1. Verschaeve was een zeer gelovig man. Dat geloof had evenwel niets met gevoelerigheid of valse mystiek te maken. Integendeel. Hij geloofde zonder de tragiek van het geloof te ondergaan, niet alleen zonder twijfel maar ook zonder angst.
2. Zijn nationalistische overtuiging werd door twee faktoren sterk beïnvloed: door zijn haat tegen België en zijn onbegrip tegenover de sociale problematiek. De drang naar het heroïsche en wereldwijde, die hem reeds in zijn jeugd had bezield, heeft hem van het konkrete, waarachtige leven afgeleid. Uit persoonlijke ervaring is ons gebleken, dat hij in zijn eigen wereld leefde, waar de toestanden en verhoudingen uit de werkelijke wereld slechts luttele betekenis hadden. Die afzondering uit het volk, dat hij nochtans als weinigen bemind en willen dienen heeft, is oorzaak geworden van zijn verkeerde beslissingen. Misschien heeft hij dat op een bepaald ogenblik zelf ingezien. Tijdens de laatste oorlogsjaren, zegt Vansina, scheen hij zich voor zijn vrienden te verbergen. Vreesde hij een konfrontatie van zijn mening met de hunne, beseffend hoe ver zij reeds van elkander verwijderd waren?
3. Verschaeve twijfelde niet aan zichzelf. Dit mag geen hoogmoed lijken. In zijn jeugd had hij veel geleden, geleden aan het leven. Zijn eerste gedichten uit ‘De Vlaamsche Vlagge’ getuigen het. Zijn kollega's uit het kollege te Tielt konden niet vergeten hoe vaak zij hem neerslachtig en gesloten in zijn verdriet hadden gezien. Nog herinneren wij ons in deze de verklaring van Pastoor Holvoet uit Pittem: ‘Ik heb nooit geweten dat Cyriel gelukkig was’. Later heeft Verschaeve boven dat grondgevoel van onvoldaanheid geleefd alsof het volledig uit hem verdwenen was, tot hij in ballingschap, even ver van bijvalsbetuigingen als van aanvallen, een zieke en prijsgegeven man geworden, tot zijn diepste zelf teruggekeerd is. Verschaeve dacht zich niet in de plaats en de gedachten van zijn tegenstanders in en zo heeft hij nooit rekening gehouden met de mogelijkheid dat hij ongelijk had. Er bestaat geen reden om iets op zijn onkreukbare eerlijkheid af te dingen. Maar tijdens de beslissende jaren van de oorlog en ook reeds in de periode die er onmiddellijk aan voorafging, kende hij de deemoedige openheid niet meer, die nodig is om de waarde van beschouwingen en idealen, die met de zijne in tegenstrijd waren, te wikken en te wegen. De humor en de vertedering, de kwetsbaarheid van het kind schenen hem ontnomen.
Zo zouden wij met kanttekeningen bij het boek van Vansina nog bladzijden verder kunnen gaan, ver buiten het bestek van een korte bespreking. Dat bewijst hoe belangrijk het is. Moge het de aanleiding worden tot andere publikaties over Verschaeve, tot het samenbrengen van de grondstof die nodig is tot de opbouw van het definitieve werk dat hem alzijdig zal belichten, niet alleen als kunstenaar en mens, maar ook als politikus, geheel zoals hij is geweest. Ondertussen bevelen wij de lezing van ‘Verschaeve getuigt’ aan alle belangstellenden aan. Zij zullen Vansina dankbaar zijn.