| |
| |
| |
André Demedts
Het gezin
1.
Reni bracht de kinderen naar bed en zei dat ze niet mochten spelen. Wim lag in het midden, Elsje tegen de muur en Isa van voren.
- Aan die namen kun je horen wat voor volk je bent, had de krijgsauditeur opgemerkt, toen hij haar ondervroeg.
Tot dan toe had zij zijn vernederende spot over zich heen laten gaan. Als je zwak bent, moet je alles verdragen. Toen leerde zij die lijdzaamheid nog, niet wetend dat zwijgen een sterker uiting van fierheid dan spreken kan zijn.
- Tijdens de oorlog, antwoordde zij, was dat volk goed genoeg om degenen te helpen die het nu veroordelen.
- Als je op die manier begint, zul je de schuld van je man niet lichter maken.
Haar moeder voorspelde dat hij de doodstraf zou krijgen.
- Een oorlogsburgemeester, zei ze. De klank van haar stem deed aanvoelen dat zij aan een ander woord dacht dan hetgene zij uitsprak. Als hij de zwaarste straf niet krijgt, aan wie moeten zij ze dan geven?
- Hij heeft toch niets misdaan, wierp Reni op.
Zij hoorde de auditeur weer lachen, de auditeur die samen met haar man gestudeerd had, verveeld en een beetje uitdagend.
- Dat beweren zij allemaal, mevrouwtje.
- De doodstraf zou erg zijn, meende haar vader en hij keek op naar zijn vrouw, om te zien wat zij over zijn tussenkomst dacht. Zij waren nu vijfendertig jaar gehuwd en hadden nooit onenigheid gehad. Twintig jaar, dat kan, veronderstelde hij. Er kunnen zich invloeden doen gelden.
- Vergeet niet, wees moeder hem terecht, dat je stadsarchitekt en dus ambtenaar bent.
- Ik vergeet het niet, Elvire.
Hij maakte een gebaar met zijn handen om toe te geven dat hij inderdaad bijna een onvoorzichtigheid had begaan. Alleen zijn uitlating over de invloeden die tussenbeide konden komen, hoefde hij niet terug te nemen. Ze gaf hem een schijn van macht en was vaag genoeg om geen enkele verplichting in te sluiten.
| |
| |
- Slaapt wel, kinderen, zei Reni nogeens. Isa, je mag het licht niet aansteken als ik voort ben.
In het begin was het moeilijk geweest hen daartoe te brengen. De kinderen waren bang in het duister. Maar zij had hun voortdurend ingehamerd dat zij het niet konden betalen.
- Als er iemand op de deur klopt, mag je niet opendoen.
Zij nam haar werkschort en haar gummischoenen en stak ze in een zak. Die schoenen waren een geschenk van Alma Verdonck, de werkvrouw, die vroeger, toen Karel advokaat en later, toen hij oorlogsburgemeester was, iedere week een paar dagen kwam om de meid bij het vuilste werk te helpen.
Reni keek om zich heen. Het gas was afgesloten, de kachel bijna uitgebrand. Als zij haar aangemaakt had, was het omdat de kinderen natgeregend van school gekomen waren. Regende het vroeger ook zo dikwijls? Zij had daar nooit zoveel aandacht aan besteed. Alleen als je arm bent, of misschien ook als je oud wordt en je ongelukkig voelt, hecht je daar zo'n groot belang aan. Het regende en Elsje's schoenen liepen in. Zij was er ook altijd de slechtste aan toe, want zij moest de afleggertjes van Isa dragen, zolang ze niet helemaal versleten waren. Als zij aan de koude voeten van haar kinderen begon te denken, dreigde zij in haar droefheid te verzinken. Wat met de voetjes begon, ging almaardoor verder en strekte zich over een geheel leven uit. Niet denken, bezwoer zij zichzelf. De ongelukkigen mogen niet denken.
Op dat ogenblik was het dat zij achter de deur een gestommel hoorde. Als het niet iemand was, die het huis niet kende, moest het een bezoeker zijn. Hoger dan waar zij woonde, kon hij niet meer, want daar was de zolder. Nu klonk duidelijk een geklop op de deur.
- Kom binnen, zei Reni. Nu was zij niet bang meer, zoals zij het na de bevrijding was geweest. Er kon haar niet veel meer ontnomen worden. Zij opende zelf de deur en herkende haar zuster, die aarzelend, als iemand die onzeker is nopens zijn eigen bedoelingen, op het portaaltje stond.
- Je zou de benen breken, verklaarde zij haar houding. Zo donker als het hier is.
- Kom binnen, Antoinette. Ik wilde juist weggaan, maar ik ben niet aan de tijd gebonden. Ga zitten.
Reni schoof een stoel dichter bij de kachel en legde de zak met haar werkgerief op de tafel.
- Ik moet seffens weer weg.
- Er zal toch niemand weten dat je hier bent.
- Daaraan kun je bedrogen zijn.
Zij liet haar blikken dwalen door de woonkamer die tegelijk keuken was, over de povere meubeltjes en het schimmelige behangpapier, dat boven het venster met duimspijkertjes vastgemaakt was, omdat het anders loshing en afzakte onder zijn eigen gewicht.
- Is er iets?
- Ze zouden gaarne hebben dat je eens komt.
| |
| |
Wie waren ‘ze’? Vader en moeder? Waarom kwamen ze niet zelf?
Nutteloos daarop te antwoorden. Reni wist ook dat het niet kon.
- Waarom niet?
Antoinette zou kunnen opmerken hebben: je hebt niemand iets te verwijten. Als je met Karel Van Dongen gehuwd bent, is het je eigen vrije beschikking geweest. Toen hij tijdens de oorlog met de verraders meeheulde en zelf een verrader werd, heb je dat laten gebeuren. Maar zij verkoos daar zwijgend over heen te gaan, beseffend dat zij haar zuster niet kon overtuigen.
