| |
| |
| |
Eugène van Itterbeek
Mauriacs geloofsbelijdenis
‘Tu existes puisque je t'aime...’, François Mauriac, Ce que je crois, Parijs, 1962, p. 188.
Hoeveel verliefden uit Mauriacs romans zouden niet gelukkig geweest zijn bij het aanhoren van een zin als ‘Tu existes puisque je t'aime...’ waarvan de religieuze betekenis op het eerste gezicht niet zo duidelijk is. Wat laat ons toe aan de liefde zulk een absolute waarde toe te kennen dat zij schijnt te heersen over dood en leven? Waar haat woont, regeert de vorst van de duisternis, zoals in het donkere huis van Le noeud de vipères. In een woestijn van haat wordt het hart als rots. De zachte herinnering aan schone dagen verzinkt dan als een steen in de donkere diepten van de moerassige vergetelheid. ‘J'étais un homme qu'on n'aime pas’, die zin weegt als een vloek op het bestaan van de uitgeteerde echtgenoot van Geneviève Fondaudège. Toch heeft hij de illusie gekend van een vlekkeloos geluk, dat in hem een nieuwe mens wakker riep. In die ogenblikken scheen het de jonge verliefde toe alsof er een andere werkelijkheid bestond, waarvan de onze slechts een vluchtige schaduw is. Dat uitzonderlijk moment was slechts van korte duur. Toch had het voor hem een bijzondere, haast religieuze waarde. De ervaring van een intens liefdegeluk groeit bij Mauriac steeds uit tot een bovennatuurlijke ervaring. Ook dan pas krijgen de bloemen, planten en bomen een soort hemelse betekenis, dan voelen de personages de natuur aan als een hymnische zang. In veel van zijn boeken, waarvan titels als Les mal aimés, Le Désert de l'amour, Les Anges noirs zo'n duistere wereld schijnen te suggereren, is het geluk zeer onbestendig. Daardoor heeft het een tragisch karakter. Het is alsof de authenticiteit van de mens er slechts in bestaat zijn bestemming te beleven onder een sombere hemel. De mens is alleen maar echt, wanneer hij zijn bestaan ervaart als een tragisch gegeven. Geneviève lijdt om zo te zeggen niet onder het lijden van haar echtgenoot. Zij leeft immers ook als een
oppervlakkige vrouw, die niet eens bevroedt dat haar liefde een religieuze kracht kon hebben. Het mysterie van de liefde is haar geheel ontgaan.
De menselijke ervaring van de liefde als iets geestelijks, zoals Mauriac ze beschrijft op sommige bladzijden van Le Noeud de vipères, wordt in Ce que je crois bijna gehanteerd als een apologetisch argument. Die
| |
| |
ervaring is niet zuiver vleselijk, ze komt eigenlijk neer op een catharsis. Ze tast immers de zuiverheid niet aan en wekt in de mens gevoelens op die eigenlijk vreemd zijn aan al wat lichamelijk is. Als zodanig is de ware liefde een bovenzinnelijk ‘iets’. Die zuivere kern zit echter ingeweven in een net van lichamelijk genoegen, waarin het kwaad weelderig tiert. Schijnt de mens dan niet te kunnen ontkomen aan die tegenstelling, aan dat duivels vangnet waarop ons bestaan wordt geborduurd? Die verscheurdheid komt ook terug in het geestelijk leven. Daarom schrijft Mauriac: ‘Ce que je crois implique un déchirement...’ (p. 73). Een andere vorm van liefde, die er eigenlijk geen is, en die ook het zieleleven van de zieke advocaat uit Le Noeud de vipères teistert, is de eigenliefde of nog ‘le culte du moi’. Kan het geloof niet ontaarden in zelfverheerlijking? Is de subtielste vijand van het godsdienstig leven geen vorm van innerlijke trots over de stille, maar soms ook luid verkondigde overtuiging de waarheid te bezitten? Stelt Mauriac zijn geloof misschien zo problematisch voor terwille van een ingeworteld verlangen ‘de briller et de dominer’ (p. 179)? Is hij, als ongelovige, oprecht? Mauriac twijfelt daar zelf enigszins aan, omdat hij ervan geniet zich in het openbaar te ontleden als een christen bij wie het schuldcomplex een belangrijke rol speelt en die in kerkelijke en burgerlijke aangelegenheden als gelovige soms zo'n schijnbaar dubbelzinnige houding heeft aangenomen. Is hij nog wel zichzelf? ‘Est-ce que je ne cherche pas de délices jusque dans cette sorte d'épouillement sous votre regard? Ne suis-je pas en ce moment même et à mesure que je trace ces lignes, un simulateur?’ (p. 169), zo vraagt Mauriac zich af in het soms verscheurende gebed op het einde van het boek, Prière pour avoir la foi. Is
dat dan het laatste gebed van een dichter, die telkens wanneer hij terugdenkt aan zijn kinderjaren en aan het huis van zijn moeder, verlangt naar de zachte geborgenheid van de geliefde aarde, steeds hopend op de bestendige groei van zijn volk, van zijn ras en familie, alsof die diepe terugtocht in de tijd de waarborg inhoudt van het eeuwige voortbestaan?
