Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 105(1960)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 489] [p. 489] Hubert van Herreweghen 1 maart 1960 Weer lente. Ik loop in 't woud en voel het leven zwellen. Het hart, het rode, felle, begint verschrikt te tellen wat het nog overhoudt. Een vijver. En de wolken met grotten en met kolken tiegen daar diep voorbij. Zij die mijn droom bevolken, de vrienden, waar zijn zij? Ik had een vriend, een schone, een heldere, warme vriend, om mee op aard te wonen. Van hem zei ik mijn zonen: koning is hij. En kind. Kort heeft die zon geschenen. Kort had ik al dat goud. Maar 't leven gaat me er lenen: de dag is rond mij henen al rins van lente, en zout. Blinkende wolkgevaarten in 't water en de wind, het leven herbegint. [pagina 490] [p. 490] En 't hart rijst uit zijn zwaarte als het de boodschap vindt der hoge kunst, zijn leven, hier in dit stille laar: de mensen vreugde geven gelijk de zon doet. Klaar. Warmte word ik gewaar. Ik zie hem weer, mijn al te plots verloren vriend, lichtgevende gestalte, hart van hoger gehalte dan men in Brussel vindt. De vijver. Wild bewogen staaplen daar diep de hoge wolken zich op elkaar tot, licht en troost voor de ogen, de zon wordt openbaar. Ik zie 't inwendig landschap van zijn ziel. Zo ligt, o vriendlijke verwantschap, een wolk in 't zonnelicht. Ik zie de zon, zijn gezicht! Kindren, komt dichterbij, ik zal de zon u wijzen in wolken. Zo was hij. Zo blijft voor u en mij stralen, voorgoed, Bert Leysen. Vorige Volgende