Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 108(1963)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 573] [p. 573] Delphi II In de trechter van hun ingewand spannen de vogels snaren, uit de onderwereld aangeland roepen de vogels maren. Zij doen dat op een vurig wiel, ik hoor hun lange messen kriepen als op de slijpsteen van een ziel die mij de goden schiepen, gillend hun boodschap, gensters die in 't rad der wentelende tijden overslaan van wie naar wie? en die zij thans aan mij belijden, mijn ziel, kwartier van welke maan, van welke bronnen blinkend?, drijvend als een losgespoeld orgaan, zwervende scherf licht in zand zinkend. De stof der eeuwen kleeft haar aan. De lagen stof van dode dingen, waarin zich dun de tekens slaan van wat wij zijn, muurtekeningen en fossielen, vorm tegen de wil van lange stollende kraterwanden. En gaat de spraak dan van een vogelgil die uit de trechter van zijn ingewanden kermt en in de rotsen krast de orakelspreuk, de boodschap aan verdorden: dat er is sap, dat er is bast, dat er is Christus vlees geworden, - [pagina 574] [p. 574] prent zich mijn sprakeloze ziel, drukt zij haar rookgekrijte spoor, wordt zij een glinsterend fossiel, en gillen de vogels door. Jos de Haes Vorige Volgende