Vlaanderen. Met de huidige gemeente-archivaris van het oude markiezenstadje Cor Slootmans trok ik ver Vlaanderen in, dat toen nog, vooral in de streek van de IJzer, de diepe sporen droeg van de eerste wereldoorlog. Ik herinner mij een voettocht over de oude slagvelden en daarna een bezoek aan Ieper, de stad in puin, waar men als het ware in de vroegere straten de nieuwe huizen bouwde, omdat de ruïnes van de stukgeschoten en verwoeste huizen nog niet waren opgeruimd. Een stille, dode stad, waar hamerslagen klonken en arbeiders werkten, maar géén kinderen speelden of mensen rondwandelden. Naderhand zijn gekomen de jaren tot aan de tweede wereldoorlog, jaren vol strijdbaarheid en hevige belangstelling voor Vlaamse en wat men toen noemde Dietse of Grootnederlandse problemen. Moller had er ons bewust van gemaakt, dat de Vlamingen de spits afbeten in de strijd tegen verfransing van de Nederlandse cultuur, - dat ons respect en bewondering paste voor degenen die doelbewust nationale waarden wilden handhaven en geleidelijk inbouwen in de heel het Dietse land omvattende Nederlandse cultuur. Persoonlijke relaties leidden ertoe dat ik meer dan eens de Vlaamse steden rondtrok voor lezingen en voordrachten en daar weer nieuwe relaties maakte die op hun beurt naar Nederland kwamen. Ik laat de politieke beschouwingen waarvan toen bepaalde kringen in Noord en Zuid vervuld waren, achterwege; de strekking ervan is door de feiten achterhaald. Het was een goede tijd vol levendig, persoonlijk contact, vol idealisme en nuchtere strijdbaarheid.
De tweede wereldoorlog maakte aan dit alles een eind. Met één slag vernietigde hij en zijn politieke nasleep wat voor 1940 leefde. Maar het is duidelijk, dat wat van wézenlijke aard was, op den duur niet genegeerd kon blijven, maar dat het tot nieuw leven gewekt zou worden. Aanvankelijk is dit gebeurd langs officiële weg, langs de weg van regeringsinstanties en officiële instellingen. Maar ook hieruit is weer persoonlijk contact gegroeid; wat in de officiële sfeer altijd ietwat koud en onaandoenlijk blijft, groeit geleidelijk in de persoonlijke tot echt menselijke relatie. Stellig is het levend contact tussen daarvoor in aanmerking komende personen aan weerskanten van de Staatsgrens naar mijn gevoel nog niet wat het vóór 1940 was. Nog altijd ook is onze kennis van de Vlaamse literatuur niet volledig. Maar men geve toe dat de laatste jaren in dit opzicht een zeer aanzienlijke verbetering hebben gebracht en talrijke Noordnederlanders althans van mening zijn dat de Vlaamse letterkunde het in belangrijkheid wint van de Noordnederlandse. Hier mag ik misschien weer overschakelen op een meer persoonlijke aangelegenheid, namelijk de wijze waarop mijn Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde in Vlaanderen ontvangen is. Deze ontvangst is zonder meer welwillend geweest. Voor wat de eerste twee delen betreft was deze welwillendheid vrijwel zonder restricties. Voor wat de laatste drie delen aangaat, heeft men niet geaarzeld te wijzen op de minder uitgebreide behandeling van de Vlaamse auteurs. Ten onrechte hebben sommigen gemeend hieruit te moeten concluderen tot een minder intensieve, minder diepgaande belangstelling. Deze laatste conclusie is onjuist. Om het paradoxaal te zeggen: