. De chirurg moest hem niet lang geleden, na zijn zeventigste verjaardag, een been afzetten, maar ook op één been staat dit karakter, slecht genoemd omdat het een karakter is, pal. Maar, als ik voorstel van hem iets te leren, is het niet om affectieve redenen, doch zeer zakelijk omdat hij tot nu toe, meer dan de primussen, meer dan Dorgelès, Giraudoux en Céline, meer dan Mauriac, Claudel, Aragon, Sartre, meer dan Daladier, Reynaud, Pétain, Laval, Bidault, de Gaulle, meer dan vroeger Clémenceau en Poincaré, de dingen gezien heeft zoals ze waren, en van de feiten gelijk heeft gekregen.
| |
La France et ses militaires
Galtier beuzelt niet waar hij er ‘en conclusion d'un demi siècle passé à tenter de débourrer les crânes de mes contemporains’, op wijst dat Frankrijk zich sedert zijn jongste revolutie van zijn beroepsmilitairen weinig heeft te beloven gehad.
De geschiedenisboeken sommen met wellust de talrijke overwinningen op van de geniale Napoleon Bonaparte, maar over de gekwetsten die niet werden bijgestaan, over de invaliden en ongeneeslijk zieken, over de tienduizenden dienstweigeraars die door een leger van gendarmen werden achternagezeten en zichzelf verminkten, over het plunderen en schofferen in bezet gebied, zwijgen zij. Er was geen persvrijheid meer onder Napoleon. Zijn soldaten morden, zijn officieren kuipten, hijzelf omringde zich met de middelmatigsten, zeide hij zelf tot de tsaar, en leidde ze gelijk kinderen. Na vijftien jaar in gans Europa gezegevierd te hebben en geplunderd, werd hij door maarschalken die hij met gunsten had overladen te Fontainebleau verraden en te Waterloo in de steek gelaten. Toen hij zich aan de Engelsen overgaf was Frankrijk kleiner dan toen hij de macht in handen nam, en financieel geruïneerd. Het uitgedund en adergelaten Franse volk stond voor een ontzaglijke oorlogsschuld en een lange bezetting.
| |
| |
Napoleon III wilde vrede, maar hij voerde oorlog in de Krim, in Italië, in Mexico en tegen Duitsland. Deze laatste oorlog had hij kunnen winnen indien hij niet het nieuw snelvuurkanon had geweigerd dat de Duitser Krupp hem even tevoren had aangeboden. Maar zijn generaals hadden goedkope zegepralen bevochten op Arabieren met geweren uit Jezekes tijd en waren gerust. Hoofdzaak voor hen was dat de regimenten van hun collega's rivalen werden vernietigd. De rekening van dit alles bedroeg vijf miljard goudfrank oorlogsschadevergoeding en het verlies van twee provincies.
Over de oorlog van '14-'18 zullen we kort zijn: er moet ééns een einde aan komen. Volgens generaal de Larminat bestond hij uit een reeks van massale afslachtingen van veel te veel brave soldaten, toevertrouwd aan veel te onbekwame officieren. Zijn grote generaals werden door een gecensureerde en gedirigeerde pers vier jaar lang als genieën opgehemeld omdat zij gedurende die vier jaar zonder resultaat steeds maar frontale aanvallen deden uitvoeren waarin hun soldaten bij honderden werden weggemaaid. Na de oorlog echter werden zij door alle militaire auteurs van gezag als verwaande mediocriteiten afgeschilderd. De geneesheer die Foch bijstond op zijn sterfbed, antwoordde op de vraag si le maréchal s'était déjà éteint: ‘Eteint? Non, ce n'était pas une lumière!’ Maar, zei Clémenceau, ‘il faut laisser au peuple sec idoles’.
De Franse legeroverheid van de tweede wereldoorlog had niets geleerd van de Spaanse burgerkrijg, waarin de Duitse en Italiaanse militairen met al hun wapens en methoden intens hadden geëxperimenteerd. Zij werd van de hand Gods geslagen door de aanvalsmethode waarmee de Duitsers enkele maanden tevoren Polen op de knieën hadden gedwongen.
Generaal Weygand verklaarde in Juli 1939 te Rijsel: ‘Vous me demandez mon sentiment sur l'armée française, je vous le dirai franchement et avec l'unique souci de la vérité, ce qui ne me gêne nullement. Je crois que l'armée française a une valeur plus grande qu'à aucun moment de son histoire. Elle possède un matériel de guerre de première qualité, des fortifications de premier ordre, un moral excellent et un haut commandement remarquable. Personne chez nous ne désire la guerre, mais j'affirme que si l'on nous oblige à gagner une nouvelle victoire, nous la gagnerons.’