- De toestand waarin je verkeert kan niet blijven duren.
- Hebben zij dat eindelijk ingezien?
- Ik trek het mij niet aan. Zij willen erover spreken en je een voorstel doen.
Antoinette was blijven rechtstaan tussen de tafel en de deur. Blijkbaar kon zij zich hier niet thuis voelen. Blijkbaar wilde zij het ook niet.
- Ik verbied hun niet hier te komen.
- Dat zullen ze niet en je weet waarom. Zij verwachten je thuis.
Reni zag in haar verbeelding de kleine villa aan de rand van de stad, waar haar ouders woonden. Zij was omringd door een grote tuin met grasperken en bloemen. Daar had zij als meisje met de bal gespeeld en nog herinnerde zij zich hoe zij de eerste maal was geschokt geweest toen zij op zekere dag een lijster hoorde zingen. In het vroege voorjaar was dat, in de avondschemering, waaraan geen einde scheen te komen. Natuurlijk was dat vogellied er ook de voorgaande jaren geweest, maar toen was zij nog te jong om het te horen. De herinnering maakte haar week en aan die weekheid toegeven wilde zij niet. In de laatste maanden had zij zoveel verdriet gehad, dat zij eens en voor altijd had besloten: nu huil ik van mijn gehele leven niet meer.
- Wat willen ze?
- Ik geloof dat het om een zakelijke regeling gaat.
- Ik heb niets meer nodig. Als ze mij wilden helpen, moesten zij het vroeger hebben gedaan. Nu ga ik werken, schoonmaken in een fabriek.
Zij zei het uitdagend, om haar zuster te vernederen.
- Was je vijf minuten later gekomen, ik zou weg geweest zijn. Iedere avond van acht tot elf mag ik gaan schuren en dweilen. Weet je wie mij die post heeft aangebracht? Onze vroegere werkvrouw, Alma Verdonck.
Ook op die mededeling ging Antoinette niet in. Wat kon het opleveren? In deze wereld voelde zij zich onwennig en benauwd. Nu zij haar boodschap had afgelegd, verlangde zij te vertrekken.
- Om het even welke avond van deze week kun je komen.
- Dus als het donker is? hoonde zij.
- Je weet dat vader niet thuis is voor halfzeven.
- Mag ik de kinderen medebrengen? Zij vroeg het, verwachtend dat het antwoord ontkennend zou zijn. Zij hoopte het bijna. Dan zou zij nog een reden te meer hebben om zich verontrecht te voelen.
- Breng ze mee. Ik zal mij wel met hen bezighouden.
| |
| |
- Waarom vraag je niet hoe het hen gaat?
Antoinette had er niet aan gedacht.
- Wat ben je veranderd, zei ze.
| |
2.
Het was een kwartier lopen naar de fabriek waar Reni iedere avond de kantoren ging schuren. Zij haastte zich omdat zij later was dan anders. Daardoor was zij onrustig. Dit was een kleine trilling meer in een hart dat beefde van onrust. Sedert vier jaar, sedert Karel aanvaard had oorlogsburgemeester te worden, had zij geen rust meer gekend. Toen reeds had zij voorzien dat het slecht af zou lopen. Maar hij geloofde het niet.
- Wij hebben een enige kans, bracht hij op haar bedenkingen in, om de toekomst van ons volk te vrijwaren.
- Doe het niet, drong zij aan. Wacht tot de oorlog voorbij is.
- Ben je bang? Wee u, kleingelovigen!...
- Ja, ik ben bang.
Toen was Wim nog niet geboren.
Hij lachte en zij kreeg gelijk.
Iedere avond tweekeer, eens als zij ging en eens als zij terugkeerde, liep zij voorbij het huis waar zij toen woonden. Zij had kunnen gelukkig zijn en zij was het niet.
Zij was het niet geweest in haar mooi huis, waar ruimte en zonneschijn was. Isa en Elsje hadden een speelkamer, helemaal voor hen alleen. Zij had tijd om een boek te lezen of te gaan winkelen. Er lag niet veel in de uitstallingen, maar de beweging van de mensen op straat boeide haar. Karel had geen burgemeester moeten worden; hij had als advokaat reeds een grote praktijk. Hij zou een geziene persoonlijkheid worden en de kinderen zouden alles gekregen hebben wat zij verlangden.
Zou er dan niets geweest zijn om haar geluk te overschaduwen? Niet één kleine wolk aan een blauwe lentehemel?
Hij had het uit idealisme gedaan. Maar zij mocht dat soort idealisme niet. Nu zat hij in een kamp achter prikkeldraad en zij zag dat hij helemaal door zijn ongeluk ontredderd was. Om zich, beroofd van zijn vrijheid, gelukkig te kunnen voelen, moet men daarvoor geboren zijn.
Dat was hij niet.
Nu was zij een zijstraat ingeslagen, met lelijke grijze huizen, die nooit opengingen aan de ene en een blinde kloostermuur aan de andere kant. Hier kwam zij nooit iemand tegen. Aan het einde van de straat lag de fabriek en zij vermoedde dat niemand haar daar ooit had zien binnengaan.
Het zou toch beter geweest zijn, was zij naar een andere stad verhuisd. Naar een plaats waar niemand haar kende. Waar zij helemaal opnieuw kon beginnen. Hier ging er altijd een verleden met haar mede. Hier zouden de
| |
| |
kinderen opgroeien arm en vermeden, arm en vernederd. Zij zouden er overtuigd van zijn dat die armoede en uitgestotenheid een onrecht was. Zij zouden opgroeien en zich rechthouden aan hun gekwetste trots zoals een klimroos aan de witte muur die haar draagt.
