Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 101
(1956)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 527]
| |
Dr. Lode Wils
| |
[pagina 528]
| |
Nederduitsche Spraakkunst van de predikant P. Weiland met dezelfde officiële aanbeveling; de stelsels van beide taalkundigen werden opgelegd in het onderwijs. Als gevolg van dat alles ontstond er zeer spoedig een grote eenvormigheid in de schrijfwijze, ondanks de luidruchtige protesten van enige dissidente auteurs als Bilderdijk. In het zuiden had de taal van de 17e eeuw af een heel andere ontwikkeling doorgemaakt. Bij gemis aan toonaangevende schrijvers, aan een geestelijk leidende provincie en aan een hogere stand die de volkstaal tot een werktuig van verfijnde beschaving zouden maken, vertoonde zij een neiging om tot haar zuiver gewestelijk karakter terug te keren. In die beweging werd ze niet door het pover onderwijsGa naar voetnoot(1), maar hoofdzakelijk door woord en schrift van de geestelijkheid geremdGa naar voetnoot(2). Niet voldoende nochtans om te beletten dat sommigen afgeschrikt werden door het onvaste van de taal, zoals bisschop Nelis van Antwerpen, die in 1793 schreefGa naar voetnoot(3): ‘De gebrekkelijkheid van onze tot hiertoe niet gefixeerde taal, die zo verschillend is van provincie tot provincie, van stad tot stad; de daar uit ontstane vrees, van uitgelachen te worden van de oprechte, zuivere Hellenisten zo wij, in het schrijven, die taal zouden gebruiken... dit alles... is meer dan genoegzaam geweest om UEd. dienaar, en andere, de moed, de drift te benemen, om in onze, alhoewel zo geachte taal iets te durven aan te wenden.’ Woordvorming, zinsbouw en vooral de prepositionele verbindingen ondergingen een sterke invloed van het Frans; klinkt zelfs niet de titel van Verlooys Verhandeling op d'onacht der moederlyke tael in de Nederlanden thans zeer onnederlands?Ga naar voetnoot(4). De homoniemen werden onderscheiden in hun geschreven voorstelling, de dubbelvokaalspelling aangewend en aksenten naar Frans voorbeeld. Ten slotte werd soms in het zuiden, betreffende spellingpunten waarover de l6e eeuw nog geen eenheid gekend had, een andere oplossing veralgemeend dan die in het noorden werd aangenomen, terwijl er regels behouden bleven die in het noorden ondertussen werden uitgezuiverd. Zo was door twee eeuwen afzonderlijke ontwikkeling een merkelijk verschil ontstaan tussen de schrijftaal van noord en zuid. Dit verschil werd bevestigd door de talrijke spraakkunsten, welke bovendien ook onderling sterk van elkaar afweken, en waaronder alleen die van de Antwerpenaar Desroches een meer dan lokale invloed had. De taaleenheid bleef nochtans behouden dank zij het gemeenschappelijk verleden en een geringe wederzijdse kultuurinvloed. Vooral godsdienstige boeken, die een groot deel van de volkslektuur uitmaakten, werden vele tientallen jaren, ja soms eeuwen lang herdrukt zonder of met zeer weinig wijzigingen, | |
[pagina 529]
| |
zodat de ontwikkeling van een eigen Belgisch schrijfgebruik geremd werd. Na 1830 zou Jan-Frans Willems zich zelfs op de ‘bijbelvertalers’ van de 17e en 18e eeuw beroepen, om aan te tonen dat de ‘oude goede schrijfwijze’ nooit geheel verdrongen was. Vele van die boeken werden uitgevoerd naar het noorden ten dienste van de katolieken aldaar. Omgekeerd kwamen ook Noordnederlandse werken naar het zuiden, en zelfs bracht de versoepeling van de censuur in de tweede helft van de 18e eeuw een verhoging van die invoer mee. In de Franse tijd zou de Ieperling Van Daele nog waarschuwen tegen de Hollandse invloeden in de taal, die hij integendeel sterk provinciaal wilde tinten. Inderdaad was het de inlijving bij Frankrijk en haar taaldwang, waardoor het voor een hele generatie onmogelijk werd een Nederlandstalige kultuur te verwerven, die het Zuidnederlands zodanig verschrompelde en verarmde dat het dreigde het kontakt te verliezen met het Noordnederlands, dat in dezelfde tijd werd eengemaakt in