bewust van zijn slechte toestand wist hij door zijn positieve geesteskracht zich immer van zijn lijden te scheiden en meer te werken dan zijn lichamelijke krachten toelieten. Dagelijks was hij in contact met Tervuren en immer liet hij zijn medewerkers naar Aken komen om nieuwe plannen te bespreken. Steeds als een dokter bij hem kwam, vroeg hij eerst andere inlichtingen om slechts op de tweede plaats van zijn eigen lijden te spreken zonder ooit een spoor van ongeduld of wrevel. Integendeel hij beschreef zijn pijnen zo objectief mogelijk omdat het voor ons nuttig zou kunnen zijn.
Aan zijn vrouw heeft hij nooit zijn lijden en moeilijkheden getoond en immer wilde hij dat het leven zijn normale loop had.
Dinsdag vóór Aswoensdag, nadat hij verschillende zware lichamelijke inzinkingen had gehad en hem voorgesteld werd zich te laten bedienen heeft hij mij eens toevertrouwd: ‘Dokter, ik zou toch nog drie zaken moeten kunnen afhandelen: de wederuitgave van mijn boek, het verslag van het Congres en een lexicon over Afrikaanse kunst. Onvoorbereid zal ik toch niet sterven. Ik heb mijn negen eerste vrijdagen.’
's Anderendaags begroette hij mij glimlachend: ‘Dokter, ik ben bediend. Ik heb vannacht nog een flauwte gehad.’ Daarna ging het gesprek voort over Kongo en de dingen van de dag.
Alhoewel hem van dan af alle activiteit werd verboden en de bezoeken tot een minimum beperkt, bleef hij organiseren en verklaarde eens: ‘Dokter, ik geloof dat als ik toch eens plots sterven moet, het me niet erg zal vallen, want telkens als ik u allen met bezorgde gezichten om me heen zie, voel ik me nog zeer goed’.
Koude, honger en zijn moeilijkheden waren van secundair belang. Zelfs de laatste maand wanneer hij van dag tot dag achteruit ging, heeft hij, bewust van het einde, dit nooit laten blijken en voor zichzelf willen erkennen. Immer antwoordde hij: ‘Ik voel me opperbest, dokter, laat ons nog eens samen enkele studentenliederen zingen, en haalde met Mevrouw oude reisherinneringen op van bij de Indianen. Op zondagavond, een week voor zijn dood, wanneer hij reeds om de twee uur intraveneus werd ingespoten, heeft hij nog samen met Mevrouw Cheroukee-liederen gezongen, terwijl hij zich begeleidde met lucifersdoosjes als rammelaars...’
's Anderendaags (d.i. na het bezoek van Mgr.) heeft hij zijn medewerkers doen komen. Hij heeft samen met Mevrouw de doodsbrief opgesteld. ‘Vóór al mijn titels dat ik uw echtgenoot ben’, zei hij, ‘en ze moeten zien dat ik katholiek en Vlaming ben. Wanneer ik sterf en ik kan mijn kaars niet alleen vasthouden, hou ze dan mee vast. Ik wil met licht sterven.’
Zondag heeft hij Tervuren nog op laten bellen en afscheid genomen, waarna hij met de hulp van Mevrouw nog eens de foto's van het Museum heeft bekeken. Sinds zaterdag avond kon hij nauwelijks spreken.
Maandag morgen kon hij mij nog even de hand geven. 's Avonds tegen negen uur is Professor gestorven na een korte zachte doodstrijd. Om zo