trale figuur, maar zij spreiden zich uit als een olievlek over het geheel. Er treden hier slechts mensen op die, verslagen door het leven, zich terugtrekken binnen de muren van hun eigen eenzaamheid, of de verdoving zoeken in de drank en het zelfbedrog.
Men kan dit donker stuk niet resumeren zonder het gedeeltelijk te verminken. De titel zinspeelt op de figuur van Maggie, die zich voelt als een kat op een heet zinken dak, en ondanks alles vechten blijft om de door haar ingenomen plaats te behouden.
Haar huwelijk met Brick is een mislukking geworden. In de eerste plaats draagt zijzelf hiervan de schuld, maar zij blijft zich aan hem vasthechten, ondanks de vervreemding. Zij loert op de erfenis van haar schoonvader, de schatrijke katoenplanter, die aan kanker lijdt en op wiens dood gewacht wordt, maar die zich verschuilt achter zijn zelfbedrog en de ogen sluit voor de kwaal. Brick beschuldigt zijn vrouw ervan de oorzaak geweest te zijn van de dood van een vriend, voor wie hij een grote genegenheid koesterde, maar als Maggie deze vriendschap verdacht maakt en ontmaskert, dan breekt de haat in hem los en in de drank ontvlucht hij het leven waarin alles leugen en bedrog is. Ook door zijn zieke vader zal Brick vernederd worden, maar op zijn beurt zal hij het zelfbedrog van de zieke ontmaskeren.
Wij zeiden dat men het stuk verminkt door het te resumeren. Men kan slechts de dreigende wereld oproepen waarin wij, zoals Tennessee Williams getuigde, veroordeeld zijn tot levenslange eenzame opsluiting in onze eigen huid.
Een homogeen dramatisch geheel is ‘Kat op een heet zinken dak’ niet geworden. Het is veeleer een aanklacht tegen het egoïsme, de drankzucht, het verraad en het overspel. Op het stramien van een romantisch, bijna melodramatisch gegeven weefde Tennessee Williams een harde, brutale, vaak pijnlijke dialoog, die de toeschouwer nu en dan onthutst en verwart. Een meesterstuk kan dit stuk niet genoemd worden: daarvoor is het te onbeheerst, te opzettelijk zwoel, te geforceerd eenzijdig, en in het laatste bedrijf, ondanks het zoeterig en onwaarschijnlijk happyend, al te melodramatisch geworden.
Aan Johan Van der Bracht, die voor de eerste maal als regisseur optrad, mag zonder twijfel krediet gegeven worden, temeer als men weet dat het stuk een lange en grondige voorstudie vergt.
Hij realiseerde het in een mooi en suggestief, maar misschien al te sprookjesachtig dekor van Louis De Vel, dat echter vele mogelijkheden bood. De toneelbeelden, evenals de geluidsregie en de belichting getuigden van goede smaak en artistiek inzicht. Bert Struys kreeg een van de schoonste kansen uit zijn loopbaan, in de rol van de zieke planter. Zijn prachtig getekende kop en zijn expressieve mimiek wezen er nogmaals op dat hij een akteur van formaat is. De rol van Maggie werd door Dora Van der Groen op kattige en aanvaardbare wijze verdedigd. Wies Andersen leek echter minder geschikt voor de veeliesende rol van Brick. De plotse oversprongen van de ene gevoelssfeer in de andere en de innerlijke spanningen van deze getormenteerde dronkaard kwamen slechts gedeeltelijk tot hun recht. Niettemin is het een verzorgde opvoering geworden van een typisch Amerikaans stuk dat echter, zoals de direktie in het programma waarschuwde, ‘helemaal geen spektakel voor kinderen’ mag genoemd worden.
P.G. BUCKINX.