progressieve zin. Bij de aanvang van het koninkrijk der Nederlanden betekende zulks voor de volksmensen van de zuidelijke provinciën een soms aanzienlijke moeilijkheid om geschriften uit het noorden te lezen. Dagbladartikels verstonden ze veel gemakkelijker als die door eigen bladen waren omgezet in de vertrouwde spellingGa naar voetnoot(1). Nog in 1821 vroeg men te Leuven Vlaamse en geen Hollandse omzendbrieven van de Rooms-Catholieke MaatschappijGa naar voetnoot(2). Ook de onderwijzers waren noch met de schrijfwijze, noch met de uitspraak van het noorden vertrouwd, zoals blijkt uit verslagen aan de minister van Binnenlandse Zaken, over de jaren 1815-1817Ga naar voetnoot(3): ‘De onderwijzers kennen niets buiten de gemene, grove en gebrekkelijke taal die hier te lande gesproken wordt.’ ‘De schoolboeken zijn alle in oudvlaamse spelling geschreven. Van de taalregels schijnen de geringe schoolhouders weinig of niets te weten, terwijl zij aan de verbetering van het dialekt zich geenszins gelegen laten liggen.’ Het invoeren van melodische schoolboekjes viel moeilijk omdat de taal ‘door geen der tegenwoordige onderwijzers zuiver gekend, veel min gesproken of goed onderwezen wordt’. De koning hield bij zijn taalpolitiek rekening met het verschil tussen de taalvormen in noord en zuid, en trachtte de Belgen niet voor het hoofd te stoten, door de indruk te vermijden dat hun het Hollands werd opgelegd. Eigenhandig tekende hij begin 1815 aan bij het werk van de grondwetskommissie: ‘Nationale taal Nederduits, zijnde Hollands, Vlaams, Brabants;...Ga naar voetnoot(4) In zijn besluiten die bestemd waren voor de zuidelijke provinciën, gebruikte hij bij voorkeur de termen Nederlands, Nederduits en VlaamsGa naar voetnoot(5), en waar hij het woord Hollands bezigde, was het in de formule ‘Vlaams of Hollands’ of omgekeerd. Zomin voor het onderwijs als voor het ambtelijk gebruik schreef hij een regel voor; aan een ambtenaar die zich verontschuldigde om zijn | |
[pagina 530]
| |
gebrekkig Nederlands, betuigde minister Van Maanen integendeel zijn lof voor diens ‘goed Vlaams’Ga naar voetnoot(1). Inderdaad bleven Vlaamse dialekten en spellingen gebruikt in de schoolboeken, in het gerecht en in de notariële akten, en in de administratie. De Franse gezant berichtte einde 1822 aan zijn regering dat de koning in het zuiden het Vlaams bevoorrechtte, maar dat de Hollandse aap mettertijd wel uit de mouw zou komenGa naar voetnoot(2). Inderdaad kon het lijken alsof de koning er op rekende dat de olie wel zou gaan boven drijven, dat mettertijd de vele gewestelijke spellingvormen van het zuiden zouden plaats maken voor die van het eendrachtige en Nederlandskultureel veel hoger staande noorden. Terwijl door de lagere modelscholen, de opleiding van onderwijzers aan de normaalschool te Lier - hoewel het bestuur daarvan was aangeboden aan de Westvlaming P. Behaegel, die het afwees - en de benoeming van een aantal Noordnederlanders als taalleraars en -taalprofessoren aan atenea en universiteiten, de toekomst verzekerd werd aan de Siegenbeekspelling, veroverde deze ook snel vele rederijkkamers. Ze volgde daar de werken van de Hollandse dichters op de voet, en had in sommige ten andere al voor 1814 haar intrede gedaan op de zelfde wijze. Zelfs sprak een magistraat in april 1818, waarschijnlijk met een overdrijving, van twintig voorzitters van letterkundige maatschappijen die ‘wel gevoelen dat, onze oude taal gevlucht, behouden en verbeterd zijnde in het noorderdeel des rijks, het tijdstip gekomen is om het Hollands dialekt bij voorkeur te huldigen’Ga naar voetnoot(3). In het algemeen moesten de liefhebbers en beoefenaars van de schone letteren in het zuiden, hoog oplopend met de noordelijke dichtkunst, ook bereid zijn het bruikbaar werktuig van haar taal over te nemen. Ook in de administratie drong de Hollandse schrijfwijze snel door; van 146 onderzochte brieven uitgaande van gemeentebesturen tussen 1827 en 