moment nog nooit vertoond; en van een concilie met niet-roomse waarnemers, zou niemand hebben kunnen dromen. De feiten bewijzen, dat wij sneller leven als Van Duinkerken zich durfde voorstellen.
Wat wij bij Van Duinkerken kunnen leren, is niet alleen de ontzaglijke hoeveelheid kennis die in zijn geschriften verspreid ligt, en waarover hier niet eens kan worden gerept. Veel belangrijker is zijn schitterend vermogen tot bezinning. Een bezinning op de geschiedenis, op de literatuur, op de schoonheid, op de mens, op het christendom...
Dit vermogen tot bezinning wordt des te zeldzamer, naarmate wij sneller voorwaarts (menen te) gaan. Wij erkennen in Van Duinkerken een breedheid van opvatting, als het resultaat van zorgvuldige aarzeling en verantwoord nadenken, vanuit een onwankelbaar standpunt. Ik vrees dat een daarop bedrieglijk lijkende inschikkelijkheid, bij ons zelf tot iets vanzelfsprekends is kunnen worden, omdat wij ons laten meeslepen in een vaart waarvan wij zomin de aard en de werking, als de herkomst of het doel plegen te onderzoeken. Wij zijn verdraagzaam, anti-sectarisch, humanistisch en wat al niet meer: maar vanwege een aanpassingsvermogen dat misschien wel een verbazingwekkende oppervlakkigheid zou verraden, indien wij de tijd en de moed hadden om het te analyseren.
Van Duinkerken maakt ons helder bewust dat de schoonste ornamenten in de tempel der humanitas, ten slotte kunnen worden geïdentificeerd als de bijna vergeten deugden uit de oude Kerk van Rome. Hij betoogt dit niet alleen. Hij bewijst dit door de manier waarop hij het betoogt. Zijn werk is een getuigenis van de praktische waarheid, dat de moderne mens katholiek kan zijn en daarbij tevens de humanistische wijsheid en schoonheid innig mag liefhebben, als kostbare aardse goederen en als geschenken van de oneindige goedheid Gods. Maar zij wijzen uit naar een hogere en zuiver geestelijke volmaaktheid: hetgeen de humanitas ten gepasten tijde tot humilitas maakt.
Dit is een inzicht, geen leuze. Wie dit inzicht heeft verworven, leeft en handelt uit overtuiging. Hij kan uit overtuiging de anderen bestrijden, of met de anderen meegaan en het onderling verschil daarbij blijven beseffen. Hij kan eveneens met overtuiging op dinsdag carnaval vieren en de ochtend daarop deemoedig neerknielen om, terwijl zijn voorhoofd wordt grauw gemaakt, met dezelfde overtuiging een vernietigend vonnis over de vergankelijkheid van het menselijk lichaam te vernemen. Eventueel uit de mond van een pastoor die niet of nauwelijks van Heidegger en Teilhard heeft gehoord, en voor wie het toppunt van onzedelijkheid nog steeds wordt vertegenwoordigd door een al lang onleesbaar geworden roman van Emile Zola.