Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 108(1963)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 564] [p. 564] Uit slaapwandelen Schemering, De boot vertrekt. De drenkeling is niet ontdekt. In de woningen sluit men lange gordijnen. De schimmen verdwijnen. Het licht gaat uit. Ogen gaan dicht. Tegen de ruiten, duwt wind, buiten. Het weerlicht. De bloemen sluiten zich nog wat meer. De zinkende is ook vermoeid; neerdrinkende hikt hij zijn ik uit en vervloeit. Alles wacht slapend van hoop op de afloop van de nacht. Slechts ik weet niet waar ik ons echtelijk bed het slaperigst zet: onopzoekbaar [pagina 565] [p. 565] in zulk dicht bos dat ons bang laken in takken blijft haken en geen storm krijgt het los, of tussen de lissen? Tussen bomenhoog riet komen dode vissen. Levende niet. Weg dus van daar droom ik alles naar strand. Ook Tineke, met haar hand in mijn hand. Wind puilt onze deken omhoog tot een zeil. De golven breken het houtwerk, terwijl zij, een weke zuil van zachte kant, uit het hoofd gaas laait als een bleke brand, en omwaait. Als mij ooit een maagd, met hoe lange ogen ook, bijna vraagt mee te mogen, opdat zij zoet aan onze zijde lere van ons beide wat God van haar moet, [pagina 566] [p. 566] dan berg ik haar hoofd zo dicht in dit gedicht dat haar gezicht ervan verlooft en zij ontwaakt in ons genot, mede door God aangeraakt, ook als intussen reeds onder de grond we elkanders mond vol aarde kussen, want wie wijs luistert hoeft niet op reis: het paradijs fluistert overal Goede nacht. Val zacht. Leo Vroman Vorige Volgende