1830, waren er 71 gesteld in zuivere Siegenbeekspelling, en nog 31 andere vertoonden daar maar een geringe afwijking van; slechts 44 volgden een zuidelijk stelsel, meestal een vorm van DesrochesGa naar voetnoot(4). Het sukses van Siegenbeek wekte de wrevel van een aantal Belgen die zich niet erkend voelden in het taalgebruik. Zij hoopten en drukten de wens uit dat het staatsbestuur een gemengde kommissie uit noord en zuid zou instellen, om tot een versmelting te komen. Leo De Foere, Pieter Behaegel en Jan-Frans Willems waren oprecht en natuurlijk voorstander van de taaleenheid, en ze protesteerden tegen de beweringen die de bestrijders der ontfransing naar voor brachten, als zou het Nederlands aan België vreemd zijn. Maar het stootte hun tegen de borst dat een regeling die alleen getroffen was door en voor het noor- | |
[pagina 531]
| |
den, zonder meer zou worden overgenomen door de even talrijke Nederlandstalige Belgen. Zelfs een slipdrager van de regering als de stichter van de Brugse letterkundige maatschappij, prokureur Schuermans, wiens liefde tot de taal grotendeels voortkwam uit zijn verlangen naar bevordering, vroeg schuchter de instelling van een regeringskommissie, al verhief hij de Siegenbeekspelling tot in de wolkenGa naar voetnoot(1). Wij weiden over Willems' standpunt even uit, omdat het soms misverstaan werd, door historici die al te veel belang hechtten aan zijn verklaring van 21 december 1818 aan de Amsterdammer Jeronimo De Vries, dat hij zijn Verhandeling over de Nederduitse Tael en Letterkunde gaarne ‘in de zgn. Hollandse taal’ zou hebben geschreven, maar dat de Brabanders en de Vlamingen daar nog niet rijp voor waren. Vooreerst had Willems toen de spellingkwestie nog niet onderzocht; dan, hij was een debuterende Antwerpse stadsklerk, die met de hoed in de hand ging aankloppen bij een hoge Hollandse heer, en toch al de moed vond om die te laten horen dat ook het Hollands zou winnen bij de verdere beschaving van het BrabantsGa naar voetnoot(2). En later schreef hij: ‘Wij erkennen gaarne dat de nationale taal in Vlaanderen nog veel verbetering en beschaving behoeft, en dat inzonderheid de aldaar gebruikelijke schrijfwijze, om volkomen Nederduits te zijn, enigszins behoort naar het Hollands te worden ingericht of gewijzigd, daar zij van Franse idiotismen en Franse woordvoegingen overvloeit: maar wij zijn er verre van af te geloven dat de Belgen daarom moeten afzien van al wat hun dialekt bijzonder eigen is, het Hollands alleen aanklevende...’, want Siegenbeek en Weiland zijn ook geen evangelie! Willems had zijn opstel Over de Holandsche en Vlaamsche schryfwyzen van het Nederduitsch, dat hij inleidde met de geciteerde woorden, geschreven met het oog op een wedstrijd die was uitgeschreven door de Brusselse maatschappij Concordia. Het bestuur hiervan liet hem weten dat zijn werk zou bekroond worden, indien hij het wilde aanpassen aan het opzet van het genootschap, dat geen ander was dan de volledige overname van Siegenbeek. In de plaats daarvan gaf Willems zelf zijn studie uit, met toevoeging van de voorrede die juist gericht was tegen deze overnamezonder-meerGa naar voetnoot(3). Terecht mocht hij in het voorwoord van zijn Reinaert van 1834 verklaren, dat hij onder de regering van koning Willem het Vlaams verdedigd had tegen de bekrompenheid der Hollandse schrijfregels. Een jaar later zou hij er groot op gaan dat hij de rechten van het Vlaams verdedigd had tegenover het Hollands, in samenwerking met De Foere met wie hij daarover in briefwisseling was getredenGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 532]
| |