***
Zoals de liefde is het geloof een wilsdaad. Daaraan ontleent het ook zijn strikt persoonlijk karakter. Er bestaat een grondig onderscheid tussen geloven en weten. Het is niet omdat hij sinds zijn kinderjaren opgevoed werd in een sfeer van zekerheden omtrent het bestaan van de mens en zijn religieuze bestemming, dat Mauriac gelooft. Weliswaar kreeg hij van zijn moeder de eerbied voor godsdienstige waarden en voor het sacramentele leven mee, die hem, in tijden van geestelijke twijfel, de
| |
| |
sterkte gaven om zijn religieuze natuur niet te verloochenen. Van bij zijn geboorte was Mauriac gericht naar die Iemand, die tot hem sprak langs de Kerk. Zijn aangeboren religieus gevoel werd dadelijk opgenomen in een geheel van waarden, die na eeuwen geschiedenis de stempel droegen van gevestigde waarheden. Opgevoed in een christelijke familiale sfeer, was het voor de jonge Mauriac bijna onmogelijk te twijfelen over de bestemming van de mens. Ideeën als die van de absurditeit van het bestaan en de doelloosheid van het leven behoorden tot het domein van de fantasie. In het hedendaagse Franse geestesklimaat verschijnt de auteur van Ce que je crois daarom ook als een getuige uit een ver verleden. Vanuit zijn wereld is het ook te begrijpen waarom hij, zonder enige probleemstelling, de wereldbeschouwing van Camus en Sartre verwerpt en waarom hij als een blinde de romans van Butor, Robbe-Grillet en Beckett doorbladert en waarom hij tenslotte doodverveeld naar een toneelstuk van Ionesco zit te kijken. De problemen van zijn jonge tijdgenoten komen hem irreëel voor, omdat hij zich geruggesteund voelt door een geheel van zekerheden, die hem als kind reeds hebben gesloten voor grondeloze twijfels over de zin van het leven. In een tijd waarin de wetenschap de ontwikkeling van de geschiedenis blijkt te bepalen, kan het verwondering wekken te lezen dat geloven en weten tot een andere orde behoren. Het weten maakt het geloven zo moeilijk, zodat de hedendaagse geloofsproblematiek vanuit een andere gezichtshoek wordt bekeken, zoals blijkt uit de wereldvisie van Teilhard de Chardin. Zelfs Teilhard wordt in sommige katholieke wijsgerige kringen niet meer ernstig opgenomen, omdat zijn visie te ‘poëtisch’ is en niet wetenschappelijk genoeg. Mauriac bekent dat hij tot een andere ‘race d'esprits’ behoort. De kosmos is voor hem ‘aveugle, sourd et sans pensée’ (p. 37). Hij houdt het
bij Pascal, meer in het bijzonder bij de Pascal van ‘les deux infinis’, die een radicale scheiding maakt tussen de orde van de geest en die van de stof: ‘De tous les corps ensemble, on ne saurait en faire réussir une petite pensée; cela est impossible et d'un autre ordre’. De wetenschappelijke problematiek van de samenstelling van de stof, van de oorsprong van de mens, van het mechanisme van het denken, waarbij de grenzen tussen het geestelijke en het stoffelijke soms lijken te vervagen, blijkt in de ogen van Mauriac niet zó belangrijk te zijn dat het geloof erdoor zou kunnen aangetast worden. Het mag wel enigszins paradoxaal lijken dat Pascals beschouwingen gegroeid zijn uit de wetenschappelijke problemen van zijn tijd, terwijl Mauriac zich achter Pascal plaatst om geen rekening te houden met de geloofsmoeilijkheden waaraan de vooruitgang van de wetenschap van zijn eigen tijd zou kunnen aanleiding geven. De grondslagen van zijn
| |
| |
godsdienstige overtuiging liggen daarom ook veeleer op het domein van de menselijke ervaring. Zij zijn haast niet objectief te verantwoorden, omdat het geloof een zuiver persoonlijk avontuur is, ‘cette aventure personnelle, ce salut individuel’.