In diezelfde maand juli van 1939 verklaarde generalissimus Gamelin aan een volksvertegenwoordiger die niet gerust was over de Duitse overmacht aan vliegtuigen en tanks, dat het vliegtuig geen grote rol zou spelen. Hij had niets geleerd van Foch, die in de lente van 1914, na een vliegmeeting, als zijn mening te kennen gaf dat het vliegtuig zich uit- | |
| |
stekend leende tot sport, maar militair onbruikbaar was in de oorlog. De Duitse luchtmacht zou een strovuur zijn, zei Gamelin, en dat kon niet anders doordat het vliegwezen zijn materiaal en manschappen onvermijdelijk te snel opgebruikt. ‘Quant aux chars,’ voegde deze grote militaire competentie daar nog aan toe, ‘la conception d'apres laquelle ils pourront être utilisés en grandes unités autonomes et non comme engins d'accompagnement d'infanterie, n'est pas sérieuse. Je sais que les Allemands ont plus de dix divisions blindées. Elles ne me préoccupent pas. J'ai constitué deux divisions blindées pour donner satisfaction au Parlement. Mais j'emploierai maintenant à autre chose les crédits dont j'aurai la distribution.’
Een goed alf jaar later wordt Frankrijk op een paar maanden tijds neergeslagen ‘selon la conception qui n'est pas sérieuse’. Van de ene dag op de ander pacteert een der grote Franse generaals van de vorige wereldoorlog met de overwinnaar, de erfvijand van zijn land, en regeert bij de gratie van Hitler, hetgeen Abel Bonnard deze striemende woorden ontlokt: ‘Vous autres, militaires, vous avez bien de la chance. Quand vous gagnez les guerres, vous avez la gloire, quand vous les perdez vous avez le pouvoir et si vous trahissez, il vous reste l'honneur.’
Het blijft niet bij de nederlaag van Gamelin en Weygand en bij het verraad van Pétain. De militairen saborderen de vloot en weigeren aan de weerstand over te maken hun geheime wapenvoorraden, die zij daardoor volledig in handen van de Wehrmacht spelen.
Na de wapenstilstand vechten deze heren in Indo-China tot in mei '54, d.i. zeven jaar lang, wel wetend dat er geen enkele kans op behoud van deze kolonie is. Allen weten zij wat generaal Leclerc reeds op 27 maart '46 schreef: dat alles vergeefs is. Zij zijn daar vast van overtuigd, een blinde kan het zien. De leider van de Viet-Min stelt hun bij herhaling, neen gedurig, compromissen voor die veruit de allerbeste beëindiging van een hopeloze zaak zouden zijn. De militairen wijzen ze af. Aan het einde van de zinloze slachting laat het leger dan nog zijn eigen gewonden en de fransgezinden, zijn collaborateurs, eerloos in de steek.
De verovering van Algerië vergde dertig jaren, waarvan de meeste uitsluitend gevuld met bloed en schande. Generaal Saint Arnaud schreef in 1845: ‘Je ne laisserai pas un arbre debout dans leurs vergers, ni une tête sur les épaules de ces misérables Arabes... Ce sont les ordres que j'ai reçus du général Changarnier et ils seront ponctuellement exécutés. Je brûlerai tout, je les tuerai tous.’ Daar werd in onze eeuw mee doorgegaan, maar het werd niet meer zo luid gezegd. In Sétif en in Guelma vielen 50 000 Arabieren bij de onderdrukking van opstanden. In 1948
| |
| |
werden in Madagascar 80 000 mensen gedood om het uitmoorden van 150 Fransen te wreken. In 1954 beginnen de Franse officieren die in Indochinese gevangenschap aan communistische hersenspoeling onderworpen zijn geweest, na eerst in hun eigen land als verslagenen gekwijld te hebben van jaloerse bewondering voor de Gestapo, een ‘psychologische’ oorlog te voeren met geperfectioneerde nazi-martelmethoden. Wederom weten zij vooraf dat de zaak verloren is. Wanneer zij dat werkelijk is, staan de vier leidende generaals openlijk tegen de regering op, deserteren, duiken onder en worden gangsters en gros et en détail. Voor tienmaal minder lafheid laten deze képi's om het even hoeveel soldaten bij open standsrecht te velde onmiddellijk fusilleren en zijzelf worden onder de regering van een generaal die met de eer van Frankrijk opstaat en slapen gaat, filantropisch in de bak gezet.
