que nous ne possédions tous à la fois.’ (1928) Die verscheidenheid wordt vooral bepaald door de wijze waarop de mens de verwarde wereld van zijn instincten heeft weten te beheersen. Elke mens verschilt van de andere in de mate waarin hij van zijn leven een kunstwerk maakt. Het gaat hierbij niet om een moreel standpunt, daar die overgang van het instinctieve naar het harmonisch-menselijke bij Gide niets te maken heeft met het onderscheid tussen Goed en Kwaad. Wanneer het begrip van het ‘goede’, vooral maatschappelijk bekeken, wordt aangewend als maatstaf bij de beoordeling van menselijke gedragingen, leidt het volgens Gide, naar de door hem zo gehate burgerlijke rust en stagnatie. De drijfkracht van het leven is een diepe drang naar schoonheid. Op dit gebied is er bij Gide geen essentieel verschil waar te nemen tussen zijn esthetica en zijn levensfilosofie. Ook in de grote levensproblemen neemt hij het standpunt in van de kunstenaar. De moraal is voor hem ondergeschikt aan de kunst.
Zoals Gide steeds geweigerd heeft zich te onderwerpen aan een of ander moreel systeem, zo heeft hij ook elke vorm van intellectueel nationalisme en dirigisme bestreden. In de reeds geciteerde tekst van 1928 drukt de auteur van Les Faux Monnayeurs zich hierover uit als volgt: ‘Je suis individualiste (...) et j'estime que c'est par nos particularités que chacun des peuples peut servir l'intérêt le plus général. J'ai toujours estimé que c'était ce qui différait le plus de nous qui pouvait le mieux nous instruire. Et de même que chacun de nous a d'autant plus de valeur que s'affirme une individualité plus marquée, c'est par sa particularité même que chaque peuple de l'Europe prend sa signification la plus parfaite et son utilité la plus grande.’ Het individualisme van Gide bestaat niet uit een vorm van introspectie en zelfinkeer, maar uit een vrije reactie op het leven in zijn veelvuldige facetten. Het is een levenshouding die essentieel naar buiten is gericht, en daarom is ze ook niet asociaal. Het individualisme van Gide beleefde zijn hoogtepunt na zijn terugkeer uit de U.S.S.R. in 1935. Hij had Malraux vergezeld naar het Congres van de verdediging van de cultuur te Berlijn, en werd daarna uitgenodigd door de Russische regering om een rondreis te maken in Rusland. Vol geestdrift vertrok hij, gedurende de zomer, in gezelschap van Louis Guilloux, Jef Last, Eugène Dabit en Jacques Schiffrin. Hij woonde te Moskou de begrafenis bij van Gorki en hield er een belangrijke rede op het Rode Plein, in aanwezigheid van de leiders van het regime. Na zijn terugkeer verklaarde hij zich ten zeerste teleurgesteld. In zijn boek, Retour de l'U.R.S.S. (1936), heeft Gide duidelijk laten verstaan dat zijn humanistische opvattingen indruisten tegen de stalinistische politiek, waarbij het individu van zijn geestelijke