Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 102
(1957)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 385]
| |
Geschiedenis doenHet slaat daar vijf uur
en ik wil zingen,
of iemand lucifers strijkt aan.
Een kleine ontploffing van vuur
en dringen
van zwavelreuk, die in mijn neus blijft staan.
De wijsjes vonken in ritselende knallen
en kleine epiekjes sterven in 't vallen.
Zo heb ik geschiedenis gedaan.
| |
[pagina 386]
| |
Ernstig middagdutjeLicht verpak ik in blikken
lucht en leg die op alle wangen
van bloemen rond mijn huis.
Ik klim daarna in een toren
om de gezangen
van de winden te horen
en het watergeruis
om het wier.
Wat heb ik dat goed kunnen schikken!
Ik hoorde geen klok slaan of tikken.
Lang sliep ik, het is al kwart over vier.
| |
ZonsondergangDaar over die heuvelen rond de stad
rijden camions met rozen
en voor wie zijn moeder vergeten had
camions met tijdelozen.
Maar bloemen regent het op de brug,
op alle daken en dalen.
Ik strijk ze weg van borst en rug,
wil ik blijven ademhalen.
Lijkt het goed, dat er rozerood is en geel,
dit wordt mij toch te veel.
| |
[pagina 387]
| |
AllerwangenHet verte-blauw van de landen
wordt al fijner.
De levensruimte voor kinderwangen
wordt al kleiner.
Ik kan er wel twee vangen
in de palmen van mijn handen
en houden tot ze nóg meer gloeien.
Maar wat doe ik dan met de rose en witte
schelpen, die aan de bloesems zitten
en nu bloeien?
| |
DistinctievenDe vorige minuut is al zo oud.
Ik ben haar haast vergeten
en reeds sta ik met mijn potje vol goud
om de toekomende welkom te heten.
Mijn penseel vol distinctieven
beeft in mijn vingers. Sterren en chevrons
dansen op haar punt om rangen te gerieven
per honderdsten van een ons.
Voor mij geen goud meer en geen rood,
alleen nog het Zwart Kruis van de Dood.
| |
[pagina 388]
| |
NachtgebeurenDe nacht ruikt naar mensen met zwart haar.
Een motorloze stilte hangt aan de sterren,
even maar.
Reeds komen van verre
tussen de huizen
weer de gedruizen
van schroeven en wielen
en leg ik mijn schaar
om uit muizenzielen
bloemen te snijden weer
neer.
| |
Papier gaat ons voorDe kinderen gaan achter een papier naar school
en komen achter een papier naar huis.
Maar dan is het een vaan
of in de winterdonkerte een lantaarn,
wegspoelend op hun straatgedruis.
Zij fluiten mij voorbij, of doen als een viool
en zien het me aan,
dat ik zo nu en dan nog gaarne
heen en weer naar school zou willen gaan.
| |
[pagina 389]
| |
De boze bijIk sta in de ruimte van die bij
en moet op zij!
Zij ruikt de reuk van de mens aan mij.
Ik moet op zij!!
Al houd ik bloemen tussen haar
en mij, ik blijf mens, dat is gevaar.
Ik màg niet in haar ruimte staan,
ontwijd haar grens, móet hier vandaan.
Ik moet op zij!!
| |
Ouderdomse spijtZij fietst binnen haar meisje in het licht
en neemt de zon onder haar rode jas.
Haar ogen niet alleen, héél haar gezicht
is zongekoesterd glas.
Ik kan niet meer in haar muziek geloven,
zo voel ik van mijn actualiteit
de glans van de vuren doven
met heel mijn ouderdomse spijt!
|
|