Deze regerende generaal is de enige onder de Franse militaire grootheden van de tweede wereldoorlog die nog niet in een roemloze vergetelheid wegzonk of in de gevangenis terechtkwam, en wat zien wij? Een dappere, kortzichtige snoever, een bespottelijke, ouderwetse chauvinist, een dubbele grootheidspaljas, die tegen het Atlantisch pact en de Euromarkt vecht, de twee voorwaarden tot ons behoud en onze welvaart in de toekomst, de twee steunpunten waarop een brug kan gelegd worden naar vreedzame co-existentie van Oost en West. En waarom, waartoe? Om het prestige van Frankrijk. Amerika alleen bezit genoeg atoombommen om viermaal de wereldbevolking uit te roeien, maar Generaal de Gaulle wil er zelf ook nog honderd maken. Het is zeker een gevaar, dat Amerika als alleenbezitter der atoombommen van het Westen eigenmachtig over oorlog en vrede voor Europa kan beslissen, maar hoe kan dat gevaar verminderen door medezeggenschap van Frankrijk? Het is Charles de Gaulle alleen om een prestige te doen waarop Frankrijk nooit meer zal kunnen aanspraak maken.
‘Je ne suis donc pas d'accord,’ schrijft Galtier-Boissière, ‘avec MM. François Mauriac, J.J. Servan-Schreiber, Pierre de Boisdeffre, qui, à propos des redundances du général, évoquent Pascal et Bossuet; avec le fuyard de '40 Jean Dutourd, qui trouve en ce haut militaire “un exemple vraiment antique de vertu républicaine”; avec le drôle de coco Claude Roy, qui salue dans notre deux étoiles “un de ces grands écrivains latins de langue française écrivant en formules romaines l'histoire de France”. A mon avis le Général dans ses Mémoires a proprement escamoté toutes les questions embarassantes: massacres et erreurs judiciaires de la Libération, nomination de Thorez à la vice-présidence du conseil avant de dénoncer véhémentement le “séparatisme” des communistes, débuts de la guerre d'Indo-Chine etc. Son ouvrage est unique- | |
| |
ment axé sur sa justification et sa glorification personnelles; il ne cherche jamais la vérité historique. Son seul intérêt sera de constituer, pour les psychologues, sinon les psychiatres, une des plus éclatantes manifestations d'un culte hypertrophié du moi.’
Geïsoleerd van haar contigenties, is de rol van de Franse militairen sedert anderhalve eeuw zeker verzwaard en mistekend. Er kan immers ook een verpletterende Catilinare worden opgesteld tegen de Franse politici. Even gemakkelijk kan bijna alle schuld op het Franse volk zelf worden geworpen. En na een rekwisitoor tegen das deutsche Militär zou men het Franse nog kunnen beatifiëren. Dat alles echter bij elkaar in rekening genomen, blijft nog als een paal boven water staan dat het Franse volk zich van zijn militaire leiders niet te beloven heeft gehad. Noch van de overwinnaars van '14-'18, noch van de verslagenen van '40-'45. Het is een veeg teken, dat de man die zijn landgenoten een halve eeuw lang steeds met de neus op deze en dergelijke evidenties heeft geduwd, daarom als een non-conformist werd gedoodverfd en met huissiers en dagvaardingen bestookt.
| |
Ruwe letterkundige zeden
Men onderhoudt geen letterkundig leven met meesterwerken alleen. Een getuigenis zijnde van de mens over de mens voor de mens, betrekt letterkunde rechtstreeks in de totaliteit van het leven, in al wat de mens liefheeft en haat, in al wat de mensheid verenigt en verdeelt. Het metafysisch dilemma, onvervangbare materie van de letterkunde, beweegt de wateren van de ziel en zet zich in kringen voort in het familiaal, sociaal, politiek, intellectueel en artistiek leven. De betrokkenheid van de letterkunde in al die levenssferen geeft haar intensiteit aan, haar onttrokkenheid in ivoren torens, haar graad van deshydratatie. Er is geen letterkundig leven mogelijk waar altijd even netjes met twee woorden wordt gesproken en iedereen te vriend gehouden uit listig overleg, uit wijsheid of uit mediocriteit. Frankrijk is het land waar de letterkunde in het leven der natie en in haar prestige naar buiten het meest betekent en juist daardoor gaat de gamma der letterkundige omgangsvormen er van laagst tot hoogst. Le Crapouillot is geen letterkundig tijdschrift, Jean Galtier-Boissière is geen letterkundige en desondanks geven deze Mémoires d'un Parissien op het literair leven een zeer typisch Franse, meer dan toevallige kijk, die bevreemdt en doet nadenken.
