Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 105(1960)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 305] [p. 305] [1960/5] Leo Herberghs Gedichten Ik kan het met voeten betreden, ik kan het met vingers betasten, het land aan de overzijde. Vanmorgen nog werd ik wakker in de tuin van de eeuwige vreugde waar ik met engelen dwaalde. Ik ben reeds de uitgewiste uit de schriften van deze wereld. Mijn moeder heeft mij vergeten. Ik wil de overtocht wagen vannacht op de boot van de sterren: daarachter is het veel beter. Daar woont de Lichte en Zachte. [pagina 306] [p. 306] Herfstlichte, dunne poten van herten komen aanlopen, verdwalende in het landschap. Hemelwind in aanbidding wierookt in gouden verte boven de bergen der goden. De lieve god van de dalen wandelt op de rivieren, koraalspelend in de diepte. Dankbare hoge vogels drinken de melk van de morgen onder de ezeltjesbruggen, stilstaand op hoge poten. [pagina 307] [p. 307] Ik krabbel haastige woorden op het ezelsoor, op de lente, op het gevoel van de avond. Ik bliksem de stenen wakker met de klinkhamer van mijn klinkers, ik roezemoes aan de oren van de wegstarende bloemen; het aanslibsel van de klanken ligt op het strand van de stilte. Ik wil een geroep beginnen boven de bergen des hemels, onder de tong van de kruiden. Eindelijk moeten we spreken. [pagina 308] [p. 308] Het voorjaar, de bomen, de wolken, al wat er is op de aarde aan liefelijks en aan verhevens schouw ik vanuit de sterren, uit de schoot van de eeuwige hemel, in stilte, met zalige ogen. Tussen de rollende bollen snel ik vooruit op de melkweg achter de firmamenten. Ik zie uit mijn hoge verblijven van verre het schrijden der goden over de paden der zonnen. Daar ben ik eeuwig gelukkig. [pagina 309] [p. 309] Ik vraag aan de schimmen der doden hoelang dat het is geleden dat zij de aarde verlieten en of zij het voorval betreuren dat hen naar het land van de stilte uit het rijk van de levenden voerde. Zij hebben mij zwijgend doen weten dat leven een pijn is van jaren en doodzijn een mist van vergeten en dat, wie de aarde bezingen, de zaligheid nog niet kennen van 't verre en eeuwige landschap in schemer van andere streken. Vorige Volgende