Enige taalkundigen uit het zuiden ontwierpen kompromisstelsels, waarvan zij hoopten dat ze voor beide landsdelen zouden kunnen gelden. Behaegel probeerde door logische konstruktie tot een oplossing te komen; Willems deed het langs geschiedkundige weg, door van de noordelijke spelling te behouden hetgeen tot in de l6e eeuw gemeenschappelijk gebruik was, maar enkele regels te verwerpen (de aa en de ij) die sindsdien in de Verenigde Provinciën alléén waren ingevoerd. Maar noch de regering, noch een vereniging van letterkundige maatschappijen nam zich de zaak ter harte, en zonder officiële tussenkomst moesten de onvaste Vlaamse schrijfwijzen steeds meer wijken voor Siegenbeek, of werden ze er stilaan van doordrenkt. De voorstanders van een kompromis-spelling zagen hun zwakheid in, en waren weinig veeleisend. We merkten al dat Willems in feite de schrijfwijze van het noorden als grondslag nam; hetzelfde deed (de latere Kanunnik en Professor) Jan David, die grondregels ‘van de Vlaamse taal’ uitgaf ‘volgens Siegenbeek’. Behaegel gaf zijn lijvige Nederduitsche Spraekkunst bij afleveringen in het licht, van 1817 af tot 1830Ga naar voetnoot(1), en naderde ondertussen stilaan tot Siegenbeek. Het ging nog slechts om een beginseltoegeving die de Belgische waardigheid zou erkennen. Siegenbeek zelf stelde begin 1823 aan de regering voor dat hij zijn spellingstelsel zou herzien in samenwerking met ‘enigszins inschikkelijke lieden’ uit het zuiden, waartoe hij Willems rekende, Jozef van Ertborn, Kan. de Bast en Ph. OlingerGa naar voetnoot(2). Maar een half jaar tevoren had minister Falck, in een nota aan zijn kollega Van Maanen, als zijn oordeel meegedeeld dat er mettertijd wel een officiële tussenkomst zou nodig zijn om de strekking naar eenheid in de spelling te bekronen, maar dat het op dit ogenblik nog te vroeg was voor regeringsingrijpen ter verandering van het Vlaamse taalgebruik. Veeleer moest het worden overgelaten aan de tijd en aan een voortgezette taalbeoefening door de Vlamingen zelf, dat een bepaalde mening zou veld winnen en gevestigd worden. Van de andere kant achtte Falck het zeer nuttig om het Vlaams taalgebruik, in zijn tegenstellingen tot het Hollands, met zorg te doen gadeslaan en in geschrift brengen: dat zou een goede oefening zijn voor de liefhebbers van de Nederlandse taal in de zuidelijke provinciën, en het zou strekken tot verrijking en volmaking van de taalGa naar voetnoot(3). Ongeveer in dezelfde zin antwoordde Falck aan Behaegel, als die vroeg dat de regering een gemeenschappelijke spelling voor noord en zuid zou vaststellenGa naar voetnoot(4). In 1818 had hij aan Olinger geschreven dat de betekenis van diens spraakkunst des te groter zou zijn, naarmate de schrijver zich meer en meer zou verstaan met SiegenbeekGa naar voetnoot(5). | |
[pagina 533]
| |
Welk dan ook het doel was van de regering, ze bleef passief en dat was al genoeg om het stelsel Siegenbeek te doen overwinnen. De wrevel van Belgische taalbeoefenaars uitte zich in scherpe veroordelingen van de ‘tekorten’ bij Weiland en Siegenbeek, en van de ‘verbastering’ van het Hollands. Polemieken met voorstanders van ‘Weiland en Siegenbeek of niets’ wierpen olie op het vuurGa naar voetnoot(1). Wat aan dit verzet van enkele spraakkundigen tegen de veronachtzaming van het zuidelijk taaleigen een weerklank en een kracht gaf, die het mogelijk maakten dat na 1830 het Vlaams als een afzonderlijke taal zou worden gesteld tegenover het Hollands, was de inschakeling van dat verzet in de godsdienstig-politieke oppositie tegen de regering. De ontevredenheid van de bevolking over haar plaats, aanzien en medezeggenschap in het nieuwe rijk, zoals Lamberty het treffend formuleerde, vormde het klankbord waar deze nieuwe ‘verongelijking’ op kon weergalmen. Bovendien was de geestelijkheid zeer bezorgd om de ‘geest van onverschilligheid’, d.w.z. van ondogmatisch ‘kristendom boven geloofsverdeeldheid’, die ook in het zuiden verspreid werd met regeringssteun, vooral door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Die geest heerste in de verbeterde, metodische schoolboeken welke het Nut uitgaf en welke de regering trachtte ingang te doen vinden in het Belgisch onderwijs. Een aantal katolieken prezen het behoud van een eigen spelling aan als een voorbehoedmiddel