We beperken onze illustratieve aanhalingen en waarschuwen vrij overbodig dat we ze niet aanbevelen voor navolging. En toch. Als Hugo Claus herhaaldelijk geklaagd heeft over onze letterkundige schoolmeesters, als De Wispelaere in Diagram onze kritiek dilettantisch noemt
| |
| |
omdat zij objectieve en subjectieve waarden dooreenhaspelt, als onze tijdschriften door hun eigen vrienden doodbraaf, dood door braafheid, worden genoemd, wijst dat alles op dezelfde geestelijke hartstochtloosheid die waarschijnlijk vooral het gevolg is van met te weinigen te dicht bij elkaar te moeten leven in de arme-mensjes-noodzaak elkaar door dik en dun te helpen. In ons eigen belang, niet waar, en in het belang van de Vlaamse letterkunde. Geen querulanten, geen ruzie, opbouwende kritiek alstublieft. We hebben zó al niet te veel, is het waar of niet?
Het is ondenkbaar, de Franse namen die volgen te vervangen door Vlaamse, onmogelijk zich te verbeelden dat gelijkaardige teksten zouden verschijnen in Vlaamse tijdschriften.
Lucien Rebatet in Les Décombres, geciteerd door Galtier-Boissière: ‘Mauriac, l'homme à l'habit vert, le bourgeois riche, avec sa torve gueule de faux Greco, ces décoctions de Paul Bourget macérées dans l'eau bénite et le foutre rance, ces oscillations entre l'eucharistie et le bordel à pédérastes qui forment l'unique drame de sa prose aussi bien que de sa conscience, est l'un des plus obscènes coquins qui aient poussé dans les fumiers chrétiens de notre époque.’... ... ... ...
Sartre noemt het werk van Mauriac: ‘de l'eau bénite qui fait pschitt!.’
De Franse letterkundige blijft niet bij zijn letterkundige leest. Hij gebruikt zijn faam in dienst van zijn ideeën. ‘Le grand poète de la Résistance’, Louis Aragon, verklaart in 1940 in zijn ‘Traité du style’: ‘Je dis ici que je ne porterai plus jamais l'uniforme français, la livrée que l'on m'a jetée il y a onze ans sur les épaules; je ne serai plus le larbin des officiers, je refuse de saluer ces brutes et leurs insignes, leurs chapeaux de Gessler tricolores. J'ai bien l'honneur chez moi, dans ce livre, à cette place, de dire très consciemment: ‘Je conchie l'armée française dans sa totalité.’ Na de bevrijding echter, gedecoreerd door de Gaulle, zegt dezelfde Aragon voor de radio van Lyon: ‘Il y a un homme qui, plus qu'aucun autre, a fait de moi un patriote. Cet homme, le premier de France, a dénoncé le plan monstrueux d'Hitler. C'est en pensant à lui que je me suis battu, que j'ai mérité, parait-il, cette médaille militaire que je lui offre publiquement.’ Commentaar van Jean Galtier-Boissière bij deze twee citaten: ‘Après '18 on a donné la médaille militaire aux fusillés par erreur; après cette guerre-ci on l'offre aux déserteurs. Il y a progrès.’
Zijn eigen incongruence belet dezelfde Aragon niet, niemand minder dan André Gide op hetzelfde punt aan te vallen. Gide heeft namelijk in zijn dagboek op 5 sept. '40 geschreven dat het niet laf was, maar wijs,
| |
| |
te ‘composer avec l'ennemi, accepter l'inévitable. Pour moins souffrir de l'étroitesse de la geôle, il n'est que de se tenir bien au milieu’, standpunt dat Gide verlaten heeft, precies zoals Aragon het zijne, toen door de deelneming van Rusland en Amerika aan de oorlog, de toestand totaal was veranderd.
