kwetterend in hun zo smijdig Andalusisch. Er was maar één markt op gans de wereld, er bestond maar één genot op de wijde wereld: op de fiesta de los Reyes op de markt te Almuñecar te spanceren, lachend te keuvelen, jongens, meisjes, vurige jongemannen, wiegende señorita's, en de zon op de markt van Almuñecar, de zon op het donkere strand, op de witte kammen van de uitkruivelende baren, op de sierlijke boogvlucht van de meeuwen. Eén hunker in ons: te kunnen worden zoals deze mensen, het leven een avontuur in het teken van een onontkoombaar destino, vandaag schijnt de zon in een paradijselijk gelukkige wereld, en morgen is oneindig ver.
Toen de schemering begon te vallen, moesten wij terug aan tafel. Geuren van bluskolen en petroleumvuur walmden ons tegen, en look, look en nog look. Wij aten, klein onder de ogen van señora Margarita del Saltillo.
Buiten stak de landwind op, neuzelend in de palmkruinen, nu in de duisternis verzwolgen. De branding ruiste als een gedempt klaterende bron. En over de markt van Almuñecar schoven de gestalten, in groepen, rijen, bij paren. Hoge kinderstemmen spoten op, donkere mannenstemmen vleiden, en af en toe kon er een zijn geluk, zijn levensvreugde of zijn hunker niet meer bedwingen en er bloeide een lied open, voordien nooit gezongen, rijke bloem op de rijkste der dagen, fiesta de los Reyes te Almuñecar.
In de nacht kregen andere stemmen leven, op het marktplein, in het steegje, onder het lage venster. De zeurstem van een die hardop droomde, schelle scheldstem van een vrouw, slag van een deur, beangstigend blaffen van een hond, en dit andere, brutaler uitdagende blaffen van razende motoren, duizendvormig weerkaatst in de smalle steegjes, uitstervend in de vervloeiende verte. Eindeloze nacht van wake en droom, borende gedachten en vreemdgegroeide kommer, als alle verhoudingen grotesk misvormd worden in beangstigende perspectieven, die bij het trage dagen van het morgenlicht verzwinden.
Zij verzwonden, alleen maar om andere vorm te krijgen. Het harde brood, ranzige boter, en de geuren van olie, die niet alleen in de lucht hangen, maar alles, muur en kleed, boter en kaas, hebben doordrongen. De eeuwige zee kwam verjongd uit de donkere nacht. Baren rolden spelend aan, speels was het gefrazel van water en grind, en de glinsterbaan van het jonge licht liep uit op verten van oneindigheid. Señora Margarita del Saltillo knikte toen wij op stap togen; het was zondag, en op de heuvel, optorenend uit het blokkenspel van de witte huisjes, rees de okergele toren van de kathedraal. Señora Margarita keek ons na, mij dacht als iemand die aan onze terugkeer twijfelde.