Wat was er beter?
Arm zijn als de armen? Of leven in een ravijn, een smalle kloof tussen twee rotsmuren, met een streep zonnelicht in een onbereikbare verte? En daardoor onbevredigd en gekweld, fier en ongelukkig zijn.
Toen zij in het fabrieksgebouw was gekomen en de trap naar de kantoren beklom, hoorde zij een stap die haar volgde. Zij schonk er weinig aandacht aan. Natuurlijk was het de nachtwaker, die zijn ronde deed. Zij hield niet van hem. Hij beviel haar niet en zij wilde niet eens weten hoe hij heette. Als hij haar aansprak, zag zij nooit op van haar werk. Want zij had geen tijd te verliezen. Zij verlangde er niet naar dat een man die zij niet mocht naar haar keek, alsof hem dat toegelaten was.
De stap verdween in een andere richting en zij haalde emmers en borstels uit de muurkast waarin zij opgeborgen waren.
Zoals altijd begon zij met het kantoor van de direkteur. Eén keer had zij hem gezien, die keer toen Alma Verdonck haar medegenomen had. Het was bij het begin van de winter en het weder was nog zacht. Zij herinnerde het zich omdat zijn kamer verwarmd was en het raam openstond. Buiten was reeds de duisternis ingevallen, maar hij zat in een kluis vol licht. Een begrijpend man, zoals de meesten die iets betekenen, karig met woorden.
- Als Alma u in haar plaats laat komen, zei hij, zal zij wel weten waarom.
Zij ondervond dat hij van haar toestand op de hoogte was. Hij scheen zich een beetje op zijn ongemak te voelen, als hij eraan dacht dat zij kwam om het vuil van de vloer op te nemen.
- Het leven voert ons op en neer, mijmerde hij luidop. Tot zo ver had hij langs haar heen gekeken. Nu richtte hij zijn blik op haar gezicht. Uiteindelijk komt alles terecht, verzekerde hij. Geweld kan niet blijven duren.
Hij trok een lade van zijn schrijftafel open.
- Als ik u iets moet mededelen, zei hij, zult u op deze plaats een briefje vinden. Iedere week zal ik hier uw loon gereed leggen. U tekent voor ontvangst op het bijgevoegde blad.
Reeds was zijn blik weer afgewend en toen dacht zij dat hij evenmin een geheel leven gelukkig was geweest.
Zij goot het asbakje, vol peukjes en rommel, in haar emmer en nam met een zeemlap het glas van zijn schrijftafel op.
Ineens was de nachtwaker in het kantoor. Zij had hem niet horen naderen, maar een ander zintuig waarschuwde haar. Het was alsof zij hem kon ruiken.
Hij kwam voor haar staan.
- Jammer, zei hij, dat zulk een jonge vrouw geen man heeft.
- Ik heb een man, antwoordde zij bits, want zij verafschuwde hem, zoals hij lijmerig keek, met de bedoeling er verliefd uit te zien.
| |
| |
- Een man die je nooit alleen hebt en je niet anders dan kwaad gedaan heeft.
- Loop! zei ze.
Ineens legde hij zijn arm om haar schouders, pogend haar tegen zich aan te trekken.
Zij stiet hem van zich af.
- Als je mij niet met rust laat...
Meteen greep zij naar het metalen papiermes in de vorm van een dolk dat op de schrijftafel lag en bedreigde er hem mede.
- Nog zo kittelorig, nog zo groots, hoonde hij. Nu deed hij geen inspanning meer om er aantrekkelijker uit te zien dan hij was. Er lag een streepje witvlokkig speeksel op zijn onderste lip, zoals er op de verste plaats waar het water gestaan heeft een strookje smerig schuim blijft liggen, als de zee zich teruggetrokken heeft.
- Als je moest weten hoe je eruit ziet.
Dat was het dus.
- Dat heeft geen eten en houdt zich nog stijf van hoogmoed. Maar ik zal die kop wel breken.
Hij, de nachtwaker, zou haar kop wel breken.
- Ik zal je wel hebben, of anders blijf je hier niet.
| |
3.
De kinderen aten boterhammen die zuinig met margarine gesmeerd waren. Zij dronken er koffie bij. Zij zouden melk moeten hebben. Maar er was geen geld voor melk. Er was ook nog geen geld om Elsje's schoenen te vervangen.
- Nu zal ik je nogeens wassen, zei moeder, en dan gaan wij samen uit.
Zij waren meer verbaasd dan vrolijk, want het gebeurde nooit en onbewust hadden zij het ongewone leren wantrouwen.
- Tegen de oude heer moet je grootvader zeggen, tegen de oude mevrouw grootmoeder en tegen de juffrouw tante.
Reni zag haar kinderen zitten, bedeesd en zwijgzaam, ieder op zijn stoel.
- Het is familie waar wij gaan, zei zij. Het zijn mijn ouders. Isa kent ze nog wel van heel lang geleden.
- Ik ken ze ook nog, verklaarde Elsje. Ik heb nog op grootvaders schoot gezeten.
- Mogen wij nu bij hen gaan? vroeg Isa, met een rimpel in haar voorhoofd.
- Zij hebben ons uitgenodigd. Tante Antoinette is gekomen met een boodschap. Maar je was reeds in bed.
- Ik heb haar gehoord, verzekerde Isa. Wim sliep al en Elsje ook.
- Ik sliep nog niet, zei Elsje, maar ik kon niet verstaan wat zij zei.
Het was nog een beetje klaar toen zij op straat kwamen. De dagen lengden. Je was bovendien geneigd om dieper adem te halen, want er was iets in de
| |
| |
lucht dat aan weiden en bossen deed denken. Madeliefjes, een kabbelende beek en een zingende lijster in de schemering.