tegen deze leerboeken, en tegen protestantse lektuur in het algemeen. En de tegenstanders van de ontfransing van het Vlaamse land trachtten daar natuurlijk van gebruik te maken om een wig te drijven tussen de ‘Vlaamse’ en de ‘Hollandse’ taal. Niet alleen trouwens in het zuiden werden er godsdienstige bezwaren geopperd tegen het Hollands taaleigen: Le Sage ten Broek, de emancipator der Nederlandse katholieken, vreesde dat de Hollandse woorden ‘nieuwe Hollandse ideeën’ bij de katholieken zouden binnenbrengen. Daarom nam hij in zijn Bijdragen tot de Godsdienstvriend Vlaamse stukken op, en verwierp hij in zijn kerkboek allerlei nieuwe Hollandse termen, en behield de Vlaamse. ‘Weinig opgemerkt, maar onberekenbaar zijn de gevolgen welke de officiële taal u reeds heeft toegebracht’, zegde hij tot de katolieken van het noordenGa naar voetnoot(2). En aan de Robiano schreef hij over het Vlaams: ‘Cette langue n'a pas encore adopté la terminologie protestante, dont presque tous les ouvrages hollandais portent l'empreinte... Il faut opposer le flamand pur à l'hollandais corrompu, pour préserver les fidèles de plusieurs erreurs modernes’Ga naar voetnoot(3). Deze zienswijze van Le Sage vonden we nergens uitgedrukt in België; bij hemzelf was ze wellicht mede bepaald door zijn verlangen weer kontakt te nemen met de geloofsgenoten uit het zuiden. De beoordeling van de taal vanuit politiek en godsdienstig standpunt door de ‘partikularisten’, heeft bij latere schrijvers weinig begrip gevonden. Ze | |
[pagina 534]
| |
was nochtans heel natuurlijk. Als belangrijk kenmerk en als draagster van nationaliteit, moest de taal onderhevig zijn aan de gemoedsschommelingen die de bevolking voelde voor de nationaliteit zelf. Bereidwillig maar zonder enthousiasme waren de Belgen het Verenigd Koninkrijk ingetreden, hopende in samenwerking met het noorden een beloftevolle toekomst op te bouwen, met andere woorden één natie te vormen. Als ze weldra, en meer en meer, geschokt werden in hun overtuiging en in hun belangen, verzwakte hun wil tot samenwerking, dus ook hun ontluikend Nederlands nationaal bewustzijn; en dan ook hun wil om een werktuig te scheppen voor die samenwerking en een kenmerk van die nationaliteit, de Nederlandse taal. Toch zou er voor 1830 geen stroming ontstaan tot afscheiding van de Vlaamse en de Hollandse taal. De liberale taalbeoefenaars waren enthousiaste ondersteuners van de regering, en de katolieke stonden er te zeer in ambivalente houding tegenover - enerzijds als katolieken, anderzijds als taalminnaren - om krachtig stelling te nemen voor of tegen. Zodat vóór de omwenteling slechts de voedingsbodem werd bereid voor het partikularisme dat daarnà zou doorbreken. Precies van de grote voormannen der latere stroming om het Vlaams af te zonderen van het Hollands, kunnen we nagaan dat ze tijdens het Verenigd Koninkrijk vasthielden aan de taaleenheid. Hun latere houding tegenover het Hollands is veel meer vrucht van de omwenteling, dan ze heeft bijgedragen tot de omwenteling. De Antwerpse onderwijzers, die in de Spellingoorlog van 1839 tot 1844 een partikularistische stoottroep zouden vormen, trokken vóór de omwenteling de eenheid der taal niet in twijfel, al volgden ze bij voorkeur Desroches, liever dan Siegenbeek. Maar wel onmiddellijk van de revolutie afGa naar voetnoot(1). Leo De Foere bleef, tot bij het staken van zijn Spectateur Beige in 1823, de eenheid van het Nederlands met kracht bevestigenGa naar voetnoot(2), ook al was hij nooit voorstander van de overname zonder meer van Siegenbeek. Pieter Behaegel bleef tot 1 juni 1830 toe, wanneer de laatste aflevering verscheen van zijn Nederduitsche Spraakkunst (de ae had hij al omgezet in aa) steeds meer ontlenen aan Hollandse taalkundigen. Wanneer de zeer regeringsgezinde vereniging Concordia in 1829 veel leden verloor tengevolge van de politieke spanning, bleef hij niet alleen lid, maar aanvaardde zijn inschrijving op de rol van de voordrachtgevers (voor januari 1832)Ga naar voetnoot(3). Meer dan veertig jaar na de feiten zou Behaegels schoonzoon over hem schrijven, dat hij van 14 oktober 1829 af de woorvoerder werd van de bewoners van Torhout, welke op hun beurt zoals vele andere Belgen, de taalvrijheid verlangden. Maar dit is vermoedelijk een vrome, althans een onbewezen veronderstelling, en die in tegenstrijd lijkt met wat | |