Waar liggen dan de geloofsproblemen bij Mauriac? Wat gelooft hij eigenlijk? Om Mauriacs religieuze levensvisie te begrijpen moet men uitgaan van zijn grote eerbied voor de mens en meer in het bijzonder voor de geest. In het rijk van de geest bekleedt de liefde de koninginne-plaats. In zijn eerste zuivere liefde voor Geneviève ontvangt Louis uit Le Noeud de vipères ook de felle klaarte van verheven ‘camps de lumière’. De scheppingsdaad is de hoogste vorm van liefde. Echte liefde verwekt leven, roept iemand tot het bestaan: ‘Tu existes puisque je t'aime...’. Daarbuiten ligt de afgrond van het niets en van de volslagen zinloosheid. De huiver voor de afgrijselijke leegte van het Nihil maakt het onmogelijk voor wie geboren is in een wereld van fundamentele wijsgerige zekerheden, te geloven dat een wezen dat kan liefhebben en dat het geluk van de geestelijke vervoering heeft mogen smaken, nooit gedacht of bemind zou geworden zijn door een hoger wezen vooraleer in het bestaan geworpen te zijn. Zonder liefde is het bestaan een absurditeit. Diezelfde liefde die de scheppingsdaad mogelijk maakt, verklaart ook waarom de kunst voor Mauriac getuigenis aflegt van het bestaan van een hogere orde, die tot het domein van het religieuze behoort. Zo ontmoeten kunst en geloof elkaar in de dichterziel van Mauriac.
De hoogste liefdedaad is de Menswording. Nu lijkt de ziel van de mens, over wie de glans van het goddelijke is gegleden, soms meer op een verwarde en duistere wereld, dan op een blanke hoogvlakte van zuiver licht. Wanneer Mauriac spreekt over ‘notre confus monde intérieur’ of wanneer hij schrijft: ‘Il fait nuit au-dedans de moi’, dan is het niet omdat zijn geest overschaduwd wordt door de twijfels van het verstand dat naar wetenschappelijke klaarheid zoekt, maar dan is het omdat het mysterie van het kwaad zijn ziel versombert. De aanwezigheid van het kwaad in de wereld doet weliswaar nog sterker de gloed van het licht uitkomen. Mauriac gelooft in het kwaad, omdat hij gelooft in het licht en omgekeerd. Dat geloof in het kwaad wortelt bij hem in een diep schuldbewustzijn, dat op zijn beurt verankerd zit in een behoefte aan absolute zuiverheid, ‘une exigence de pureté’. Het verlangen naar geluk is zo groot dat het de idee oproept van een ‘redder’ en dat verlangen zelf bevestigt weer in Mauriac de gedachte schuldig te zijn aan een universeel kwaad dat ook in zijn binnenste woont en dat hem ongelukkig maakt. Zo kan hij ook schrijven: ‘Ce
| |
| |
que je crois aurait dû être: je crois que le Mal existe et je juge de ce qu'il est le Mal à la lumière du Christ’ (p. 67-68). Dat licht van Christus straalt uit de liefdedaad van de Menswording. Het kwaad, zoals Mauriac het zich voorstelt, is vooral het seksueel genot, het geweld en de misdaad. Men heeft maar in deel IV van zijn Journal te bladeren om te vernemen met wat een angst de auteur telkens beroep doet op de hoogste geestelijke gezagdragers, aan wie hij vraagt de mens en vooral de jeugd te beschermen tegen de misdadigheid die de wereld overspoelt. Wanneer hij zich eenzaam voelt te midden van zijn tijdgenoten, dan is het vooral omdat zijn geweten anders gevormd is. Wat in zijn jeugd als het kwaad bij uitstek werd beschouwd, namelijk de zonde tegen de zuiverheid, wordt in de moderne samenleving bijna verheerlijkt. De echte liefde is ‘un mot ridicule’ geworden, ‘un mot souillé’, verzucht de dorpspastoor uit Journal d'un curé de campagne van Bernanos. Al wat lichamelijk is en wat op het geslachtsleven betrekking heeft, schijnt thans geen aanleiding meer te geven tot schuchterheid en zelfs tot ernstige gewetensproblemen. Mauriac erkent dat hij aan de ‘oude’ opvoeding zijn katholiek kunstenaarschap te danken heeft. De tegenstelling tussen het christelijk ideaal van zuiverheid en de drang naar lichamelijk genot dat in de hedendaagse samenleving haast tot een natuurwet is uitgeroepen, geeft aan Mauriac een stijgend gevoel van eenzaamheid. Vooral in de donkere uren voelt hij zich verbannen uit het normale leven. Zoals de meeste van zijn personages voelt Mauriac zich geconfronteerd met twee vormen van ‘geluk’, die teruggaan op het fundamenteel onderscheid tussen lichaam en geest. Zoals uit de stof (‘les corps’ volgens de terminologie van Pascal) geen greintje geest kan geboren worden, zo kan