- Het zal donker zijn als wij ginder aankomen, stelde moeder zich gerust.
Het was ver met de kinderen. Een half uur op zijn minst en Wimpje werd moe en moest gedragen worden.
Zij werden verwacht, want het was Antoinette die kwam opendoen. Ik zal wel gaan, had zij tot het dienstmeisje gezeid.
- Je bent daar. Zij trachtte hartelijk te zijn, maar de kinderen voelden aan dat zij alleen maar neerbuigend was.
- Komt binnen.
Reni had niet kunnen voorzien dat het weerzien van haar ouderlijk huis haar zo diep zou aangegrepen hebben. Wat is het vreselijk als je ongelukkig bent en herinneringen aan gelukkiger dagen heeft. De smaak van een verloren geluk is de smaak van verdriet.
Vier jaar geleden, in de strenge winter van 1941, toen het Duitse leger in Rusland niet verder meer kon, was zij hier de laatste keer geweest. Samen met Karel en zonder de kinderen, die onder de hoede van het dienstmeisje thuis gebleven waren.
- Ofwel breek je volledig met de Duitsgezinden af, ofwel breken wij met elkander af, verklaarde moeder. De architekt zal niet anders spreken dan ik. Zij keek naar haar echtgenoot en de architekt deed er het zwijgen aan toe. Een zwijgen dat een goedkeuring was.
- Niemand zal mij beletten mijn plicht te vervullen.
Dat was Karel, een beetje tragisch, zoals altijd als er over die aangelegenheid moest gesproken worden. Hij leed aan heldenverering. Hij leed aan liefde voor zijn volk. Het volk zoals hij het zou gewild hebben, zoals hij het zag in zijn scheppende verbeelding.
Reni was niet tussenbeide gekomen. Op zulke ogenblikken moest zij denken aan haar man. Zij wilde hem niet alleen laten in een gevecht. Zij wilde hem niet vernederen en bedroeven. Zij wilde de anderen niet de voldoening gunnen dat zij hem ingesloten en tegelijk bij iedereen uitgesloten hadden.
Hij zou zijn plicht doen.
Dus gingen zij weg om niet meer terug te keren.
Moeder was niet veranderd, misschien iets baziger geworden. Want hoe langer zij leefde, hoe duidelijker het werd dat zij het meeste verstand van alle mensen uit haar omgeving had. De gebeurtenissen stelden haar voortdurend in het gelijk.
- Wij zullen eerst eten, zei ze. Je zult wel honger hebben.
Daar kon een hatelijkheid achter zitten, maar Reni wilde geen twist. Zij had het voornemen gemaakt zoveel te verdragen als enigszins mogelijk was. Daarom bewaakte zij zichzelf, wetend hoe lichtgeraakt de vernederden en vertrapten zijn.
Zij aten weer in de eetkamer en de kinderen waren onwennig. Zij keken
| |
| |
niet op van hun bord en Reni voelde zich als toen zij vroeger op een officieel diner moest aanzitten waar zij tegenop gezien had.
Eindelijk zei haar moeder dat die toestand niet kon blijven duren. Reni moest aan haar vader, de stadsarchitekt denken. Reni moest aan Antoinette, aan haar ongehuwde zuster denken.
- Wat wil je van ons? gaf zij ten antwoord.
- Laat de kinderen naar de keuken gaan, zei moeder. Zij kunnen daar hun nagerecht opeten.
Reni liet ze naar de keuken gaan.
- Ik moet geld verdienen, verdedigde zij zich. Gedurende de dag kan ik wat naaien voor een winkel. Hemdjes en broekjes tegen zoveel het dozijn. Maar dat is niet genoeg. Ik ben blij dat ik 's avonds die kantoren mag schoonmaken.
- Het is een vervelende zaak, zei vader. Het had allemaal anders kunnen zijn.
- Jij moet er niet over beginnen, Filips. Jij haalt altijd alles door elkaar, wees moeder hem terecht.
- Zeg jij het dan, Elvire.
- Wij zijn bereid je te helpen en ons een zwaar offer te getroosten. Wij willen een huisje voor je huren en ons inspannen om een baantje te vinden, als sekretaresse bij voorbeeld, werk dat past bij je stand en je afkomst. Mààr...
De toon ging de hoogte in. De toon van haar stem. De stem van haar hart.
- Wij moeten waarborgen hebben.
- Het zit hem hier, kwam Filips, een weinig beschaamd tussenbeide, dat de staat schadevergoeding zal eisen.
- Filips, zei Elvire, als je mij niet laat uitspreken, zal ik je alles alleen laten zeggen.
- Het is maar, Elvire...
- Je bent altijd zo geweest, dat je het niet zo ver zou gebracht hebben, had je mij niet gehad.
Moeder ging ervoor zitten, rechtop en deftig, om te verklaren waar het op aankwam.
- Wij willen je thans het deel geven dat je later van ons zou erven. Maar als wij dat doen, zal de staat het aanslaan. De man met wie je getrouwd bent, zal moeten betalen en je bent in gemeenschap van goederen gehuwd.
Reni had niet opgekeken, haar vingeren spelend, om haar zenuwachtigheid te beheersen, om de voet van haar glas. Kon ik maar weg zijn, dacht zij, honderden mijlen ver. Ergens in de bossen, buiten de wereld, waar zij niet meer hoefde te spreken, niet meer hoefde te strijden voor haar geluk. Karel zou bij de boeren kunnen werken. Hij zou 's avonds naar huis komen en zij zou het eten bereiden. De kinderen zouden hem tegemoet lopen. Hij zou hun handjes in de zijne nemen. Hij zou Wimpje op zijn schouder dragen.