Een mij onbekende abbé Ducaud-Bourget, die in elk geval niet tot de grote literaire critici behoort, spaart de grote katholieke dichter Paul Claudel helemaal niet. ‘L'oeuvre de M. Claudel, ce vague succédané qui ne remplace rien, est tout entière alourdie, rendue compacte, massive et comme visqueuse par la hantise de la chair et son lancinement. Nous le mettrons en bocal sous la coupole et, joyeusement, nous regarderons éclater cette petite grenouille de bénitier, verte de dépit, qui se croit aussi grosse qu'un boeuf “Apis”.’ En verder nog deze lieftalligheid voor dezelfde meester:
de n'avoir pas eu la paire.
Ten adresse van Vercors-Bruller, de schrijver van Le silence de la mer, wordt Kleber-Haedens geciteerd: ‘On y voit deux Français abrutis aux prises avec un Allemand très distingué. Le succès de eet ouvrage reste entièrement inexpliqué’.
Jean Prévert noemt Henri de Montherlant ‘un bas de cul qui se croit grand d'Espagne.’
Charles Muller zegde over de Cahiers van Péguy: ‘Un abonnement donne droit au salut militaire, deux abonnements donnent droit au salut éternel.’
André Rouveyre, geïnterviewd door Cathérine Hubert, antwoordt op de vraag wat hij denkt over Paul Léautaud: ‘Vous parler de cet animal de Leautaud. Oh là, là, ce n'est pas à un vieux comme moi d'user sa salive pour un cloporte... C'est un pauvre type... Regardez ce Journal, c'est un mensonge... On avait un peu pitié de lui, on l'aimait bien. Il était enfermé dans sa cage au milieu de croutons de pain étalés, par terre, sur des joumaux... Ah! Quel clown!... Il déteste beaucoup moins les compliments qu'il ne le prétend... Surtout aujourd'hui. Il a passé une partie de sa vie à éviter les pièges et depuis quelques années il tombe dans les plus dangereux... C'est un homme doublé d'un comédien... Il voulait coucher avec tout le monde et finalement il ne couchait avec personne ou presque... Mais maintenant il n'a plus de bêtes que pour la montre. Il est devenu affreusement cabotin. D'ailleurs il l'a toujours
| |
| |
été. Il offre un exemple unique dans les lettres modernes: il ne dissimule pas ses limites, ni tout ce qui lui manque... Son accoutrement surprend les imbéciles; à mon avis il dénote au contraire une sorte de dandysme de petit employé... Il est le type même du bourgeois français anticlérical et patriote... Ses idées générales sont ridicules et ses idées particulières pleines de saveur.’
Jean Galtier-Boissière geeft zelf ook zijn oordeel over Léautaud: ‘Le cher Léautaud fut un boureau de soi-même (heautontimoroumenos, comme vous savez). Il perdit d'innombrables heures au Mercure où il ne faisait certes pas grand-chose, mais où le ladre Valette ne lui baillait que 770 francs par mois, après vingt ans de présence. Il était en proie à une véritable panique à l'idée de perdre ce minuscule ‘fixe’ alors que de grands éditeurs comme Ambroise Vollard lui proposaient des sommes considérables pour autoriser la réédition de telle de ses oeuvres et, par exemple, du Petit ami.
De même sur le plan de l'amour, le malheureux resta accroché pendant plus de quinze ans à une insupportable vieille gaupe qui le faisait tourner en bourrique, encore que sa petite gloire d'original lui procurat sans cesse des ‘occasions’ dont il n'osait pas profiter par stupide misonéisme.’
Il était las de sa vie d'employé, de sa vie de corvée, de paquets, de bruits, de soucis et il concluait avec amertume: Moi, l'aristocrate, le réfractaire par excellence, j'aurai eu une existence d'épicier. Très exact hélas!’
En als om te excuseren dat hij zo spreekt over zijn vriend, haalt Galtier-Boissière enkele voorbeelden aan van de wijze waarop deze vriend zelf schreef over anderen. Over Valéry: ‘l'exhibitionniste, le mufle, le filou’. Over Jean Paulhan: ‘Il a le secret d'écrits compliqués, précieux et illisibles.’ Over Duhamel: ‘Il travaille dans la pitié comme d'autres dans l'adultère.’ Over Albert Thibaudet: ‘Le troisième grand imbécile de la littérature française après Orgon et Homais’. Over Dumur, schrijver van Nach Paris: ‘Il jouit d'un mépris assez répandu.’
Een lid der Académie Française bedenkt ‘La vie de Jésus’ van zijn collega Rops met een epigram:
Jésus a sa valeur marchande
mise en société désormais.
Les Franciscains faisant les frais,
Rops touchera les dividendes.
