laten boven de meter achter de deur. Hij strijkt een lucifer aan en duwt de hendel naar boven. De lamp springt aan.
Gisteren. Hier stonden ze. De gang was zo ledig als nu. Eerst. Maar toen stonden plots aan de trap vijf katten die niemand had zien aankomen. Ze stonden daar, in het midden de grootste, een witte, wit als een verwelkte lelie. Ze stonden daar alle vijf met onmogelijk hoog opgestoken rug en ogen als, als karbonkels ja. En ze bliezen ontzettend hoog, samen een sirene. De mannen stonden muisstil, bedwelmd. Toen zei de substituut stuntelig: ksjsjsj. En ze zegden samen: ksjsjsj. Maar de katten kwamen als in slagorde vooruit, zo dreigend dat de vier mannen deinsden, tot op de straat en de laatste de deur dichttrok. Een uur later waren ze terug met een vijfde, iemand met een jachtgeweer, een tweeloop. Weer stonden de katten onder aan de trap. De man met het geweer trad binnen, legde aan, mikte, en er klonken twee schoten kort op elkaar. Vier katten strekten zich uit. Maar de vijfde, de grootste, de witte, wit als een verwelkte lelie, sprong vooruit en rende de straat op, tussen de mannen door. Laat ze maar lopen, zei de substituut, ze komt wel niet meer terug. Er staat niets anders op, wedervoer de man met het geweer. Je kunt in de wagen wachten, sprak de substituut met volle stem. Best meneer. Toen gingen de anderen binnen. Naar boven, beval de substituut. Ze gingen de trap op. Ik ga de trap op. De eerste deur. De substituut opende de deur. Ik open de deur. Op het bed lag ze, naakt, jong en naakt. Wit, wit als een verwelkte lelie. Zorgvuldig neergelegd, zelfs zacht. Te zacht om het zelf gedaan te hebben, zei de substituut. Er was ten andere die foon. Waarom telefoneert hij, had de procureur gevraagd, hoe kan hij er belang bij hebben dat het lijk zo spoedig mogelijk wordt gevonden? Het ziet er niet duidelijk uit, besloot hij, maar daar heb ik niets tegen, integendeel.
Ze stonden bij het bed: de substituut, de wetsdokter, de fotograaf en hij de griffier. Hij keek: de borsten, licht opengezakt, maar stevig toch, volmaakt rond. Hij liet zijn blik gaan naar het donkerblonde haar onder de buik en de volkomen gesloten dijen. Het was de vierde moord van zijn loopbaan, al had hij nooit gelopen op die baan. Van de eerste af had hij er zich op toegelegd, ambtenaar te zijn, ambtelijk te constateren. Hij was daar niet slecht in geslaagd, bevredigend zelfs. En dan nog die katten. Hij keek nu naar haar gelaat, een regelmatig ovaal gelaat zonder één onschone lijn, met zo licht gesloten ogen dat ze dadelijk konden opengaan, ook de mond gesloten maar alsof hij spreken ging, het gehele gelaat zonder duidelijke uitdrukking nochtans, maar rustig, zonder ook maar een schijn van vertrokkenheid.
Toen raakte de wetsdokter even de hand aan. - Koud, zei hij. -