- Laat je van hem scheiden, hernam Elvire. Veel moeite zal het niet kosten.
| |
| |
Je hebt redenen genoeg. Hij heeft je medegesleept in een avontuur dat je niet gewild hebt. Iedereen zal aanvaarden dat je niet met een verrader kunt verbonden blijven.
Reni stond op.
- Stel je mij dat werkelijk voor?
- Gebruik je verstand en begin een nieuw leven. Dat zal voor ons allemaal het beste zijn. Het zal vooral voor de kinderen het beste zijn.
- Vader...
- De architekt denkt erover als ik.
- Je hebt niet het recht om koppig te zijn. Het is niet alleen je geluk waarom het gaat.
Zij keek naar de deur van de keuken; achter die deur waren haar kinderen. In de tijd was zij achter die deur zelf kind geweest. Konden zij maar gelukkiger worden dan zij het was.
- Ik denk niet dat het veel zou kosten, meende vader nog in te moeten brengen. Het zou eigenlijk een daad van vaderlandsliefde zijn.
Antoinette hield haar zuster scherp in het oog. Zij wilde haar gedachten aflezen van haar gezicht. Dat gezicht was gesloten en gegroefd. Het was het gezicht van een vrouw die door het leven gelittekend werd.
- Eigenlijk, besloot Antoinette, had je vier jaar geleden van hem weg moeten gaan. Dan zou het allemaal niet gebeurd zijn.
Wat was er gebeurd?
- Mogen de kinderen komen? vroeg Reni, onderdanig, als iemand die gewoon is onder het bevel van anderen te staan.
De dag van de bevrijding was Karel naar het stadhuis gegaan. Zij had gewild dat hij onderdook en poogde zich aan het gerecht te onttrekken. Daar hij nooit haar gedacht had gedaan, deed hij het nu evenmin. Hij gaf zich over aan de Kanadese soldaten.
Zij wilden hem niet.
Hun kommandant zei: Dat trekken wij ons niet aan.
Toen kwamen de mannen van het verzet en leidden hem op. Daarna begonnen zij alle zwarten en verdachten aan te houden en sloten ze op in een leegstaande stapelhuis.
De deur naar de keuken ging open en de kinderen kwamen, opgelucht en blij, weer naar hun moeder.
Wimpje drong tegen haar benen aan en zaagde:
- Naar huis gaan, moeke.
Zij knikte: wij gaan.
| |
4.
Zij hadden hem geslagen en verplicht tot zaken die hem tot in zijn ziel moesten krenken. Daarna had hij honger geleden. Na veertien dagen was zij
| |
| |
een eerste keer met eten mogen gaan. Toen had zij zelf nog zo weinig: enige boterhammen, waarvan een paar met een beetje vlees waren belegd. Die hadden de wachten haar afgenomen en op de vloer geworpen.
Zij had ze opgeraapt en weer meegenomen naar huis. Daar had zij er het stof zoveel mogelijk van verwijderd; zij had het vlees aan de kinderen gegeven en de bevuilde korsten voor zich gehouden.
Isa en Elsje waren met haar medegegaan, om hun vader te zien.
Zij hadden hun vader niet gezien.
Wimpje begon te drenzen en zei dat hij moe was. Zij nam hem op haar arm. En Elsje vroeg of zij misschien verdriet had.
- Waarom, kind?
- Omdat je nog niet gesproken hebt, sedert wij van grootmoeder weggegaan zijn.
- Van grootmoeder, zei Elsje. Grootvader stond op de achtergrond.
- Heb ik nog niet gesproken?
- Neen, zei Elsje.
- Ik weet, wierp Isa op, waaraan je denkt.
- Hoe meen je dat, kind?
- Aan die keer dat ze gekomen zijn om ons huis in brand te steken.
Met hoevelen waren zij geweest? Vijftig of honderd, vijfhonderd of duizend? Het leek een zee van hartstocht en vernielingsdrang.
Met een bijl hadden zij de deur doorkloofd en ingeslagen. Daarna was de stroom naar binnen gedrongen en zij hadden alles vernietigd, gescheurd, verbrijzeld, aan stukken gegooid. Zij hadden haar met de kinderen naar buiten gedreven, als schapen die uit hun stal weggejaagd worden. Zij had haar handtasje genomen, met het geld en de juwelen die zij bezaten, en ook een draagbare schrijfmachine, omdat zij dacht misschien zal ik daarmede mijn brood kunnen verdienen. Wat een gedachte nog, onder die omstandigheden.
Maar zij hadden haar de schrijfmachine afgenomen. Het handtasje mocht zij houden en wenend, met haar kinderen die beefden van angst, was zij weggevlucht. Achter haar rug hadden zij het huis in brand gestoken.
Er was niemand die naar haar omzag en alle deuren waren dicht. Er werd gedanst in de stad en gezongen. Dit was het uur van de afrekening.
Zij zette Wimpje op de grond, want zij voelde zich beklemd en moe. Het eten was haar niet bevallen. Zij was zoveel vet en suiker niet meer gewoon. Het zou beter geweest zijn, was Antoinette niet gekomen om hen uit te nodigen. Vier jaar geleden waren zij uiteengegaan als de dag en de nacht, die zich van elkander verwijderden. Nu behoorden zij tot twee verschillende standen en dat waren twee verschillende werelden.
- Waarom is het dat wij bij grootmoeder geweest zijn? vroeg Isa.
- Heb je daar de gehele tijd aan gedacht?
- Ja, zei ze.
Reni hoorde een trilling in de stem van het kind, die verraadde dat het vocht met zijn tranen.
| |
| |
- Omdat zij ons gevraagd hadden.
- Waarom hebben zij ons gevraagd?
Zij moest haar kinderen in vertrouwen nemen, want zij had, behalve Alma Verdonck en misschien de direkteur van de fabriek, geen andere vrienden.
- Om over je vader te spreken.