De toneelschrijver Salacrou, wiens werk heel de oorlog door werd opgevoerd te Parijs, ging na de bevrijding te keer tegen andere letter- | |
| |
kundigen die niet civiek genoeg geweest waren en hing de grote weer-stander uit, waarschijnlijk om zijn eigen houding te doen vergeten. Galtier-Boissière schrijft over hem in Le Crapouillot: Les méchantes langues disent qu'Armand Salacrou aurait voulu faire fusiller Jean Anouilh à la libération pour supprimer un rival. Se renseigner auprès de Pagnol qui intervint et arrangea l'affaire.’ Hieromtrent wordt hij gehoord door het gerecht. Ons ontbreekt plaatsruimte om de bladzijde weer te geven waarin Salacrou aan de schandpaal wordt genageld, maar we zullen, omdat het korter is en van dezelfde aard, alhoewel niet behorend tot het literair leven, met een ander ciaat bewijzen hoe ver men in Frankrijk te ver gaat. Het is van Alfred Modeste Dieu, het staat in de anarchistische revue Défense de l'homme en het treft de chansonnier Montéhus: ‘L'autre jour, au Père Lachaise, au chant de l'Internationale, de la Jeune Garde et de Gloire au 17e, on portait au colombarium l'urne contenant les cendres du chansonnier Gaston Brunschwig, dit Montéhus, chevalier de la Légion d'honneur. C'était la première fois que ce patriote allait au feu.’ Volgt een vernietigend in memoriam dat eindigt als volgt: ‘Et maintenant paix à ses cendres. La Gloire (on a prononcé le mot!), la médiocre gloire dont rêva le Paillasse des barricades en simili, ne hantera pas longtemps son urne au Père Lachaise. Juste le temps d'y planter un drapeau.’
Om te besluiten zouden we moeten citeren hoe J.P. Sartre gelijk de eerste de beste Salacrou wordt onder handen genomen in Rivarol door P.A. Cousteau. ‘M. Sartre donnant des leçons à la Résistance et la Résistance se laissant donner des leçons par M. Sartre, c'est évidemment une des grandes drôleries de ce temps. Car enfin, où était-il, ce preux, lorsque fumaient les crématoires qu'il brandit contre Brasillach... Aujourd'hui M. Sartre prévient, dans sa revue, qu'il n'accepte pas les manuscrits des condamnés de cours de justice. A l'époque il conviait dans son théâtre ces futurs condamnés. Bien gentiment. Pour qu'on dise du bien de ses pièces dans les journeaux maudits. Nul alors ne soupçonnait que M. Sartre pût être résistant. Lui même moins que personne.’
En zo voort. André Frossard zet in l'Aurore de argumentatie voort. ‘La revue qu'il dirige affiche en tête de chaque numéro sa décision de refuser les manuscrits des condamnés de l'épuration. Il n'existe pas d'autre moraliste, vivant ou mort, qui ait pris de la sorte pour une preuve d'indignité indiscutable a priori les condamnations politiques prononcées par des tribunaux de partisans suivant des lois de circonstance.’
Maar nu is het werkelijk meer dan genoeg en nogmaals, om elk mis- | |
| |
verstand te vermijden, dit zijn geen voorbeelden ter navolging. Maar het zijn wel onweerlegbare bewijzen dat de literatuur en haar vertegenwoordigers, het geschrevene en de schrijvers in Frankrijk passies opwekken die hier te lande niet bekend zijn en ook niet geduld worden. Dit vloeit niet voort uit een verzieking van het literair leven in Frankrijk maar uit het feit dat de Franse letterkunde een complete letterkunde is die haar plaats in het maatschappelijk leven volledig bezet. Het lijdt niet de minste twijfel dat bepaalde vervalsingen der waarden door politieke en menselijke sympathieën of door culturele onvolgroeidheid hier niet zouden hebben stand gehouden indien onze collectieve zelfkritiek functioneerde zoals in Frankrijk. Indien men nog in twijfel kan trekken of het onmachtig schimpen van het met zijn luizigheid poserend bediendeke Léautaud op schrijvers wier schoenriem hij niet waardig was te ontbinden, heilzaam was, men kan niet ontkennen dat de afstraffingen die hem ervoor zijn toegediend, gevoegd bij zijn aanvallen, te samen behoren tot een heilzaam epuratiewerk, dat de kleine knoeiers op hun plaats houdt en de ernstige werken belet zich au sérieux te nemen.
|
|