| |
| |
| |
[1963/6]
Hubert van Herreweghen
Liedjes van de goede dagen
Ho ik ben welgezind...
vandaag van 's morgens vroeg,
ben goedgeluimd, goedlachs geboren
gelijk, zo grillig mij gedroeg
nog gisteravond, somber kind
ik laat het licht, die lieveling,
mijn nekvel, tinteletinteling,
voor 't eerst in zeven weken
met schokjes in mijn schouderblad
die mij gewarig maken dat
mijn zomerbloed vol bijen hangt
die ronken en die neuren;
de lucht is een leeg cidervat
vol nerse en koele geuren,
de wereld wiegelt zachtjes zat.
Ik ben een boom, mijn hoofd
wiegt mee vol vogelen in 't loof,
zo goed gestemd, zo wel gezind,
dat één ervan, met losse tong,
mijn moeder was 't die 't zong.
| |
| |
| |
Een liedje van verlangen
Een liedje van verlangen,
met pluimen woorden vangen
een liedje droef te moede
volgend in 't zotte en 't vroede
die traag van uit de verte
als ergens een hond bast,
(gevoelig net van spieren
maar rollend op zijn poten
opspringt en vliegt en vlucht,
slaande met vleugels, grote,
dat dun dun water, lucht,
om in zijn nest, uw haren,
waar hij uw hoofd bebroedt,
lijf, zinnen, geest, gemoed.
Lieveling, luister, 't liedje
begeerte en lust voor jou
valt stil, vergeetmijnietje.
| |
| |
| |
Liefde op het land
De koeien daar, die traag herkauwen
bij de rivier in de etteweide,
onder de pluimen popelbomen,
wenden den kop en zien haar komen
met de akers aan een juk ter zijde
tegen den tijd dat het gaat dauwen,
des avonds, als de mist uit elken
greppel welt en smoort de daggeluiden,
de nacht in kruinen zich verzamelt
met zwermen spreeuwen uit het zuiden.
De dikke woorden die zij stamelt
vermalsen de uiers om te melken.
O, liefde is schuw, met mist omwonden,
de bomen ook, in bruine hoezen,
verwazen wijl de koeien broesen.
De liefde is hees, zeggen de honden.
Wij zeggen niets. Wat zij mij zeide
begreep ik voor de dieren in de weide.
| |
| |
| |
Vlucht
In den beginne achtte ik hem niet
maar al naar hij door 't leven vliet,
onvatbaar - en ik vat hem niet -
groeit er plezier en stil ontzag
voor den fluwelen vleugelslag
die matig opwiekt uit mijn ik,
den vogel van het ogenblik
en voor de heldere dingen die
'k rond mij onder zijn vlucht bezie,
voor elke klaarte en eiken dag.
Dag ogenbliksbloem. Goedendag!
| |
| |
| |
Een vers in 't veld gevonden...
Een vers in 't veld gevonden
zich op den nessen grond.
Een kind in 't veld gevonden
vroeg in den morgenstond,
en 't wierookte in den ronde,
't werd wierook en 't verzwond.
| |
| |
| |
Dichtersleven
Er kwam een werkwoord aangewandeld
bij 't wentelen van 't seizoen,
te Bamis, als de knechten doen
wanneer de boer hen heeft mishandeld
of liefde hun hart heeft omgekanteld
en 't vroeg: kunt gij iets met mij doen?
Ik heb nooit volk genoeg want al mijn volk is lui.
De nieuwe nam de plooi en 't erf ligt daar ellendig:
ik roep en geef bevel, zij grinniken inwendig
want hoe zij heten, Hein, Basiel of Lommen,
als ik hen nodig heb kan 'k op hun naam niet kommen.
|
|