Er werd aan vader gedacht. Over vader werd niet gesproken. Want ieder woord over hem deed zeer.
Zij liepen verder en na enige passen zei Elsje:
- Zou hij niet weldra naar huis mogen komen?
- Het kan nog lang duren, zei moeder.
Weer liepen zij enige passen verder.
- Dan zullen wij al groot zijn, meende Elsje.
Inderdaad, zij zouden groot worden. Toekomend jaar moest Isa haar plechtige kommunie doen. Ze zou met het volgende schooljaar naar het middelbaar onderwijs moeten overgaan. Er zou geen geld zijn om het te betalen. En dan? In de stad moesten er tientallen meisjes in haar geval zijn. Zij zou moeten werken. Zij zou in de massa verdwijnen. Zij zou zich inbeelden wat haar leven had kunnen worden en zij zou niet gelukkig zijn.
Mijn God, haar kinderen zouden niet gelukkig zijn.
Dat was zijn schuld.
- Laat je van hem scheiden, had haar moeder betoogd; het is een vaderlandslievende daad, had vader eraan toegevoegd, en iedereen zal het begrijpen. Dan kunnen wij je helpen.
Nu was het Elsje die haar gedachten afleidde en zei:
- Ik weet waar we hier zijn.
- Waar zijn we? vroeg Isa.
- Als we nu naar links afslaan, komen wij in de straat waar Alma woont.
Zij zagen Alma soms, als zij haastig op bezoek kwam. Zij had gewoonlijk iets mede, wat snoepgoed of enige appels voor de kinderen. Die geschenken zaten in haar netzak bij haar werkschort en haar klompen. Zij schuurde altijd op haar klompen. Niets dat beter was om geen natte voeten te krijgen, verzekerde zij.
- Als ik van u was, zou ik ook klompen dragen, madame.
- Waarom zeg je nog altijd madame tegen mij?
- Het gaat niet om het anders te doen.
Reni had het reeds geprobeerd met klompen. Maar het ging niet.
Zij lachte: Ik zou er mijn benen mee breken.
- Ik ben blij dat je weer kunt lachen, zei Alma. Heb ik het je niet voorspeld? De tegenslagen zullen niet blijven duren.
Zij had het voorspeld, die avond in september, toen Reni nog alleen haar kinderen en haar handtasje had. Toen zij de schrijfmachine, waarmede zij geld wilde verdienen uit haar handen gerukt hadden en achter haar rug het huis in brand gestoken. Toen had zij niet meer geweten waarin of waaruit.
Zij was voortgegaan met de kinderen aan haar hand. Zonder doel, alleen
| |
| |
maar uitgestoten, alleen maar op de vlucht. Zij moest bij haar ouders niet gaan. Zij hadden dit vooraf geweten en gezeid, dat zij haar niet zouden aanvaarden. Er waren geen vrienden meer. Misschien waren er nooit vrienden geweest. Zij wilde daarom een kerk binnengaan, want de kinderen werden al moe en daar zouden zij toch een stoel mogen hebben om even te rusten. Maar de kerken waren gesloten. Zij hadden Onze lieve Heer reeds naar zijn nachtkluis overgebracht.
Eindelijk zaten zij op een bank op een rommelig pleintje, waar zij vroeger nooit geweest was. Hier was het stil, bij de mussen die in het zand pikten en een hond die van de ene boom naar de andere liep. De kinderen waren ziek van angst en dorst en de twee grootsten durfden het niet zeggen. Maar Wimpje had nog geen verstand genoeg om te verzwijgen wat hem benauwde. Hij moest drinken, jengelde hij.
- Moeke, heb je niet een beetje water voor mij?
Dit keer zo verslagen dat er nog alleen het verlangen naar een einde, hoe dan ook, overbleef, zat zij starlings voor zich uit te kijken. Haar handen maakten onbewust een oeroud moedergebaar. Het gebaar van een vogel die zijn jonges onder zijn vlerken wil nemen. Het was een schone dag geweest, maar nu de avond kwam werd het kil.
- Een beetje water, weende Wim, met een mond die bleek was en blauw als de bek van een gestorven vis.
Op dat ogenblik was Alma Verdonck op het pleintje verschenen. De gehele stad was samengelopen om de huizen van de zwarten uit te roken en zij liep met haar netzak met haar werkschort en haar klompen aan haar arm.
- Hoe is het toch mogelijk? vroeg ze. Komt mee met mij. Bij mij is er plaats genoeg.
Zij woonde toevallig alleen in haar huis; want met de bevrijding was de man die haar in de laatste tijd gezelschap had gehouden, weggelopen. Zij liepen altijd weg als het hen begon te vervelen en de mannen verveelde het altijd vroeg of laat.
Drie weken waren zij Alma's gasten geweest.
- Je hoofd niet laten hangen, zei ze. Als je eens zoveel zult medegemaakt hebben als ik, zul je geen verdriet meer maken. Het is verloren moeite. Ik zal zorgen dat je een huis en werk vindt. Wat moet een mens meer hebben? Je schaapjes van kinderen zullen geen boterham te kort hebben. Daar durf ik een eed op doen.
Haar schaapjes van kinderen werden moe. Gelukkig was het niet zo ver meer van huis. Zij nam Wim op haar arm en Elsje zocht haar vrije hand. Haar klein handje was een beetje warm en vochtig in haar grote, droge, hopeloos vergroofde hand.
- Seffens kan je gaan slapen.
Nu hadden zij toch een bed. En een deur die zij konden dichtdoen om de kamers waarin zij zich schuil hielden van de wereld af te sluiten.
| |
| |
- Wij zouden later een sofa moeten kopen, zei Isa. Maar geen rode zoals grootmoeder heeft, dat vind ik niet mooi.
| |
5.
