steeds. Lichamelijk verviel hij langzaam van kwaad tot erger. Hij verwarde zijn eigen bloed. Het laatst van allen herkende hij Dick die ons meestal vergezelde. Het kwam misschien doordat vader in het eind een taaltje sprak dat enkel argelozen verstaan?
Op een avond telefoneerde een van de oppassers dat vader er belabberd uitzag. Bij dit alarm spoedde ik me naar het ziekenhuis. Die lui, zo redeneerde ik, verontrusten de familie van hun patiënten niet nodeloos. Vader lag te bed, schijnbaar in een diepe, gezonde slaap. Hij was als verjeugdigd van aanblik, ademde zwaar en luid als één die een roes aanheeft. Ik raakte hem aan, sprak hem toe. Hij werd niet wakker. Zijn gelaat gloeide. Hij had koorts. Soms smakte hij. Ik bevochtigde zijn lippen met een in druivensap gedrenkte veer. Ik vreesde dat het coma al was ingetreden. Ook de oppasser koesterde niet veel hoop. Hij vond het geraadzaam dat ik straks weerkeren zou, met het nodige voor vaders ultiem toilet, - witte sokken, een Engels hemd. Als het lijk moest worden af gelegd...
's Nachts, enkele stonden na de Heilige Vader, Pius XI, overleed mijn vader. Zoals ik hem heb gekend, vol grappen, hoor ik hem over mijn schouder heen schertsen:
- Ik heb me gehaast om de Paus van Rome in te halen. Die wist de weg naar onze Lieve Heer!
Voortaan werd Dick moeders trouwe bondgenoot. De dag dat vader werd begraven, lag ze sedert weken plat te bed. Op Nieuwjaarsdag, aan de beterhand, was ze even opgestaan. Ik zat net met haar te praten, als ze door een beroerte werd getroffen. Haar tong en gedeeltelijk haar rechterbeen bleven tijdelijk verlamd. Gaandeweg nochtans knapte ze op. Dick week niet van haar zij. Hij propte zijn maag vol met de kluifjes van moeders bord. De arme sloof praatte met haar hond, alsof hij een redelijk schepsel ware geweest, had uitgebreide konversaties met hem, waarbij Dick als stom toehoorder optrad. Zo werd het zomer. Als de deur op een kiertje stond en de bazin was ingedut, sloop Dick wel eens weg, de straat op. Maar o wee als hij van zijn slipper thuiskwam: het vrouwtje gaf hem de volle laag. De dokter was in die maanden niet van de vloer. Van genezen kon geen spraak zijn. Al was moeder een taaie, het werk en de zorgen hadden haar hart een knauw gegeven. Ze liep op haar laatste benen. De één of andere dag, zo vreesde ik, zal er stilstand zijn in het bloed en zal ik haar dood in haar zetel aantreffen. Zij kwam om het leven, hals over kop vluchtend, in '40.