ook het lichaam geen echt geluk voortbrengen, doch slechts genot. Die natuurlijke drang naar lichamelijk genot is echter zo hevig als de dorst naar eeuwig geluk. De hoogste menselijke liefdedaad is daarom ook de verzaking aan de lichamelijke liefde, wat Mauriac uitgebeeld heeft in Le Baiser au lépreux. Daarin bestaat ook het drama van Claudels Soulier de satin. In Thérèse Desqueyroux schildert de romancier de lichamelijke betrekkingen tussen Bernard en Thérèse af als een dierlijk spel. Bernard wordt uitgebeeld als een monster van wellust. Het lichaam kan een bron van zonde zijn. Zelfs binnenin de burcht van het christelijk huwelijk woont de duivel van het zinnelijk genot die de liefde kan doden. Dat onderscheid tussen lichaam en ziel wordt door Mauriac ervaren als een gebrek aan evenwicht, als een wanverhouding. Het lichaam kan uit zichzelf geen geluk voortbrengen, al is het geheiligd wanneer de ziel zuiver is: het geluk komt van elders, het komt van God. Hij alleen kan ons redden uit de
| |
| |
eenzaamheid, die vooral het lot is van de oude man: ‘On reste seul avec Celui-là “Moi seul qui suis resté...”’. Voor wie het zinnelijk genot de enige bron van ‘geluk’ is geweest, moet de oude dag een gruwelijke ontnuchtering zijn en een grenzeloze verveling.
Is het geloof dan alleen een troostmiddel? ‘Ce que je crois n'est pas forcément ce qui me console. Ce que je crois et ce que je sais relève d'un mystère incompréhensible’, antwoordt Mauriac. Is het omdat hij steeds als een eenzame gewoond heeft in het huis des Heren, omdat hij zich nooit heeft kunnen inschakelen in het sociale leven van de christelijke gemeenschap, dat hij het geloof nodig had? Of is de eenzaamheid het onafwendbaar lot van de mens, ook van de gelovige? Vooral als dichter is Mauriac zich bewust van de fundamentele eenzaamheid van de mens. Dat bewustzijn is kern van zijn kunstenaarschap en van zijn katholicisme. Het gebed en zijn literair werk zijn uit dat gevoel ontstaan. Zij zijn voor hem een remedie geweest tegen de eenzaamheid, zonder hem ervan te genezen. De liefde, waarmee zijn. moeder hem zo teder heeft omringd, heeft in hem het verlangen wakker gehouden naar een blijvende vorm van tederheid, die de menselijke ondergrond vormt van zijn geloof. Maar toch heeft die behoefte aan liefde zijn kritische zin niet verdreven. Zijn historische studies, de verburgerlijking van het godsdienstig leven, de formalistische godsdienst, zijn jeugdlectuur, dat alles heeft zijn geest tot voortdurende meditatie aangezet, zodat het geloof niet neerkwam op een abdicatie van de rede, noch op een vlucht in een irreële wereld van gedroomde liefde.
***
Wanneer we Mauriacs geloofsbelijdenis in haar geheel overschouwen, merken we dat, op het einde van zijn leven, alle mogelijke contradicties, die in elke mens aanwezig zijn, verdwijnen. Een kleine kern van liefde en eenvoud blijft er over, die een heel leven van denken en dichten samenvat. Dat is de betekenis van het gebed, Prière pour avoir la foi, waarmee het boek besluit. Het geloof bestaat uit een gevoel van onmacht, uit een behoefte aan hulp. Daarom is het gebed de natuurlijke taal van de gelovige. Alhoewel Mauriac in zijn boekje minder aandacht schenkt aan de betekenis van de armoede in de wereld dan bijvoorbeeld Bernanos, voor wie de arme de getuige van Christus is op aarde (‘le pauvre est le témoin de Jésus-Christ’), toch stemt zijn getuigenis overeen met wat Bernanos als de kern van elke diepe geloofsovertuiging beschouwde: ‘l'esprit d'enfance’. Zo ontmoeten het verlangen naar geborgenheid en de herinnering aan de genegenheid waar- | |
| |
mee zijn kinderjaren waren omgeven, elkaar in het gebed van een oude man, die is blijven geloven in de bron van eeuwige tederheid die aan de overzijde ligt van dit leven. Wanneer het uur van die stille overtocht slaat, zo bidt de dichter tot de Heer, geef dan dat de klaarte van uw liefde de nevelen van de dood verdrijft.
|
|