Om de veertien dagen, de donderdag tussen twee en drie, mocht zij Karel gaan bezoeken. Wim die nog tot september moest wachten voor hij naar school mocht gaan, nam zij altijd mede. De meisjes konden haar alleen vergezellen als er toevallig geen school was of wanneer hun vader er sterk op aangedrongen had. Dan gaf Reni een briefje mee voor de zuster. De zuster antwoordde dat het eigenlijk niet mocht. Maar Reni was daar niet meer onder de indruk van. Ze zou het ook gewoon worden buiten de wet te leven.
Deze keer gingen zij allen samen. In moeders werkzak hadden zij de geschenken voor vader geborgen: vier broodjes met rozijnen, een doos jam, een pakje tabak, een stuk zeep, lucifertjes, een pond suiker en vers linnen.
De meisjes wilden moeder helpen om de zak te dragen, ieder op zijn beurt.
De zon scheen en doordat het niet anders kon, moest het wel lente worden. Toen zij hem leerde kennen, op het bal van de hoogstudenten, was het ook lente. De Japanse kersebomen vóór het klubgebouw stonden in bloei. Het gaf een betoverende aanblik, ofschoon zij niet hield van bloemen die geen geur afgaven. Seringen en rozen waren haar liever.
Toen zij hem zag, was het net alsof zij elkander reeds kenden. Zij danste met hem aan de oevers van de schone blauwe Donau, wat een wals is van Richard Strauss. Hij wilde haar naar huis brengen in de wagen van zijn vader en Antoinette, die ook van de partij was, weigerde met hen mede te gaan.
Drie jaar later waren zij gehuwd. Als jong advokaat had hij de kans gehad in een moordzaak uit te blinken. Nu begreep zij dat hij zich beter in fiskale en financiële aangelegenheden gespecialiseerd zou hebben. Dan zou hij waarschijnlijk nooit in de politiek zijn gegaan. Hartstocht en politiek, het volgt het een uit het ander.
Het kamp van de gevangenen lag even buiten de stad. De barakken stonden in het park van een bouwvallig kasteel. Er was een wacht bij de poort. En voor je die wacht kon bereiken, moest je aan een groepje mannen en vrouwen voorbij, die daar waren om de pakken en tassen van de bezoekers te onderzoeken.
Zij waren daar omdat degenen die onder de oorlog geleden hadden en nooit in hun trouw jegens het vaderland verzwakten, niet konden gedogen dat de verraders voedsel of versnaperingen kregen waar zij geen recht op hadden.
Soms was het gebeurd dat zij Reni iets afgenomen hadden. Soms waren zij mild geweest. Het hing ervan af wie je voorhad. De vrouwen waren de slechtste, misschien omdat zij zelf een vrouw was.
Isa liet de zak vallen, toen hij uit haar handjes werd gegrist.
- Er zit niets in, zei Reni.
| |
| |
- Dat zeggen ze allemaal, beweerde de man. Hij droeg een strikje met de nationale kleuren en de lintjes van een tiental eretekens.
De kinderen moesten de zak opnemen en hem aanbieden. Hij nam er het pakje tabak uit en wierp het achter zich op de grond.
Reni deed een poging om het weer op te rapen.
- Laten liggen! beval hij. Of anders gooi ik alles eruit. Wij zijn veel te goed voor die schurken.
Zij kon dat alles over zich heen laten gaan. Zo duldzaam was zij geworden. De man deed haar aan de nachtwaker denken. De nachtwaker deed haar aan de mannen denken waar de wereld vol van is.
- Het wordt minder erg dan in het begin, zei Karel, toen hij de kinderen gezoend had en zijn vrouw aan zijn borst gedrukt.
Tientallen andere gevangenen, die ook bezoek gekregen hadden, stonden om hen heen, maar daar besteedden zij geen aandacht meer aan. Een uur was vlug voorbij en toch verlangde Reni soms dat het nog vlugger voorbij zou gaan. Zij kon Karel niet helpen en hij kon haar niet helpen. Zij konden niet meer vechten voor hun geluk. Alleen dulden en wachten.
- Ik ben over het slechtste heen, zei hij. Wij krijgen nu voldoende eten en 's avonds spelen wij met de kaart of zingen allen te zamen. Ik heb met jou te doen, Reni. Jij staat met alles alleen.
Hij streek even over zijn haar met een gebaar dat zij sedert lang van hem kende.
- Ik heb eraan gedacht dat deze toestand niet kan blijven duren. Er is een oplossing mogelijk. Het is niet rechtvaardig dat je met mij de straf voor mijn daden moet dragen. In mijn barak is er een man die gaat scheiden. Zijn vrouw heeft het aangevraagd en het schijnt dat de rechtbank vrij spoedig een uitspraak zal doen. Hij is er het hart van in, maar ik heb hem gezeid dat hij ongelijk heeft.
- Hoe kan dat?
Hij keek neer op de kinderen, die zwijgend bijeen stonden en alles begrepen, hoewel de zin van sommige woorden hun ontging.
- Wanneer ben ik weer vrij, als ik vrij kom?
- Je hebt toch niemand verklikt of gedood. Je hebt voor het algemeen welzijn gezorgd.
- Tegen het welzijn van de staat in. Het kan vijfentwintig jaar duren.
- Dat is onmogelijk.
- Vijftien jaar. Dan ben je er acht en veertig. Isa zesentwintig. Dan kom ik toch veel te laat. Wat zal ik nog moeten beginnen, als ik dit overleef? Kun jij een geheel leven kantoren schoonmaken en toch armoede lijden?