[pagina 535]
| |
dezelfde verder aantoonde, dat namelijk Behaegel in oktober 1830 door oragnisten werd voorgedragen als kandidaat voor het Nationaal Kongres. Toen echter weigerde hij, met de verklaring dat hij het vorig bestuur niet in het hart had gedragen, de vrijheid voorstond en de Nassaus wilde uitsluiten van de troonGa naar voetnoot(1). Het is dus de omwenteling zelf welke Behaegel, die als taalminnaar regeringsgezind moest zijn, maar als katoliek anti-, resoluut heeft doen stelling nemen. Zo ging het vermoedelijk met de meeste katolieke taalbeoefenaars, zodanig dat het taalpartikularisme pas zou ontstaan in en uit de omwenteling. Heeft koning Willem ten opzichte van ‘het Vlaams’ een verkeerde politiek gevoerd? Het is moeilijk er zich een andere voor te stellen. Vermoedelijk was zijn regering zinnens te wachten tot niet alleen de beste Belgische spraakkundigen, maar het hele schrijfgebruik voldoende zou ontwikkeld zijn in de richting van Siegenbeek, opdat het mits een beginseltoegeving daarmee zou kunnen verenigd worden. Want méér dan een beginseltoegeving zou er vermoedelijk niet te verwachten zijn van het Nederlands publiek, dat zich toch niet kon aangetrokken voelen tot een schrijfwijze die door bijna geen enkel ernstig auteur werd gebruikt. Op 18 februari 1821 schreef de uitgever Immerzeel uit Rotterdam aan Willems: ‘Ik ken hier niemand die er belang in stellen zal, al is het ook ten onrechte, zich in bijzonderheden der Vlaamse taal in vergelijking met de onze te verdiepen’; voor het door Willems geplande Vlaams-Hollands woordenboek zou er in het noorden geen afzet zijnGa naar voetnoot(2). Het initiatief tot een nieuwe spellingregeling had niet van de regering, maar van een vereniging van letterkundige maatschappijen uit het zuiden moeten uitgaan. Maar die waren grotendeels Siegenbeeks, mede door de aanwezigheid van ambtenaren uit het noorden. De Brugse maatschappij Eendracht en Vaderlandsliefde schreef een wedstrijd uit tot vergelijking van... de twee Hollandse stelsels van Siegenbeek en Bilderdijk! Bovendien waren de Belgen zelf verdeeld; een van hen hoopte dat de regering eerst een officiële Vlaamse spelling zou laten vastleggen, om die daarna met de Hollandse tot eenheid te brengenGa naar voetnoot(3). En met welke schrijvers of werken zou die Vlaamse spelling vastgelegd? Enkele toegevingen op spellinggebied zouden de pogingen van de Fransgezinden en de wrevel van de Vlaamse taalbeoefenaars wel verzwakt, maar niet voorkomen hebben, daar hun diepere oorzaak lag in het verzet van de bevolking tegen de algemene regeringspolitiek. In de gegeven omstandigheden werd de tegenstelling Vlaams-Hollands een wapen te meer in de handen van de leiders der oppositie, maar het was een zeer zwak wapen. Het petitioneren voor taalvrijheid gebeurde door de Vlaamse zowel als door de Hollandse katolieken uit solidariteit met de Brusselaars, volgens het beginsel zelf van het petitionne- | |
[pagina 536]
| |
ment: allen voor één. Geen enkel verzoekschrift motiveerde de eis uitsluitend door de voorkeur voor de Vlaamse boven de Hollandse taalGa naar voetnoot(1). ‘Dat het Vlaams eigen rechten had, die om redenen van volkse zowel als van godsdienstige aard ontzien moesten worden’, zoals Gorris schrijftGa naar voetnoot(2), kunnen wij niet aannemen. De regering diende wel taalkundige gevoeligheden te ontzien, uit praktische overwegingen, en dat deed ze inderdaad in ruime mate. Maar ze kon geen Vlaamse volkse rechten erkennen, waar ze juist tot taak had een Nederlands volk te smeden. |
|