Hij sprak verder, maar zij hoorde het niet meer. Al de beelden die hij opriep, alsof ze bij een voordracht hoorden en een na een op een doek verschenen, verloren hun omtreklijnen, verdoezelden en werden door de duisternis opgenomen. Antoinette, haar vader, de nachtwaker en haar moeder. Emmers, een naaimachine, kapotte schoentjes, mooie jurken en versnaperingen, deze
| |
| |
laatste dingen in de uitstallingen, achter glas. Een restaurant met gedempt licht en keurige mensen. De zee in eindeloze deining en het warme zand, dat je kittelde, terwijl de kinderen over je buitelden. Boeken, muziek en vrienden met wie je kon praten over nutteloze dingen. Iemand die je bemint en een versleten kanapee om op te slapen, alleen, waar de katoenen deken altijd afglijdt.
Die beelden. Ze verdwenen.
Toen zij twaalf jaar oud was, had er eens een geweldige botsing met haar moeder plaats. Van het oud porseleinen tafelservies, dat in de kast stond en nooit gebruikt werd, alleen maar uitgenomen om het te laten bewonderen, was er een kopje en een schaaltje gebroken.
- Reni, jij hebt dat gedaan, zei moeder, toen bleek dat het dienstmeisje onschuldig was. Jij kunt nergens met je handen afblijven.
- Je hebt het niet gedaan.
- Je liegt, want je gezicht wordt helemaal rood. Wat vreselijk dat ik zulke kinderen moet hebben.
Er lag nadruk op het voornaamwoord van de eerste persoon. Dat ik zulke kinderen moet hebben. Dat ik zulke kinderen aangedaan ben. Het gaf een geweldige opschudding, waar het gehele huis bij betrokken werd. Reni moest op haar knieën zitten. Zij zou gedurende acht dagen om zeven uur naar bed moeten gaan en geen nagerecht krijgen aan tafel.
Maar Reni ging naar het kamertje waar de kleren ophingen. Zij deed haar manteltje en haar handschoenen aan, en toen ging zij voort.
Het was de stadsarchitekt die haar terughaalde, toen zij reeds drie straten ver was.
- Hoe is het toch mogelijk, kind? vroeg hij. Waar zou je gegaan zijn?
Ze beet op haar lippen om niet te huilen.
- Ik kom niet meer naar huis.
- Maar als jij het niet geweest bent, wie heeft het dan gedaan?
- Laat mijn hand los, zei ze, of ik zal schreeuwen.
- Nu wij alleen zijn mag ik het wel zeggen, dat moeder dikwijls te haastig is.
Zij begon te wenen en daardoor verloor zij haar innerlijke sterkte. Vader leidde haar naar huis terug en daar kwam uit dat Antoinette het porselein gebroken had.
Antoinette kwam er met een berisping van af. Want moeders kwaadheid was verdwenen. Zij voelde zich nu ongelukkig en door het lot te kort gedaan.
- Luister, Karel, zei Reni, er mag gebeuren wat wil en ik zal mij niet laten scheiden.
Zij was beginnen spreken alsof zij zelf er niet bij was. Alsof een plaat met een opname van haar gedachten werd afgerold. Maar gaandeweg werd haar houding weer gewoon. Haar blik rustte werkelijk in zijn blik en het was tot de mens van vlees en bloed en alles wat geen vlees en bloed mocht heten en toch in hem aanwezig was dat zij zich richtte, tot haar echtgenoot en de
| |
| |
vader van haar kinderen, tot haar vriend en haar broeder, die ouder was en haar niet missen kon.
- Ik zal mij nooit laten scheiden. Er is veel meer dan jij en ik en de kinderen, ieder afzonderlijk. Wij behoren bij elkaar en wij willen bij elkaar blijven. Wij kunnen daar niets aan veranderen en ik wil het ook niet. Wij zijn een gezin en als wij uit elkander gaan, zijn wij helemaal niets meer dan een ik en een jij, die aan zichzelf zijn overgelaten. Die aan zichzelf ten onder zullen gaan.
Zij had heftig gesproken, zich opwindend zonder dat zij er zich bewust van was. Dat bleek een fout, want de kinderen werden ongerust. Was moeder dan toch ineens kwaad geworden?
- Je mag niet kwaad zijn, moeder.
Het was Elsje, gevoeliger dan de anderen, die het fluisterde, tegen haar aandringend en met tranen in haar ogen.
- Moeder is niet kwaad, Elsje.
Vader tilde haar op, hoog boven zijn hoofd. Zij was een beetje beschaamd omdat de andere mensen het zagen. Maar zij was toch gelukkig, omdat vader van haar hield.
Ook Wimpje wilde in de hoogte gestoken worden. Maar Isa was te groot en daarom deed hij niet anders dan eens in haar ogen kijken en langs heur haar strelen.
- Isa, mijn grote dochter.
Toen zij het kamp verlieten, zagen zij niet eens de vaderlandslievende mannen en vrouwen die er nog stonden. Zij voerden een levendig gesprek onder elkander. Nu hadden zij niets meer te verliezen, want zij verwachtten niets meer, tevreden met wat zij hadden.
Aan de brug over de rivier stond een man met een karretje, die ijskreempjes verkocht. Het was te vroeg op het jaar eigenlijk, maar de zon scheen en hij stond er nu eenmaal.
De kinderen wilden niet naar hem kijken, want zij wisten dat zij niets mochten vragen. Sedert zij uit hun eerste huis weggejaagd waren, hadden zij niets meer gevraagd.
Het was moeder die stilhield en een beetje geld uit haar tasje nam.
- Koopt elk een ijsje, zei ze.
- Mogen we, moeder?
Zij liepen gezwind naar het karretje. Hun voetjes dansten als de voetjes van spelende kinderen op een geschoren grasperk in de lentezon.
Toen zij terugkeerden, brachten zij vier hoorntjes mede.
- Er is eentje bij voor jou, moeke. Dat zeiden zij.
|
|